ECLI:NL:RBALK:2010:BN0712

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1627
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetting gift voor studiefinanciering aan de Nationale Luchtvaart School

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, een student aan de Nationale Luchtvaart School (NLS), en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Directeur-Generaal Dienst Uitvoering Onderwijs. Eiser verzocht om zijn studiefinanciering voor de opleiding tot verkeersvlieger om te zetten in een gift, maar dit verzoek werd afgewezen door verweerder. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de accreditatie van de opleiding per 1 januari 2008 was beëindigd, en dat de verantwoordelijkheid om studenten correct te informeren bij de onderwijsinstelling lag.

Eiser had zijn opleiding gestart op 1 november 2006, toen deze nog geaccrediteerd was. Hij ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Na het behalen van zijn diploma op 23 september 2008, werd hij geconfronteerd met de terugvordering van de ontvangen studiefinanciering, omdat de opleiding niet meer voldeed aan de eisen voor omzetting in een gift. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de wijziging in de status van zijn opleiding en dat dit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien medestudenten in vergelijkbare situaties wel hun prestatiebeurs omgezet kregen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden had besloten om de omzetting van de prestatiebeurs in een gift te weigeren. De rechtbank benadrukte dat de onderwijsinstelling verantwoordelijk was voor het informeren van studenten over de status van hun opleiding. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel, omdat het niet redelijk was om een gemaakte fout te herhalen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/1627 WSFBSF
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
tegen
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens deze, de Directeur-Generaal Dienst Uitvoering Onderwijs, (voorheen: de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij brief van 16 februari 2009 heeft eiser verzocht om de studiefinanciering voor zijn tweejarige opleiding tot verkeersvlieger aan de CAE Nationale Luchtvaart School (NLS) te Hoofddorp om te zetten in een gift. Bij besluit van 13 maart 2009 heeft verweerder dit verzoek afgewezen, omdat de accreditatie van de opleiding die eiser volgde per 1 januari 2008 was verlopen. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 11 mei 2009 ongegrond verklaard. Bij brief van 17 juni 2009 heeft eiser tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 8 juni 2010. Eiser is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J.M. Naber.
Motivering
1. Ter beoordeling staat de vraag of verweerder terecht het verzoek van eiser om de prestatiebeurs om te zetten in een gift heeft afgewezen.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bij koninklijk besluit van 4 april 2003 is besloten de accreditatie van de kort-hoger beroepsopleiding (kort-hbo) van eiser per 1 januari 2008 te beëindigen. De onderwijsinstelling was hiermee bekend of had hier redelijkerwijs bekend mee moeten zijn. De verantwoordelijkheid om studenten hierover correct te informeren berust bij de onderwijsinstelling, mede gelet op het feit dat zij degene is die het onderwijs aanbiedt.
Dat bij een medestudent het afsluitend diploma van deze opleiding wel heeft geleid tot omzetting van de prestatiebeurs, betekent volgens verweerder niet dat in het geval van eiser de prestatiebeurs moet worden omgezet.
3. Eiser heeft aangevoerd dat op het moment van aanvang van zijn opleiding, 1 november 2006, deze opleiding nog geaccrediteerd was als een hbo-opleiding. Aan eiser is studiefinanciering toegekend op grond van de Wsf 2000. Omdat per 1 januari 2008 de status van de opleiding veranderde in een particuliere opleiding, heeft hij per deze datum zijn studiefinanciering stopgezet en de OV-kaart ingeleverd. Eiser heeft op 23 september 2008 zijn diploma ontvangen. Volgens eiser heeft hij studiefinanciering en een OV-kaart ontvangen om een diploma te behalen. Het verbaast hem dat hij, nu hij zijn diploma heeft behaald, al het geld moet terugbetalen. Als van te voren duidelijk was gemaakt dat hij het ontvangen geld moest terugbetalen, had hij geen studiefinanciering aangevraagd. Eiser is van mening dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat de prestatiebeurs van enkele medestudenten die zich in exact dezelfde omstandigheden bevinden als hij wel is omgezet in een gift. Eiser heeft daarbij verwezen naar een Bericht Prestatiebeurs 2009, nummer 2, van 3 januari 2009.
4. Voor de beoordeling van het geschil is de volgende regelgeving van belang.
Ingevolge artikel 5.7, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) met goed gevolg heeft afgesloten, de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 wordt onder bacheloropleiding, voor zover hier van belang, verstaan: opleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de WHW, die is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW, of die de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van die wet, met positief gevolg heeft ondergaan.
Ingevolge artikel VII, eerste lid, eerste volzin, van de Wet van 2 april 1998, houdende wijziging van de WHW en de Wet op de studiefinanciering ter uitvoering van in het hoger onderwijs- en onderzoeksplan 1996 aangekondigde maatregelen (Staatsblad 1998, 216) kunnen tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip aan een bekostigde of aangewezen instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in de WHW opleidingen met een studielast van minder dan 168 studiepunten worden verzorgd, voor zover deze op 31 augustus 1998 aan die instelling zijn verbonden.
Bij koninklijk besluit van 4 april 2003 (Staatsblad 2003, 176) is voormeld bedoeld tijdstip bepaald op 1 januari 2008.
In de nota van toelichting bij het koninklijk besluit van 4 april 2003 (Staatsblad 2003, 176), is onder meer vermeld dat de opleidingen die op 31 augustus 1998 aan een instelling waren verbonden en een geringere studielast hadden, sindsdien een overgangsrechtelijke status hebben. De beëindiging van het kort-hbo sluit aan bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs en bij het accreditatiesysteem. In de nota van toelichting staat verder onder meer vermeld dat de registratie van de opleidingen kort-hbo in het Centraal register opleiding hoger onderwijs (Croho) op 31 december 2007 vervalt. Tevens is dit de laatste datum waarop instellingen een getuigschrift kort-hbo kunnen uitreiken en waarop studenten aanspraak hebben op studiefinanciering. Met deze termijn hebben de instellingen en studenten voldoende ruimte om de opleidingen tijdig af te ronden, zo staat in de nota van toelichting.
5. Niet in geschil is dat eiser de opleiding heeft afgerond en dat zijn diploma is uitgereikt na 31 december 2007. In afwijking van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 januari 2010 met zaaknummer 09/996 WSFBSF en overeenkomstig de uitspraak van de rechtbank ’s Hertogenbosch van 10 december 2009 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BK6612), is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat de aan eiser toegekende prestatiebeurs niet kan worden omgezet in een gift. De accreditatie van de door eiser gevolgde opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS is per 1 januari 2008 beëindigd, zodat deze opleiding niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 7.3a van de WHW. Nu eiser het afsluitend examen voor deze opleiding na 1 januari 2008 heeft behaald, kan ingevolge artikel 5.7, eerste lid, van de Wsf 2000 geen omzetting plaatsvinden van de prestatiebeurs in een gift.
6. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat verweerder bij de toekenning van de studiefinanciering jegens eiser is tekortgeschoten in zijn informatie- en zorgplicht. Naast de fictie dat iedereen de wet behoort te kennen, blijkt uit de stukken dat verweerder reeds op 27 mei 2003 alle onderwijsinstellingen uitdrukkelijk heeft geïnformeerd dat de kort-hbo opleidingen per 1 januari 2008 zouden komen te vervallen en dat op 31 december 2007 de laatste getuigschriften zouden kunnen worden afgegeven. In deze brief is er voorts op gewezen dat de instellingen zichzelf rekenschap moeten geven van het laatst mogelijke en verantwoorde instroommoment, gelet op de verwachte feitelijk benodigde studietijd en de einddatum van 31 december 2007 voor studenten die nog belangstelling tonen voor deze opleiding. Vervolgens is aan het College van Bestuur van de NLS bij brief van 9 maart 2007 nogmaals specifiek bericht, onder verwijzing naar de publicatie van het koninklijk besluit nummer 176, gepubliceerd in het Staatsblad 2003, dat accreditatie van de opleiding tot verkeersvlieger aan de NLS per 31 december 2007 is beëindigd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het tot de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling gerekend moet worden om de instromende studenten naar behoren te informeren omtrent (een aanstaande wijziging in) de status van een aan die onderwijsinstelling te volgen opleiding en de bevoegdheid op grond van de wet tot afgifte van diploma’s, alsmede de daaruit voor de rechtspositie van de studenten voortvloeiende consequenties.
7. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel kan niet slagen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een gemaakte fout zou moeten worden herhaald. Uit de door verweerder overgelegde uitspraken blijkt en de rechtbank is daarmee ook ambtshalve bekend, dat verweerder de omzettingen in een gift heeft teruggedraaid.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht het verzoek van eiser om de prestatiebeurs om te zetten in een gift afgewezen. Het beroep van eiser is dan ook ongegrond.
9. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Boonstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Bankert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2010 te Alkmaar.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.