16.[werknemer] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [werkgever] jegens [werknemer] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het haar overkomen ongeval op 23 januari 2007, alsmede veroordeling van [werkgever] tot vergoeding van de door dat ongeval ontstane schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [werkgever] in de kosten van het geding.
17.[werknemer] legt aan haar vordering, zakelijk samengevat, het volgende ten grondslag.
18.Als gevolg van het ongeval heeft [werknemer] een zware hersenschudding opgelopen en ondervindt zij nog steeds diverse klachten, met name hoofdpijn (als zij druk is geweest of vermoeid), geheugenverlies, concentratieproblemen, duizeligheid en gevoeligheid voor licht en geluid.
19.[werknemer] heeft door het opgelopen letsel met de dientengevolge optredende klachten en beperkingen aanmerkelijke immateriële schade geleden. Daarnaast is sprake van reeds geleden schade wegens verlies van arbeidsvermogen en onzekerheid met betrekking tot het ontstaan van toekomstige schade wegens verlies van arbeidsvermogen vanwege het uitvalrisico en de economische kwetsbaarheid van [werknemer].
20.[werknemer] meent dat [werkgever] voor deze schade aansprakelijk is.
21.Daartoe stelt zij primair dat [werkgever] haar zorgplicht zoals neergelegd in artikel 7:658 BW heeft verzaakt.
22.Ter onderbouwing van deze stelling wijst zij er op dat zij tijdens de pauze als enige pleinwacht op het plein bij het hoofdgebouw toezicht moest houden op ongeveer 120 kinderen en dat er bovendien sprake was van een druk en onoverzichtelijk plein, waardoor afdoende toezicht op de aanwezige kinderen niet mogelijk was.
23.Bovendien leverden de regels met betrekking tot het al dan niet toestaan van het voetbalspel diverse problemen op, waren deze regels niet eenduidig en duidelijk en werd daarnaast het (partiële) voetbalverbod regelmatig door diverse pleinwachten niet gehandhaafd. Hierdoor was voor de kinderen niet duidelijk wat wel en niet was toegestaan als er buiten het voor het voetbalspel aangewezen gebied werd gevoetbald.
24.Verder waren er door de school geen sancties gesteld op het overtreden van het verbod, noch waren er afspraken gemaakt over hoe te handelen bij overtreding van het verbod. [werknemer] betwist uitdrukkelijk dat er zou zijn afgesproken dat bij overtreding van het verbod de bal altijd naar binnen moest worden gebracht.
25.Er hebben zich volgens [werknemer] meerdere incidenten voorgedaan met letsel tot gevolg, zodat het aan [werknemer] overkomen ongeval voorzienbaar was.
26.Het treffen van veiligheidsmaatregelen, bestaande uit meer toezicht en een algeheel voetbalverbod, lag dan ook voor de hand.
27.In dit verband wijst [werknemer] er op dat het beleid van de school inmiddels is gewijzigd, in die zin dat er sinds mei 2008 een algeheel voetbalverbod geldt. [werknemer] betwist dat dit algehele voetbalverbod enkel zou zijn ingegeven door de aanwezigheid van meer ramen op de nieuwe locatie van de school. Een algeheel voetbalverbod was volgens [werknemer] ook eerder een eenvoudig in te voeren maatregel geweest.
28.Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt volgens [werknemer] afdoende dat [werkgever] in haar zorgplicht is tekortgeschoten, zodat voor een rechterlijk vermoeden of omkering van de bewijslast op basis van redelijkheid en billijkheid geen plaats is. Volgens [werknemer] dient [werkgever] te bewijzen dat zij wel aan haar zorgplicht heeft voldaan.
29.Van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [werknemer] in de zin van artikel 7:658 lid 2 BW is naar zij aanvoert geen sprake geweest.
30.Voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat [werkgever] wel aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft voldaan, legt [werknemer] subsidiair aan haar vordering ten grondslag dat [werkgever] niet als een goed werkgever heeft gehandeld in de zin van artikel 7:611 BW door geen adequate verzekering ten behoeve van haar werknemers af te sluiten ter compensatie van de gevolgen van ongevallen door onrechtmatige handelingen. De door [werkgever] afgesloten ongevallen- en aansprakelijkheidsverzekering zijn volgens [werknemer] niet als behoorlijke verzekeringen ter dekking van haar schade aan te merken.
31.Tenslotte brengt [werknemer] naar voren dat voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. [werknemer] is van mening dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar klachten het gevolg zijn van het ongeval en niet van reeds bestaande, niet ongevalsgerelateerde factoren. In dit verband verwijst zij naar de door haar overgelegde gegevens van haar huisarts, de neuroloog en de bedrijfsarts. [werknemer] betwist nadrukkelijk dat zij reeds in de kerstvakantie van 2006 tegenover de toenmalige directeur de heer [naam] zou hebben aangeven dat zij last zou hebben van onder meer duizeligheid en concentratiestoornissen. Uit de door haar overgelegde informatie blijkt volgens [werknemer] onomstotelijk dat zij vanwege haar klachten niet in staat is haar werkzaamheden op school te hervatten als voorheen.