RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. K.U.J. Hopman,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft verweerder aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend met ingang van 17 april 2008. Bij hetzelfde besluit heeft verweerder besloten de uitkering van eiser met ingang van 17 april 2008 voor de duur van drie maanden met 100% te verlagen omdat eiser tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de zin van artikel 18, tweede lid, van de WWB, heeft betoond.
Tegen het besluit, voor zover daarbij een maatregel is opgelegd, heeft eiser bij brief van
10 juli 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaarschrift bij besluit van
24 september 2008 gegrond verklaard, met dien verstande dat de uitkering met 100% gedurende één maand is verlaagd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 4 november 2008 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 24 februari 2010. Eiser is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door gemachtigde S. Groothuis.
1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de maatregel van verlaging van het recht op bijstand met 100% van de bijstandsnorm over een periode van één maand met ingang van 17 april 2008 aan eiser heeft opgelegd.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is onderzocht door Lytton Arbeid & Gezondheid BV (hierna: Lytton). Er is een arbeidsmedisch en -deskundig onderzoek verricht. Uit het rapport van Lytton van 28 juni 2007 is – kort gezegd – naar voren gekomen dat eiser wegens rugklachten beperkt is voor buigen, frequent zware lasten hanteren, zitten en staan. Voorts dient eiser in houdingen te kunnen afwisselen. Volgens Lytton lijkt een mobiele functie het meest geschikt voor eiser. Eén en ander komt ook naar voren in de re-integratievisie van 19 september 2007, die is opgesteld in het kader van de voorgestelde re-integratie van eiser richting werk en plaatsing in het project Focus2Move.
Eiser heeft van 1 oktober 2007 tot 1 april 2008 via Focus2Move inpakwerkzaamheden verricht. Op 14 april 2008 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en diens consulent [naam]. Naar aanleiding van dit gesprek is eisers contract bij Focus2Move niet verlengd.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden. Verweerder heeft aangevoerd dat eisers contract bij Focus2Move zou worden verlengd indien hij zou voldoen aan de gestelde voorwaarde tot het verrichten van arbeid gedurende 32 uur per week. Eiser heeft er echter voor gekozen om zijn contract niet te verlengen. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat eiser heeft geweigerd 32 uur per week te werken. Ook is verweerder van mening dat eiser niet naar vermogen heeft geprobeerd om op een andere manier algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden. Hierdoor heeft eiser de re-integratie op de arbeidsmarkt gefrustreerd. Volgens verweerder dient op grond van de toepasselijke wet- en regelgeving het recht op bijstand met 100% gedurende drie maanden te worden verlaagd. Echter, in dit specifieke geval heeft verweerder in de omstandigheden aanleiding gezien om de maatregel te matigen in die zin dat deze in plaats van drie maanden voor één maand wordt opgelegd.
4. Eiser is van mening dat het bestreden besluit niet consistent is. Volgens eiser kan niet worden gesteld dat hij heeft nagelaten passende arbeid te behouden. Daartoe voert eiser aan dat een duidelijke omschrijving van de werkzaamheden, die na een eventuele verlenging van zijn contract bij Focus2Move zouden worden aangeboden, ontbreekt. Derhalve kan niet worden vastgesteld of sprake was van een aanbod van passend werk. In het aanvullende beroepschrift heeft eiser voorts naar voren gebracht dat niet kan worden gesteld dat hij verwijtbaar heeft gehandeld gelet op de omstandigheden die verweerder tot het matigen van de maatregel hebben doen overgaan.
5. Voor de beoordeling is met name de volgende regelgeving, zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, van belang.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, onderdeel b van de WWB, stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel
18, tweede lid.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, voor zover in dit geding van belang, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van de melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid van de WWB, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
De raad van de gemeente Alkmaar heeft op 27 september 2004 een Afstemmingsverordening vastgesteld, welke op 26 juni 2008 is gewijzigd. De Afstemmingsverordening is in werking getreden op 30 september 2004. De wijziging is op 1 juli 2008 in werking getreden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Afstemmingsverordening, voor zover hier van belang, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Afstemmingsverordening, wordt een maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, onder a, van de Afstemmingsverordening wordt als gedraging waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB niet of onvoldoende is nagekomen, van de tweede categorie aangemerkt het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, onder b, van de Afstemmingsverordening wordt als gedraging waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de WWB niet of onvoldoende is nagekomen, van de tweede categorie aangemerkt het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder b, van de Afstemmingsverordening wordt de maatregel bij gedragingen van de tweede categorie vastgesteld op 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Afstemmingsverordening wordt, indien een belanghebbende een tekort-schietend besef van verantwoordelijkheid voor de
voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB,
een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als
gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
Ingevolge artikel 14, tweede lid van de Afstemmingsverordening wordt, onverminderd
artikel 2, tweede lid, de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij een periode van 3 maanden of korter: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende drie
maanden;
c. bij een periode van 6 maanden en langer: 10% van de bijstandsnorm gedurende zes
maanden.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder heeft de aan eiser onder meer verweten gedraging, te weten het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, gekwalificeerd als het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Op grond daarvan en met toepassing van artikel 9 in combinatie met artikel 10 van de Afstemmingsverordening heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd.
7.1 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat de eiser onder meer verweten gedraging niet te kwalificeren is als het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB. De rechtbank acht dienaangaande het navolgende van belang.
7.2 Artikel 9 van de WWB handelt over de plicht tot arbeidsinschakeling. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB bestaat voor eiser de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. In dit artikel is niet opgenomen de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden. Ook uit de wetsgeschiedenis volgt niet dat beoogd is deze plicht onder de arbeidsinschakelende verplichtingen te laten vallen. Nu artikel 10, eerste lid, onder b, van de Afstemmingsverordening het opleggen van een maatregel betreft wegens het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB en in artikel 9 van de WWB niet de verplichting is opgenomen om algemeen geaccepteerde arbeid te behouden, kan ter zake van het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet op grond van artikel 10, eerste lid, onder b, van de Afstemmingsverordening een maatregel worden opgelegd. Het bestreden besluit berust, voor zover daarin wordt gesproken over het niet voldoen aan de verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te behouden, dan ook op een onjuiste grondslag.
7.3 De rechtbank kan verweerder voorts niet volgen in zijn ter zitting naar voren gebrachte standpunt dat aan artikel 18 van de WWB zelfstandige betekenis toekomt, in die zin dat op grond van dat artikel, los van de Afstemmingsverordening, een maatregel van 100% van de bijstandsnorm kan worden opgelegd. Uit artikel 18, tweede lid, van de WWB volgt immers dat slechts tot verlaging van de bijstand kan worden overgegaan overeenkomstig de verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b van de WWB.
8.1 In het bestreden besluit wordt aan het opleggen van de maatregel mede ten grondslag gelegd dat eiser zijn plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden niet is nagekomen.
8.2 Naar het oordeel van de rechtbank bieden de gedingstukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van verweerder dat eiser zijn plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden niet is nagekomen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat aan eiser een concreet omschreven functie en daarbij behorende werktijden zijn aangeboden en in verband daarmee aan eiser een te ondertekenen arbeidsovereenkomst is voorgelegd. Voorts heeft verweerder ter zitting desgevraagd aangegeven dat eiser geen concrete functie is voorgehouden. Hierdoor is niet duidelijk welke functie eiser niet zou hebben aanvaard en is eveneens niet duidelijk of de functie voor eiser als algemeen geaccepteerde arbeid kan worden aangemerkt.
8.3 Het voorgaande betekent dat er onvoldoende grond is voor de conclusie dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te verkrijgen. Dit brengt met zich dat er geen deugdelijke feitelijke grondslag was voor oplegging van de maatregel van verlaging van de bijstand met 100% van de bijstandsnorm voor een periode van één maand. Bij het besluit van 17 april 2008 is die maatregel dan ook ten onrechte opgelegd.
9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de wet en het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
10. Op grond van het voorgaande merkt de rechtbank op dat, indien verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, waarin op grond van dezelfde feiten, maar op basis van een andere grondslag, een maatregel wordt opgelegd wegens het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, dit besluit naar alle waarschijnlijkheid de rechterlijke toets niet zal kunnen doorstaan. De rechtbank heeft namelijk noch uit de gedingstukken, noch uit het verhandelde ter zitting kunnen opmaken dat verweerder het werk bij Focus2Move, gelet op het verrichte onderzoek door Lytton, voor eiser als passend heeft aangemerkt. In het verlengde daarvan heeft verweerder ook geenszins onderbouwd waarom volgens hem het werk bij Focus2Move voor eiser als passend zou moeten worden aangemerkt en het dientengevolge in de rede zou hebben gelegen dat eiser die werkzaamheden zou hebben voortgezet voor 32 uur per week.
11. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322,00. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld. Omdat eiser procedeert met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze kosten worden voldaan aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van
hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322,00;
- bepaalt dat de betaling van € 322,00 dient te worden gedaan aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.H. Franke, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2010 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.