ECLI:NL:RBALK:2010:BM9788

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/996 (Alkmaar)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Luigjes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van studiefinanciering in een gift na intrekking van accreditatie opleiding verkeersvlieger

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar geoordeeld over het verzoek van eiser om zijn prestatiebeurs om te zetten in een gift, nadat de accreditatie van zijn opleiding tot verkeersvlieger aan de CAE Nationale Luchtvaart School was ingetrokken. Eiser had op 23 september 2008 verzocht om omzetting van de studiefinanciering voor de eerste twee jaar van zijn studie, die hij was gestart op 1 november 2006. De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster, had dit verzoek afgewezen op basis van het feit dat de accreditatie van de opleiding na 31 december 2007 was verlopen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 december 2009, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.M.I. van Loon, en verweerster door mr.drs. E.H.A. van den Berg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht had op studiefinanciering gedurende de periode dat zijn opleiding geaccrediteerd was. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de accreditatie niet van invloed was op het recht van eiser op omzetting van zijn prestatiebeurs in een gift, aangezien hij zijn opleiding met goed gevolg had afgesloten binnen de diplomatermijn. De rechtbank benadrukte dat bepalend was dat eiser de opleiding met goed gevolg had afgerond en niet het moment waarop het diploma was behaald. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerster vernietigd en geoordeeld dat eiser recht had op omzetting van zijn studiefinanciering in een gift.

De rechtbank heeft verweerster ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,00, en heeft bepaald dat verweerster het griffierecht van € 39,00 aan eiser dient te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Luigjes en openbaar uitgesproken op 21 januari 2010.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/996 WSFBSF
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde mr. S.M.I. van Loon,
tegen
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep,
verweerster.
Ontstaan en loop van de zaak
Op 23 september 2008 heeft eiser verzocht om de studiefinanciering van de eerste twee jaar van zijn studie aan het CAE Nationale Luchtvaart School (NLS) te [plaatsnaam] om te zetten in een gift.
Bij besluit van 4 december 2008 heeft verweerster dit verzoek van eiser afgewezen omdat de accreditatie van de opleiding die eiser volgde na 31 december 2007 was verlopen.
Eiser is het daarmee niet eens en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft verweerster bij besluit van 9 februari 2009 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser bij brief van 13 maart 2009 beroep bij de rechtbank ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 10 december 2009.
Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Verweerster is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr.drs. E.H.A. van den Berg.
Motivering
1. In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerster terecht het verzoek van eiser om de prestatiebeurs om te zetten in een gift heeft afgewezen.
2. Verweerster stelt zich op het standpunt dat de door eiser gevolgde opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS geen opleiding is in de zin van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSf 2000) en ook niet gelijkgesteld kan worden met een opleiding op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Op basis hiervan kan de prestatiebeurs niet omgezet worden in een gift.
Bij Koninklijk besluit van 4 april 2003 is besloten dat de accreditatie van de kort-hoger beroepsopleiding (kort-hbo) op 31 december 2007 wordt beëindigd (Koninklijk besluit van 4 april 2003. Stb. 2003, 176). De registratie van deze opleidingen in het Centraal register opleiding hoger onderwijs (Croho) is met ingang van deze datum vervallen. Dit is tevens de laatste datum waarop de instellingen een getuigschrift kort-hbo kunnen uitreiken en waarop studenten voor kort-hbo aanspraak hebben op studiefinanciering. Voorts is in het Koninklijk besluit aangegeven dat de instellingen voldoende mogelijkheden hebben (gehad) om de programma’s op zinvolle wijze in een gewijzigde structuur voort te zetten. Dit is in 2003 bekend gemaakt.
Verweerster stelt zich ook op het standpunt dat de onderwijsinstelling hiermee bekend was of hiermee redelijkerwijs bekend had moeten zijn. De verantwoordelijkheid om studenten hierover correct te informeren berust bij de onderwijsinstelling, mede gelet op het feit dat zij degene is die het onderwijs aanbieden.
Voor eisers opleiding tot verkeersvlieger bestond vanaf het moment van zijn aanvraag om studiefinanciering tot en met december 2007 recht op studiefinanciering.
Verweerster stelt zich voorts op het standpunt dat door een medewerkster van verweerster geen ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan waaraan eiser rechten kan ontlenen, die moeten leiden tot omzetting van zijn studiefinanciering in een gift. Voorts zijn geen gerechtvaardigde verwachtingen gewekt die moeten worden gehonoreerd. Ter zitting heeft verweerster erkend, dat er in ongeveer twintig soortgelijke gevallen een omzetting van studiefinanciering in een gift heeft plaatsgevonden. Deze gevallen worden onderzocht en indien er geen recht op omzetting bestaat worden deze besluiten teruggedraaid. Voorts heeft verweerster een uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 december 2009 overgelegd, waarin in een soortgelijke zaak als de onderhavige het beroep ongegrond is verklaard.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij op 1 november 2006 is gestart met de opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS. Op dat moment was deze opleiding nog geaccrediteerd als een kort-hbo opleiding. Aan eiser is met ingang van die datum studiefinanciering toegekend op grond van de Wsf 2000.
In de loop van 2007 werd bekend dat de accreditatie voor eisers opleiding per 31 december 2007 zou komen te vervallen. De NLS deelde aan eiser mee dat daarmee zijn recht op studiefinanciering met ingang van 1 januari 2008 kwam te vervallen. Eiser heeft vervolgens verweerster meegedeeld dat hij met ingang van die datum zijn studiefinanciering stopzette. Eiser is op 23 september 2008 afgestudeerd waarna hij zijn diploma aan verweerster heeft toegestuurd met het verzoek zijn studiefinanciering tot 1 januari 2008 om te zetten in een gift. Verweerster weigert de prestatiebeurs om te zetten in een gift omdat er geen accreditatie meer bestaat voor eisers opleiding. Tijdens een telefoongesprek met een medewerker van verweerster heeft die geadviseerd om bezwaar te maken. Tijdens een bezoek aan verweersters servicekantoor in Eindhoven werd hem meegedeeld dat geen problemen verwacht hoefde te worden.
Eiser verzoekt omzetting in een gift voor de periode dat zijn opleiding wel in het Croho stond vermeld. Het enkele feit dat hij na 31 december 2007 om omzetting vraagt kan volgens eiser niet tot een weigering leiden. In het Koninklijk besluit staat niet dat studenten geen recht hebben op omzetting na 31 december 2007.
Het vervallen verklaren van de accreditatie is bij eiser en de NLS in de loop van 2007 bekend geworden. Dit blijkt uit de brief van de decaan van de NLS van 10 december 2008. Eiser heeft bewust gekozen voor deze opleiding vanwege het recht op studiefinanciering.
Eiser is van mening dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de prestatiebeurs van enkele medestudenten die zich in exact dezelfde omstandigheden bevinden als eiser wel is omgezet in een gift. Dit is ook bij de NLS bekend. Eiser verwijst naar een in het geding overgelegde Bericht Prestatiebeurs 2009 nummer 2, van 3 januari 2009 aan een medestudent, genaamd F.G.M. Waardenburg, waarin wordt vermeld dat de prestatiebeurs wordt omgezet in een gift. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd, dat recentelijk ook nog een andere student dan de heer Waardenburg een omzetting heeft gekregen.
Het bestreden besluit is ook in strijd met het vertrouwensbeginsel omdat eiser op geen enkel moment na de toekenning van studiefinanciering en de Berichten daarna erop gewezen is dat hij niet in aanmerking kwam voor omzetting. Dit ligt wel voor de hand nu verweerster van het bestaan van de beëindiging van de accreditatie op de hoogte was sinds 2003. Ook tijdens telefonische contacten met - en bezoeken aan verweersters servicecentrum werd hem voorgehouden dat omzetting zou plaatsvinden.
In de fase voorafgaand aan het bestreden besluit had verweerster eiser kunnen wijzen op het feit dat omzetting niet mogelijk was. Verweerster heeft dit niet gedaan hetgeen strijd oplevert met het zorgvuldigheidsbeginsel. Voorts doet eiser een beroep op de hardheidsclausule.
4. Voor de beoordeling van het geschil is de volgende regelgeving van belang.
Artikel 5.7, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalde van 1 augustus 2005 tot 31 juli 2007 het volgende.
Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een opleiding in het hoger onderwijs met goed gevolg heeft afgesloten, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
Artikel 5.7, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt vanaf 1 augustus 2007, dat indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW met goed gevolg heeft afgesloten, de aan hem toegekende prestatiebeurs wordt omgezet in een gift.
Op grond van artikel VII van de Wet van 2 april 1998, houdende wijziging van de WHW en de Wet op de studiefinanciering ter uitvoering van in het hoger onderwijs- en onderzoekplan 1996 aangekondigde maatregelen (Stb. 216) en het KB van 4 april 2003 is het recht op studiefinanciering voor deze opleiding met ingang van 1 januari 2008 komen te vervallen.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de accreditatie van eisers opleiding aan de CAE Nationale Luchtvaart School na 31 december 2007 is vervallen en dat eiser na die datum en na het behalen van zijn diploma op 23 september 2008 verweerster heeft verzocht om omzetting van zijn prestatiebeurs van 1 november 2006 tot 31 december 2007 in een gift. Partijen verschillen ook niet van mening dat eiser in de periode dat hij studiefinanciering ontving daar wel recht op had omdat er op dat moment nog wel sprake was van accreditatie van de door eiser gevolgde opleiding.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Met verweerster is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het Koninklijk besluit van 4 april 2003, het bij de NLS bekend had kunnen zijn, dat de accreditatie op 1 januari 2008 zou verlopen en dat de onderwijsinstelling tot die datum in de gelegenheid was om de opleidingsprogramma’s in een gewijzigde structuur voort te zetten, zodat weer aan het accreditatie-kader in het hoger beroepsonderwijs zou worden voldaan. Met de beëindiging van de accreditatie van de opleiding verviel de aanspraak van studenten voor kort-hbo op studiefinanciering. Dit was eiser ook bekend gelet op de brief van verweerster van 9 november 2007 gevolgd door het feit, dat eiser op 20 november 2007 aan verweerster heeft doorgegeven geen aanvraag voor studiefinanciering te doen met ingang van 1 januari 2008.
De rechtbank kan echter het standpunt van verweerster niet onderschrijven, dat de hier in geschil zijnde en met ingang van 1 november 2006 door eiser gevolgde opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS geen opleiding is in de zin van de Wsf 2000. Tot en met 31 december 2007 was deze opleiding geaccrediteerd en eiser kreeg studiefinanciering vanaf 1 november 2006 tot 1 januari 2008. De rechtbank kan verweerster ook niet volgen in de redenering dat het door eiser behaalde diploma niet kan leiden tot omzetting van de prestatiebeurs in een gift over de tijdvakken, dat recht op studiefinanciering bestond en voor welke opleiding binnen de diplomatermijn het afsluitend examen van de opleiding in het hoger onderwijs met goed gevolg is afgesloten. Dat het afsluitend examen is gedaan nadat de accreditatie van de opleidingsinstelling was vervallen doet daaraan niet af. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank niet om het diploma, maar bepalend is de opleiding die met goed gevolg door middel van een afsluitend examen is afgesloten en waarvoor eiser tot 1 augustus 2008 studiefinanciering ontving. In het Koninklijk besluit van 4 april 2003 (Stb 176) en de wet van 2 april 1998 (Stb 216), waarop dit is gebaseerd, is niet bepaald, dat met het verval van de accreditatie voor de onderwijsinstelling ook het recht van de studerende op omzetting van de hem in het kader van de gevolgde opleiding toegekende studiefinanciering is komen te vervallen.
De overgangsrechtelijke status, die tot 1 januari 2008 ontstond door genoemd Koninklijk besluit betrof de beëindiging van het kort-hbo en de invoering van de bachelor-masterstructuur en gold derhalve voor de daarvoor in aanmerking komende onderwijsinstellingen. In de brief van de Staatssecretaris van onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 27 mei 2003 (kenmerk HBO/AS/2003/21074) gericht aan alle bekostigde en aangewezen hogescholen, welke zich in het dossier bevindt, wordt benadrukt, dat het gewenst is de studenten te betrekken bij de herpositionering van het kort-hbo. Dit betreft echter de voorgenomen wijzigingen in het onderwijsaanbod en niet de studiefinancieringsrechtelijke consequenties van het beleid. Verweerster heeft dit miskend en het vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk doen aan het wettelijk recht van eiser op omzetting van zijn studiefinanciering, nu hij heeft voldaan aan het formele vereiste dat hij ingeschreven heeft gestaan aan een geaccrediteerde opleiding van 1 november 2006 tot en met 31 december 2007 en met goed gevolg een afsluitend examen heeft gedaan voor die opleiding.
De rechtbank betrekt hierbij tevens het feit, dat de Memorie van Toelichting bij de wet van 14 juni 2007 (Stb 254) tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 met betrekking tot de aanpassing van artikel 5.7 aangeeft, dat deze wijziging bedoeld is om duidelijker aan te geven dat de hoofdregel voor omzetting van de toegekende prestatiebeurs in een gift het behalen is van het afsluitend examen van een hbo-bachelor of een geheel van een wo-bachelor- en wo-masteropleiding is. De tekst van dit wetsartikel, zoals dat luidde tot en met 31 juli 2007 gaf aan, dat het moest gaan om het met goed gevolg afsluiten van een opleiding in het hoger onderwijs door middel van een afsluitend examen binnen de diplomatermijn. De rechtbank is van oordeel, dat eiser van 1 november 2006 tot en met 31 december 2008 een dergelijke opleiding in het hoger onderwijs volgde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit van 9 februari 2009 voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 5.7 van de Wsf 2000. Het beroep van eiser zal gegrond worden verklaard.
7. De rechtbank ziet in de onderhavige zaak ter finale beslechting van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire weigeringsbesluit van verweerster te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat verweerster geen nieuw besluit hoeft te nemen op het omzettingsverzoek van eiser. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd, behoeft gelet hierop geen verdere bespreking.
8. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces¬kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 februari 2009;
- herroept het primaire besluit van verweerster van 4 december 2008;
- veroordeelt verweerster in de in de beroepsfase aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 ter zake van de gemaakte proceskosten dient te worden gedaan aan eiser;
- bepaalt dat verweerster aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 39,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Luigjes, rechter, in tegenwoordigheid van E.A.D. Horn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2010.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.