ECLI:NL:RBALK:2010:BN0811

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
1 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2206 WRO
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bouwvergunning en vrijstelling voor woningbouw met akoestisch onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Alkmaar, gedateerd 1 juli 2010, wordt de zaak behandeld van een eiser die bezwaar heeft gemaakt tegen de bouwvergunning en vrijstelling voor het bouwen van een woning op een perceel in de gemeente Harenkarspel. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders, onvoldoende heeft gereageerd op de stellingen van eiser en het akoestisch onderzoek dat door eiser is uitgevoerd. De rechtbank stelt vast dat de resultaten van het akoestisch onderzoek aanleiding geven om de voor het bouwplan benodigde vrijstelling niet te weigeren, maar dat er wel vragen zijn gerezen over de adequaatheid van de rapportages en de motivering van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door aanvullende informatie te verstrekken en vragen te beantwoorden die zijn gerezen naar aanleiding van de rapportages van Peutz en Schreuder Groep. De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat verweerder de nieuwe informatie en argumenten van eiser serieus overweegt en adequaat reageert. De rechtbank wijst erop dat de akoestische normen en grenswaarden uit het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing zijn en dat verweerder bij zijn besluitvorming rekening moet houden met de resultaten van het akoestisch onderzoek.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit, zoals gewijzigd op 30 september 2008, onvoldoende gemotiveerd is en dat verweerder de tijd heeft gehad om inhoudelijk op de stellingen van eiser te reageren. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en stelt een termijn van 12 weken voor het indienen van de aanvullende rapportage door Peutz. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 08/2206 WRO
Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. R.G.J. Laan,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harenkarspel,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij aanvraag van 27 april 2001 heeft [naam] (hierna: [vergunninghouder]) verweerder verzocht om bouwvergunning voor het bouwen van een woning op het perceel gelegen tussen de [adres] te [woonplaats].
Bij besluit van 29 november 2002, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder ten behoeve van het bouwplan van [vergunninghouder] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend. Het hiertegen ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 14 juli 2003 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2004, geregistreerd onder WW44 03/1051, heeft de rechtbank het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 juli 2003 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 29 november 2002 opnieuw ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 oktober 2006 het tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft verweerder op 15 november 2006 hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 8 augustus 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) de aangevallen uitspraak bevestigd.
Bij besluit van 12 juni 2008 heeft verweerder opnieuw een beslissing op het bezwaarschrift genomen. Daarin is het bezwaar ten aanzien van het schoonspuiten van de tractoren ongegrond verklaard, het bezwaar ten aanzien van het schoonspuiten van de kisten gegrond verklaard en bepaald dat tegemoet kan worden gekomen aan het bezwaar door aan het besluit van 29 november 2002 het navolgende voorschrift te verbinden: “aanvrager dient een geluidswerende voorziening te treffen zoals omschreven in het geluidsrapport (F 16985-4)”.
Bij besluit van 30 september 2008 heeft verweerder met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestreden besluit gewijzigd in die zin dat een nieuw rapport van adviesbureau Peutz (hierna: Peutz) aan het besluit ten grondslag is gelegd.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde en D.J.R. Ottenhof, akoestisch adviseur van de Schreuder Groep. Verweerder is verschenen bij gemachtigden J.C. Been en ing. A.T. Mosch, die werkzaam is bij de Milieudienst.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Awb, heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Motivering
1.1 De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het besluit van 12 juni 2008, gewijzigd op 30 september 2008, in stand kan blijven. Bij dit besluit heeft verweerder de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het realiseren van een woning op het perceel [adres] in [woonplaats] gehandhaafd, na aan de vrijstelling het voorschrift te hebben verbonden dat de aanvrager een geluidswerende voorziening treft zoals is omschreven in het geluidsrapport (F 16985-5).
1.2 Omdat op 6 december 2006 het Besluit landbouw milieubeheer in werking is getreden en het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer is ingetrokken moest verweerder bij het nemen van een beslissing op bezwaar uitgaan van de geluidsnormen en grenswaarden uit het Besluit landbouw milieubeheer. Omdat verweerder was uitgegaan van de oude regeling heeft verweerder bij besluit van 30 september 2008 de beslissing op bezwaar van 12 juni 2008 van een gewijzigde motivering voorzien.
1.3 Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 30 september 2008 aan te merken als een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Nu het nieuwe besluit niet tegemoet komt aan het aanhangige beroep van eiser tegen het besluit van 12 juni 2008, wordt het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
2.1. In beroep heeft eiser diverse gronden aangevoerd, waaronder gronden die in de eerdere procedures bij de rechtbank en de Afdeling aan de orde zijn geweest. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2003, LJ-Nummer AI0801) het niet instellen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat, indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd, die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. De door eiser betrokken stelling dat alleen sprake is van verworpen beroepsgronden als dit blijkt uit het dictum van een uitspraak is niet juist. Evenmin is juist de stelling van eiser dat hij geen belang had bij het opkomen tegen de eerste uitspraak van de rechtbank, omdat zijn beroep destijds gegrond is verklaard. Volgens vaste jurisprudentie kan dit belang immers ook bestaan in het voorkomen dat rechtsoordelen waarmee een procespartij zich niet kan verenigen, in rechte vast komen te staan.
2.2. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank op 18 juni 2004 uitspraak gedaan. In deze uitspraak is een aantal beroepsgronden van eiser uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Het aanvankelijk tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is door eiser ingetrokken, zodat zich ten aanzien van deze uitspraak een situatie voordoet die op één lijn te stellen is met de situatie die hiervoor onder 2.1. is omschreven. Daarnaast is de uitspraak van de rechtbank van 9 oktober 2006 bij uitspraak van 8 augustus 2007 bevestigd door de Afdeling. De rechtbank dient thans dus op diverse punten uit te gaan van de juistheid van eerder door de rechtbank en door de Afdeling gegeven rechtsoordelen. De rechtbank zal de beroepgronden in dat licht beoordelen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 19, eerste lid, van de WRO. Hij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat nieuwbouw die een toename van het woningbestand vormt op de gegeven locatie in beginsel een speerpunt van beleid is, tenzij door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (hierna: GS) is verklaard dat het een project betreft dat voldoet aan in een beleidsnotitie omschreven kwaliteitscriteria. De onderhavige locatie is volstrekt willekeurig door GS als kwaliteitslocatie aangewezen, aldus eiser. De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond in de uitspraak van 18 juni 2004 uitdrukkelijk is verworpen. De rechtbank moet bij haar beoordeling van de juistheid van dit oordeel uitgaan. Dat GS op 10 februari 2004 gewijzigd beleid heeft vastgesteld met betrekking tot de vraag in welke gevallen artikel 19, tweede lid van de WRO kan worden toegepast, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens Hoofdstuk 3 van het op 10 februari 2004 vastgestelde beleid geldt de uitzondering voor projecten waarvoor GS hebben verklaard dat deze voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals beschreven in de beleidsnotitie “Woningbouwtaakstellingen tot 2005 in Noord-Holland zoals is vastgesteld bij besluit van 30 maart 1999, nog steeds. Op dat punt is het speerpuntenbeleid van GS dus niet gewijzigd.
Eiser heeft in de tweede plaats betoogd dat projecten die de vestiging van niet-agrarische functies buiten de kernen inhouden, speerpunt van beleid vormen. Ook op dit punt stelt de rechtbank vast dat het beleid van GS niet is gewijzigd. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 18 juni 2004 uitdrukkelijk overwogen dat terecht toepassing is gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO, zodat de rechtbank thans van dit rechtsoordeel moet uitgaan. Hetgeen eiser ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 19, eerste lid, van de WRO heeft aangevoerd kan dus verder onbesproken blijven.
4. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het goedkeuringsbesluit van GS van het bestemmingsplan “Buitengebied Harenkarspel” door de Afdeling is vernietigd voor zover het de onderhavige bouwlocatie betreft. Voor deze locatie van het bouwplan bestaat dus een herzieningsplicht ex artikel 30 WRO, zodat op grond van het artikel 19 WRO-beleid een verklaring van geen bezwaar ex artikel 19, tweede lid, van de WRO is vereist voor de vrijstelling ten behoeve van het bouwplan. De rechtbank stelt vast dat GS op 22 oktober 2002 een verklaring van geen bezwaar voor het bouwplan heeft afgegeven. Dat deze verklaring is afgegeven vóórdat het goedkeuringsbesluit is vernietigd noopt er in dit geval niet toe dat een nieuwe verklaring van geen bezwaar is vereist. De Afdeling heeft in de uitspraak van 11 februari 2004 geoordeeld dat goedkeuring aan het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden (W)” moet worden onthouden omdat deze bestemming ertoe leidt dat de mogelijkheid bestaat tot het bouwen van een woning op een afstand van ongeveer zes meter van de grens van het bouwvlak van het bedrijf van eiser. In dit geval is sprake van een bouwplan gelegen op een afstand van tien meter van het bedrijf van eiser. De rechtbank ziet in de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2004 geen aanwijzingen dat dit bouwplan planologisch niet aanvaardbaar is te achten of dat deze uitspraak GS anderszins aanleiding zou moeten geven zijn eerdere verklaring van geen bezwaar te herroepen. Zij is dan ook van oordeel dat geen nieuwe verklaring van geen bezwaar is vereist voor het verlenen van de vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid van de WRO. Ook deze beroepsgrond faalt.
5. De rechtbank stelt vast dat de door eiser aangevoerde gronden betreffende de deugdelijkheid van de ruimtelijke onderbouwing en de gemaakte belangenafweging - met uitzondering van de afweging naar aanleiding van het akoestisch onderzoek - , eisers stelling dat verweerder zijn voornemen om vee te gaan houden niet heeft meegewogen en de stelling inzake de inperking van zijn uitbreidingsmogelijkheden in de uitspraak van 18 juni 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen.
6. De rechtbank zal zich, gelet hierop, bij de verdere beoordeling beperken tot de vraag of verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de resultaten van het akoestisch onderzoek nopen tot het stellen van de voorwaarde dat een geluidsscherm wordt geplaatst, maar geen aanleiding geven om de voor het bouwplan benodigde vrijstelling te weigeren.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder het thans bestreden besluit, zoals gewijzigd bij besluit van 30 september 2008, heeft gebaseerd op het door Peutz uitgebrachte geluidrapport van 18 juli 2008 en het advies van de Milieudienst van 23 september 2009.
In de rapportage van Peutz is in de eerste plaats vastgesteld dat de inrichting in de nachtperiode de geldende geluidsgrenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 35 dB(A) overschrijdt, zowel op één van de bestaande woningen als op de nieuwe woning. Als de bedrijfsduur van de ventilatoren van 75% naar 70% wordt teruggebracht of de ventilatoren worden vervangen door geluidarme types is ten aanzien van de bestaande woning niet langer sprake van een overschrijding. De dan nog bestaande overschrijding ten aanzien van de nieuwe woning kan ongedaan worden gemaakt door het plaatsen van een geluidsscherm op de erfgrens met een hoogte van twee meter en een lengte van tien meter.
In de tweede plaats wordt geconcludeerd dat het rijden met tractoren in de avondperiode leidt tot een overschrijding van het geldende piekniveau ten aanzien van zowel de bestaande woningen als de nieuwe woning, zodat dit niet meer mag plaatsvinden.
Tot slot wordt de grenswaarde voor het piekniveau in de dagperiode van 70 dB(A) ter plaatse van het bouwplan als gevolg van het schoonspuiten van kisten overschreden. Na realisatie van voornoemd scherm wordt voldaan aan deze grenswaarde.
De conclusie is dat het van kracht worden van het Besluit landbouw milieubeheer consequenties heeft voor de inrichting van eiser. Deze beperkingen zijn het gevolg van het overschrijden van de geldende geluidsgrenswaarden op grond van het Besluit landbouw milieubeheer op zowel de bestaande woningen als de nieuwe woning. Overschrijdingen ten opzichte van het bouwplan treden niet meer op na de realisering van het hiervoor omschreven geluidsscherm op de erfgrens. Na realisering van het scherm op de grens van de woning [adres] levert deze woning geen verdergaande beperkingen op voor de bedrijfsvoering van eiser dan reeds door de bestaande woningen optreden, aldus verweerder.
8. Eiser betwist de conclusies die in het rapport van Peutz zijn neergelegd. Hij heeft een akoestisch onderzoek van Schreuder Groep van 3 december 2008 overgelegd, waaruit naar zijn mening blijkt dat met enige aanpassingen in de bedrijfsvoering niet langer sprake zal zijn van overschrijding van de grenswaarden van het Besluit landbouw milieubeheer ten aanzien van bestaande woningen, maar uitsluitend nog ten aanzien van de nieuwe woning. Schreuder Groep heeft akoestisch onderzoek gedaan naar de transportbewegingen van tractoren op het perceel van eiser, waarbij wordt uitgegaan van een alternatieve in- en uitrit op dit perceel. Na omlegging van de in- en uitrit is nog steeds sprake van overschrijding van de grenswaarden, maar deze kan ten aanzien van de bestaande woningen worden ondervangen door gebruik te maken van een geluidsarme tractor.
Eiser betoogt verder dat er geen sprake meer is van overschrijding van de ventilatoren ten opzichte van de bestaande woningen, maar alleen nog met betrekking tot het bouwplan met 1 dB(A). Ook ten aanzien van het schoonspuiten van de kisten - in welk verband eiser erop wijst dat de spuitplaats op een andere locatie is gevestigd dan door Peutz tot uitgangspunt is genomen - is alleen sprake van een overschrijding ten opzichte van het bouwplan. Als gevolg hiervan is een milieuvergunning vereist en hiervoor moeten kosten worden gemaakt. Eiser betwist dat het plaatsen van het scherm voldoende is. Ook kan hiermee niet worden voorkomen dat de grenswaarden worden overschreden ten opzichte van het bouwplan wegens het tractorvervoer in de avondperiode. Ten onrechte is dit niet door verweerder onderzocht. Eiser komt wel degelijk in een nadeliger positie te verkeren als gevolg van het bouwplan.
9.1 In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder gesteld dat eiser pas in beroep een aantal nieuwe feiten (zoals het vervangen van de bestaande ventilatoren door geluidsarme, het aanschaffen van een tractor met een toerentalbegrenzer en het in gebruik nemen van een nieuwe inrit) kenbaar heeft gemaakt, die buiten beschouwing moeten worden gelaten. Tevens heeft verweerder verklaard dat hij Peutz niet heeft gevraagd om een reactie op het onderzoek dat door Schreuder Groep is uitgevoerd. Wel is op 23 maart 2010 een reactie gegeven door de Milieudienst. De Milieudienst geeft daarin aan dat de nieuwe inrit feitelijk niet wordt gebruikt en dat het een nauwe doorgang betreft. Wat betreft de geluidsarme tractoren wordt betwijfeld of dit een reële optie is. Verder wordt door de Milieudienst opgemerkt dat niet nader is onderbouwd op welke wijze de ventilatoren zijn vervangen. Over het onderzoek van Peutz wordt opgemerkt dat één van de bestaande woningen inderdaad verder weg is gelegen dan Peutz als uitgangspunt heeft genomen en dat dat op een bepaald punt noopt tot een herberekening door Peutz.
9.2 De rechtbank overweegt dat in het akoestisch onderzoek van Peutz de in overleg met eiser vastgestelde representatieve bedrijfssituatie terecht als uitgangspunt is genomen. Uit dit onderzoek blijkt dat de inwerkingtreding van het Besluit landbouw milieubeheer invloed heeft op de mate waarin de grenswaarden op zowel de bestaande woningen als de nieuwe woning worden overschreden. Het stond eiser naar het oordeel van de rechtbank vervolgens vrij om in reactie op de rapportage van Peutz te bepleiten dat hij zijn bedrijfsvoering op een zodanige manier kan aanpassen dat ten aanzien van de bestaande woningen alsnog aan de grenswaarden van het Besluit landbouw milieubeheer kan worden voldaan en aldus de stelling te onderbouwen dat het bouwplan leidt tot beperkingen voor zijn bedrijfsvoering. Eiser kon deze argumenten pas aandragen nadat hij van het gewijzigde besluit van verweerder van 30 september 2008 en de rapportage van Peutz in kennis was gesteld. Hij heeft vervolgens in december 2008 aanvullende gronden ingediend en de rapportage van Schreuder Groep overgelegd. Verweerder heeft dus ruimschoots de tijd gehad om inhoudelijk op de stellingen van eiser en de rapportage van Schreuder Groep te reageren.
De rechtbank stelt vast dat verweerder dat onvoldoende heeft gedaan. Het bestreden besluit zoals gewijzigd op 30 september 2008 is op dit moment dus onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank overweegt in dat verband dat de reactie van de Milieudienst te summier en op punten te weinig onderbouwd is om als een deugdelijke en volledige reactie op eisers stellingen te kunnen aanmerken. Gelet op de ter zitting getoonde foto’s en de situatietekening acht de rechtbank voorts - anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd - niet op voorhand onaannemelijk dat de alternatieve in- en uitrit in de praktijk bruikbaar is. Zij betrekt daarbij dat eiser ter zitting heeft aangevoerd dat deze weg al jaren als uitrit wordt gebruikt en dat er op het perceel voldoende ruimte is voor tractoren om te keren, zodat mede-gebruik als inrit niet op problemen stuit.
9.3 Naar aanleiding van de rapportages van Peutz en Schreuder Groep, de stellingen van eiser en de reactie van de Milieudienst van 23 maart 2010, zijn bij de rechtbank met name vragen gerezen over:
- de juiste locatie van woning 3 in de rapportage van Peutz;
- de juistheid van de door Peutz ingetekende locatie van de spuitplaats;
- de bruikbaarheid van een alternatieve in- en uitrit gelegen tussen het perceel van [vergunninghouder] en de berging van eiser;
- de mogelijkheid om gebruik te maken van geluidsarme tractoren;
- de afmeting en de locatie van het geluidsscherm; dit in verband met de stelling van D.J.R. Ottenhof ter zitting dat een geluidsscherm met een hoogte van twee meter niet voldoet om de geluidsbelasting op de gehele woning van [vergunninghouder] binnen de grenswaarden te houden.
10.1. Op 1 januari 2010 is de bestuurlijke lus zoals opgenomen in afdeling 8.2.2a van de Awb (artikel 8:51a – 8:51c) in werking getreden. In artikel 8:51a van de Awb is bepaald dat de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid kan stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen en dat de rechtbank daartoe een termijn kan stellen.
Ingevolge artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak als zij artikel 8:51a toepast.
10.2. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen het in rechtsoverweging 9.2. geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
10.3 De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid het aanvullend beroepschrift van
5 december 2008, de rapportage van Schreuder Groep en het memo van de Milieudienst van 23 maart 2010 voor te leggen aan Peutz met het verzoek om daarop in een nadere rapportage te reageren. In het bijzonder zal Peutz de volgende vragen moeten beantwoorden.
I Gezien de rapportage van de Milieudienst van 23 maart 2010 lijkt het erop dat woning 3 verder weggelegen is dan Peutz in zijn onderzoek tot uitgangspunt heeft genomen. Is dit juist, en zo ja, wat is daarvan de consequentie voor de door Peutz getrokken conclusies?
II Is er ten aanzien van de spuitplaats van de hogedrukspuit door Peutz gemeten op de juiste locatie en/of zijn de bevindingen van het geluidsonderzoek geprojecteerd vanuit de juiste spuitlocatie? Als dat niet het geval is, wat zijn dan de gevolgen van deze onjuistheid voor de geluidsbelasting op de bestaande woningen en de nieuwe woning?
III Is de uitrit die zich bevindt aan de andere zijde van het perceel van eiser (gelegen tussen het perceel van [vergunninghouder] en de berging van eiser) tevens bruikbaar als inrit en zo niet, waarom niet? Zo ja, wat zijn de gevolgen van het gebruiken van deze in- en uitrit voor de geluidsbelasting op de bestaande woningen en de nieuwe woning?
IV Is het gebruikmaken van geluidsarme(re) tractoren een reële optie? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat zijn daarvan de gevolgen voor de geluidsbelasting op de bestaande woningen en de nieuwe woning?
V Kan Peutz reageren op de stelling van D.J.R. Ottenhof ter zitting dat een geluidsscherm met een hoogte van twee meter niet voldoet om de geluidsbelasting op de gehele woning van [vergunninghouder] binnen de grenswaarden te houden? In hoeverre is de exacte locatie van het scherm van invloed hierop? Kan Peutz nader onderbouwen dat de geluidsbelasting als gevolg van het spuiten van kisten en als gevolg van de (vervangen) ventilatoren in de droogschuur na realisering van een geluidsscherm zodanig afneemt dat de grenswaarde niet langer wordt overschreden?
10.4 Aan de hand van de reactie van Peutz op de gestelde vragen, zal verweerder vervolgens kunnen bezien of hij het in het besluit van 30 september 2008 ingenomen standpunt op alle punten handhaaft en zonodig een gewijzigde beslissing op bezwaar kunnen nemen.
11. De rechtbank neemt thans geen beslissing over de vergoeding van het betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.
Beslissing
De rechtbank
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen 12 weken na verzending van deze uit-spraak:
* nader onderzoek te laten verrichten door Peutz en de onder rechtsoverweging 10.3 ge-stelde vragen te laten beantwoorden;
* met inachtneming van de resultaten van het nader onderzoek te bezien of hij het in het besluit van 30 september 2008 ingenomen standpunt op alle punten wenst te handhaven en zo nodig een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. Berkers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.I. Wever, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2010 te Alkmaar.
griffier rechter
Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.