Sector civiel recht
NB / JB
KG nummer: 119616 / KG ZA 10-153
datum: 17 mei 2010
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
1. de vennootschap onder firma RECREATIEPARK DE GROOTE VLIET,
2. [naam eiser sub 2], vennoot van eiseres sub 1,
3. [naam eiser sub 3], vennoot van eiseres sub 1,
gevestigd respectievelijk wonende te Wervershoof,
EISERS IN KORT GEDING bij dagvaarding van 7 mei 2010,
advocaat mr. W. de Vis te Alkmaar,
1. [naam gedaagde sub 1],
2. [naam gedaagde sub 2],
beiden wonende te Wervershoof,
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
advocaat mr. M. Zwennes te Amsterdam.
Partijen zullen verder worden genoemd "De Groote Vliet" respectievelijk "[gedaagden]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 10 mei 2010 heeft De Groote Vliet gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, alsmede de eis aangevuld.
[gedaagden] hebben de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van De Groote Vliet de originele dagvaarding en pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2.1 De Groote Vliet exploiteert een recreatiepark, staande en gelegen aan de (adres 1), gemeente Wervershoof [hierna: het recreatiepark].
Het recreatiepark heeft 205 standplaatsen voor (sta)caravans en andersoortige recreatiewoningen.
2.2 [gedaagden] wonen aan de [adres 2], gemeente Wervershoof.
2.3 Om vanaf de openbare weg het recreatiepark te bereiken, dient gebruik te worden gemaakt van een weg waarvan [gedaagden] (mede)eigenaren zijn [hierna: de toegangsweg]. Dit is de enige ontsluitingsweg van het recreatiepark.
2.4 Op 23 maart 2010 heeft de gemeente Wervershoof - ondanks de schriftelijke zienswijze die De Groote Vliet had ingediend - een bouwvergunning aan [gedaagden] verleend voor het realiseren van een aanbouw van hun woning aan de zijde van de toegangsweg. De Groote Vliet heeft een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit.
2.5 [gedaagden] hebben hun perceel aan de zijde van de toegangsweg thans afgescheiden met een schutting. Aan deze schutting hebben zij een brief gehangen met de volgende tekst:
Beste bezoeker van Recreatiepark De Groote Vliet,
De eigenaar van het recreatiepark is geen eigenaar van deze inrit.
De inrit is van Fam. [naam 2] en de Fam. [naam 1], [adres 3] en [adres 2].
Deze inrit word eind deze week voorgoed afgesloten.
De beheerder is hiervan geruimte tijd op de hoogt, maar onderneemt geen actie.
Het recreatiepark heeft geen recht van overpad, dus u ook niet.
(...)
Ook beginnen fam. [naam 1] aan [adres 2] deze week met de aanbouw van hun huis, waardoor er gewerkt word op de inrit.
Hopend op U begrip groeten wij."
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 De Groote Vliet vordert na aanvulling van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat primair derden en subsidiair eisers, gebruikers en leveranciers van het recreatiepark gebruik zullen kunnen maken van de weg zoals dat thans gebeurt en zoals die is beschreven in productie 2 bij de dagvaarding, en hen te verbieden deze weg geheel of gedeeltelijk af te sluiten, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.2 Daartoe heeft De Groote Vliet - kort gezegd - primair gesteld dat door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan op grond waarvan de weg mag worden gebruikt om van en naar het recreatiepark te komen.
Subsidiair heeft De Groote Vliet het standpunt ingenomen dat het afsluiten van de (enige) toegangsweg tot het recreatiepark onrechtmatige hinder oplevert. Meer subsidiair maakt De Groote Vliet aanspraak op aanwijzing van de toegangsweg als noodweg, nu het recreatiepark niet over een andere ontsluiting beschikt.
3.3 [gedaagden] hebben verweer gevoerd. Daarop wordt bij de gronden van de beslissing, voor zover van belang, ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 Voordat de voorzieningenrechter ingaat op de inhoudelijke kant van de zaak, overweegt hij het volgende. [gedaagden] hebben uitvoerig betoogd dat zij overlast ondervinden van met name de buitenlandse gasten die op het recreatiepark verblijven en dagelijks door werkbusjes worden opgehaald, vrachtwagens die gebruik maken van de (smalle) toegangsweg om het park te bevoorraden en geluid in de avonduren (na 23.00 uur) afkomstig van het terras van de kantine.
In deze procedure is echter slechts aan de orde de vraag of [gedaagden] dienen te gehengen en gedogen dat derden gebruik kunnen blijven maken van de toegangsweg en of hen verboden dient te worden de weg geheel of gedeeltelijk af te sluiten. Het antwoord op die vraag staat los van de vraag of de gasten en / of leveranciers van De Groote Vliet overlast veroorzaken, zodat de voorzieningenrechter daarop in deze procedure niet zal ingaan.
Nu partijen buren van elkaar zijn en de hierna te nemen beslissing de over en weer bestaande ergernissen niet kan wegnemen, geeft de voorzieningenrechter partijen
- nogmaals - in overweging de onderlinge verhoudingen te verbeteren en de bestaande geschillen op te lossen, bijvoorbeeld met behulp van een mediator.
4.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de weg waarvan [gedaagden] de (mede)eigenaren zijn, de enige toegangsweg tot het recreatiepark is. Dit betekent dat een behoorlijke exploitatie van het recreatiepark meebrengt dat het nodig is dat gebruik wordt gemaakt van die toegangsweg. [gedaagden] hebben aangevoerd dat de gemeente Wervershoof De Groote Vliet reeds in 2003 heeft aangeschreven dat het creëren van een tweede ontsluiting uit brandveiligheidsoverwegingen noodzakelijk is en dat De Groote Vliet, ondanks dat er voldoende alternatieven zijn om een andere ontsluitingsweg aan te leggen, daartoe niet is overgegaan. Wat daarvan ook zij, feit blijft dat op dit moment de weg van [gedaagden] de enige weg is die toegang geeft tot het park. Het belang van De Groote Vliet om in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure van die toegangsweg gebruik te kunnen blijven maken, weegt dan ook zwaarder dan het belang van [gedaagden] om de weg af te sluiten ter beperking van de overlast die zij ervaren. Daarbij neemt de voorzieningenrechter voorts in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat het in het kader van de verbouwing van de woning van [gedaagden] noodzakelijk is de toegangsweg (gedeeltelijk) af te sluiten. De Groote Vliet kan dan ook aanspraak maken op aanwijzing van de toegangsweg als noodweg in de zin van artikel 5:57 BW. De vraag of er door verjaring een erfdienstbaarheid (recht van overpad) voor De Groote Vliet is ontstaan laat de voorzieningenrechter in dit geding dan ook onbesproken.
4.3 [gedaagden] hebben nog aangevoerd dat toewijzing van de vordering prematuur is, omdat zij niet van plan zijn de weg nu al af te sluiten.
Dit verweer wordt verworpen. Gelet op de brief die [gedaagden] aan de schutting hebben gehangen en de onweersproken stelling van De Groote Vliet dat [gedaagden] reeds een ketting aan de schutting hebben bevestigd om de weg af te kunnen sluiten, heeft De Groote Vliet naar het oordeel van de voorzieningenrechter een (spoedeisend) belang bij toewijzing van haar vordering. Daarbij komt dat [gedaagden] ter zitting hebben aangegeven dat zij bereid zijn De Groote Vliet nog twee maanden te gunnen om een andere ontsluitingsweg te creëren, zodat bij afwijzing van de vordering moet worden gevreesd dat zij op korte termijn alsnog over zullen gaan tot afsluiting van de toegangsweg.
4.4 Ten slotte hebben [gedaagden] aangevoerd zij niet hoeven te gehengen en gedogen dat derden van de toegangsweg gebruik blijven maken, zoals De Groote Vliet primair heeft gevorderd. Dit verweer slaagt. Het aanwijzen van de toegangsweg als noodweg is immers gerelateerd aan een behoorlijke exploitatie van het recreatiepark, zodat [gedaagden] alleen hoeven te gehengen en gedogen dat eisers, gebruikers en leveranciers van het recreatiepark gebruik kunnen blijven maken van het park, zoals De Groote Vliet subsidiair heeft gevorderd.
4.5 Gelet op het vorenstaande zal de voorzieningenrechter [gedaagden] veroordelen te gehengen en te gedogen dat eisers, gebruikers en leveranciers van het recreatiepark gebruik zullen kunnen blijven maken van de toegangsweg zoals dat thans gebeurt en hen verbieden om de toegangsweg geheel of gedeeltelijk af te sluiten, totdat hierover in een bodemprocedure is beslist, onder bepaling dat deze voorziening komt te vervallen indien De Groote Vliet niet binnen twee maanden na heden een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt. Voor toewijzing van de gevorderde hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] is geen grond. Als prikkel tot nakoming wordt een dwangsom aan de veroordeling verbonden, zij het dat de gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd.
4.6 [gedaagden] worden als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de kosten van dit geding.
- veroordeelt [gedaagden] te gehengen en te gedogen dat eisers, gebruikers en leveranciers van het recreatiepark gebruik zullen kunnen blijven maken van de toegangsweg zoals dat thans gebeurt en verbiedt [gedaagden] om de toegangsweg geheel of gedeeltelijk af te sluiten, totdat in een bodemprocedure is beslist, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van [euro] 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] na betekening van dit vonnis in strijd met deze veroordeling en / of het verbod handelen, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van [euro] 25.000,-;
- bepaalt dat deze voorziening komt te vervallen indien De Groote Vliet niet binnen twee maanden na heden een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt;
- veroordeelt [gedaagden] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van De Groote Vliet begroot op [euro] 359,26 aan verschotten en op [euro] 816,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- weigert de meer of anders gevorderde voorzieningen.
Gewezen door mr. J. Blokland, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 mei 2010 in tegenwoordigheid van mr. N. Boots, griffier.