ECLI:NL:RBALK:2010:BN0829

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/50 LEGGW
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verbindendheid van de legesverordening en de hoogte van de leges voor een bouwvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 3 juni 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. T.M.T.M. Lindeman, en de heffingsambtenaar van de gemeente Anna Paulowna. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag van € 5.215,00 aan leges voor een reguliere bouwvergunning en een eerste advies van de welstandscommissie, opgelegd bij aanslag van 22 augustus 2007. Eiser betoogde dat de legesverordening onverbindend was, omdat verweerder onvoldoende informatie had verstrekt om te controleren of de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet was nageleefd. Subsidiair stelde eiser dat de leges onevenredig hoog waren in verhouding tot de werkzaamheden van de gemeente.

De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de bewijslast draagt voor de juistheid van de door hem gepresenteerde gegevens. Eiser had echter niet aangetoond dat de door verweerder gepresenteerde cijfers onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat de legesverordening verbindend was en dat de hoogte van de leges niet onredelijk was, aangezien deze 2,27% van de bouwsom bedroeg. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de richtlijnen voor de bewijslastverdeling in geschillen over gemeentelijke belastingverordeningen en bevestigt dat gemeenten de vrijheid hebben om heffingsmaatstaven vast te stellen die passen bij hun beleid, zolang deze niet in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen. De rechtbank heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen, waaronder eerdere arresten van de Hoge Raad, en heeft vastgesteld dat de legesverordening en de bijbehorende tarieventabel niet onverbindend zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 09/50 LEGGW
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. T.M.T.M. Lindeman,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Anna Paulowna,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij aanslag gedateerd 22 augustus 2007 heeft verweerder van eiser € 5.215,00 aan leges geheven voor een reguliere bouwvergunning en een eerste advies welstandcommissie. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2008 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft eiser bij brief van 22 december 2008 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 22 april 2010, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is ter zitting verschenen in de persoon van R.N. Eckersley, bijgestaan door R. Bergman.
Motivering
1. In geschil is of verweerder terecht en op goede gronden van eiser € 5.215,00 aan leges heeft geheven.
2. Eiser heeft – kort samengevat – primair aangevoerd dat hem ten onrechte een aanslag leges is opgelegd, omdat de daaraan ten grondslag liggende legesverordening onverbindend is. Hiertoe heeft hij betoogd dat verweerder onvoldoende informatie heeft verschaft om te kunnen controleren of is voldaan aan de opbrengstlimiet van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet. Eiser heeft subsidiair aangevoerd dat de hem in rekening gebrachte leges onevenredig hoog zijn in verhouding tot de werkzaamheden die de gemeente op basis van het door de gemeente genoemde uurtarief aan de beoordeling van zijn bouwaanvraag zou hebben besteed. Dit leidt volgens eiser tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet het oog kan hebben gehad.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de legesverordening verbindend is. In dit verband heeft verweerder erop gewezen dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad de opbrengstlimiet geldt op het niveau van de gehele verordening en niet op de tariefstelling voor individuele diensten. In de gemeente Anna Paulowna ligt de kostendekking voor de bouwleges in 2007 op 83% en voor de legesverordening als geheel ligt de kostendekkendheid nog lager. Verweerder is dan ook van mening dat de aanslag leges aan eiser terecht is opgelegd.
4. Voor de beoordeling van het beroep is de volgende regelgeving van belang.
4.1. Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet, worden de tarieven in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
4.2. Ingevolge artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2006 van de gemeente Anna Paulowna (hierna: de Verordening), die ook gold ten tijde van het opleggen van de aanslag, worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Verordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Verordening wordt voor de berekening van de leges een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.
4.3. Ingevolge artikel 5.2.2 van de Legestabel Anna Paulowna 2007 (hierna: de Tarieventabel 2007), voor zover hier van belang, bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning, indien de bouwkosten € 200.00 tot € 500.000 bedragen: € 1.050 plus 1,66% van de bouwkosten.
Ingevolge artikel 5.6.2 van de Tarieventabel 2007 wordt het overeenkomstig 5.2.2 berekende bedrag verhoogd met 0,14% van de bouwkosten en € 25,00 administratiekosten, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een reguliere bouwvergunning moet worden verleend en hierover het advies van de welstandscommissie moet worden ingewonnen.
5.1. De rechtbank overweegt dat de rechtspraak duidelijke richtlijnen biedt om te kunnen beoordelen of een gemeentelijke belastingverordening al dan niet verbindend is. De rechtbank wijst daartoe op de volgende arresten.
5.2. Uit het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer BI1943, volgt dat gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling kunnen geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de belastingheffing. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.
In dit arrest is voorts de lijn bevestigd dat het bij de toetsing aan de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet niet gaat om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten.
Verder is in dit arrest, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 december 1997 met LJ-Nummer AA3345, herhaald dat tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband is vereist.
5.3. In het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009 met LJ-Nummer BI1968, dat ging over de beoordeling van de verbindendheid van een gemeentelijke rioolrechtverordening, zijn richtlijnen gegeven voor de bewijslastverdeling bij geschillen over de opbrengstlimiet bij gemeentelijke rechten. Die richtlijnen zijn ook van toepassing op dit geschil.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest onder meer het volgende overwogen:
“3.2.1. […] Een geschil over, kort gezegd, limietoverschrijding (rechtbank: hiermee wordt hetzelfde bedoeld als de opbrengstlimiet) wordt procesrechtelijk hierdoor gekenmerkt dat niet de belanghebbende die het geschilpunt opwerpt, maar de heffingsambtenaar de partij is die beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van dat geschilpunt. Die omstandigheid leidt tot de hierna te omschrijven (verzwaarde) eisen aan de motivering die de heffingsambtenaar geeft voor zijn betwisting dat de limiet is overschreden.
3.2.2 Indien een belanghebbende aan de orde stelt of de in artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet bedoelde geraamde baten de in dat artikel bedoelde geraamde ’lasten ter zake’ hebben overschreden, dient de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de desbetreffende ramingen.
3.2.3 Indien de belanghebbende ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een ’last ter zake’, dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen over deze post(en) te verstrekken, teneinde - naar vermogen - deze twijfel weg te nemen.
3.2.4 Indien de belanghebbende niet stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, heeft de rechter slechts de rechtsvraag te beantwoorden of, uitgaande van die feiten, de desbetreffende post kan worden aangemerkt als een ’last ter zake’. Bij ontkennende beantwoording van die vraag dient hij te beoordelen of daardoor de opbrengstlimiet is overschreden.
3.2.5 Indien de belanghebbende wél stelt dat die feitelijke gegevens onjuist zijn, en de heffingsambtenaar deze stelling van de belanghebbende betwist, komt bewijslevering aan de orde. In dat geval draagt de belanghebbende de bewijslast van zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn, omdat die onjuistheid een voorwaarde is voor het intreden van het rechtsgevolg dat hij inroept (onverbindendheid van de verordening). Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden die hiervoor in 3.2.4 is omschreven, en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden. […]”.
5.4. Het gerechtshof Amsterdam heeft in zijn arrest van 10 december 2009 met LJ Nummer BK6848 het volgende overwogen over de vraag wat van de belanghebbende mag worden verwacht indien hij stelt dat hij niet kan controleren of de heffingsambtenaar terecht stelt dat de opbrengstlimiet niet wordt overschreden:
“5.3.2. Belanghebbende heeft niet gesteld dat voor het jaar 2005 de geraamde baten van de in de gemeente Veenendaal in dat jaar geldende verordening op de heffing en invordering van leges de voor dat jaar geraamde lasten ter zake te boven gaan. Belanghebbende heeft in dit verband slechts aangevoerd dat zij de gegevens die zij nodig heeft om dit aannemelijk te maken niet heeft kunnen verkrijgen, maar naar het oordeel van het Hof heeft zij dit, tegenover de gemotiveerde weerspreking van de heffingsambtenaar, niet aannemelijk gemaakt. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat begrotingen van gemeenten met de daarbij behorende bescheiden openbare stukken zijn waarvan ook belanghebbende kan kennisnemen. Ten overvloede overweegt het Hof nog dat uit de in 2.2 vermelde Productenraming 2006 niet blijkt dat de geraamde baten van de bouwleges de geraamde lasten ter zake overtreffen.”
6.1. De rechtbank overweegt ten aanzien van het primaire betoog van eiser het volgende.
6.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bezwaarfase eiser desgevraagd onder meer bij brief van 1 februari 2008 inzicht heeft verschaft in de lasten en baten waarvan in de gemeentelijke begroting 2007 is uitgegaan voor het vaststellen van de bouwleges voor 2007. In deze brief is vermeld dat bij de begroting van de lasten alleen de met zekerheid toe te rekenen onderdelen zijn opgenomen. Hierbij is voor de urendoorbelasting van de lasten voor het onderdeel bestemmingsplannen uitgegaan van 23% als toerekenbaar, voor het onderdeel bouw- en woningtoezicht en diverse kosten van 47% als toerekenbaar en voor het onderdeel welstandstoezicht voor 100% als toerekenbaar. Uit het overzicht blijkt dat in 2007 de kostendekking voor de bouwleges (hoofdstuk 5 van de Tarieventabel) ongeveer 83% is.
In het verweerschrift heeft verweerder, onder verwijzing naar twee cijfermatige bijlagen, gesteld dat de kostendekkendheid van de Tarieventabel 2007 als geheel 70,6% is ten opzichte van 83,8% kostendekking op de bouwgerelateerde leges. Verweerder heeft aangegeven dat in de gemeente het principe van integrale kostentoerekening wordt toegepast. Dit betekent dat zowel directe als indirecte kosten zoveel mogelijk aan een product worden toegerekend ten behoeve van een kostprijs. Alle kosten die een direct verband hebben met het product worden rechtstreeks toegerekend. Hieronder vallen onder andere materialen, diensten van derden en kapitaallasten. Loonkosten worden eerst in de kostenplaatsen opgenomen. Via het tijdschrijfsysteem wordt een uurtarief inclusief overhead toegerekend aan de producten, terwijl het niet toe te rekenen aandeel – dat bestaat uit kosten die primair het algemeen belang dienen – op deze wijze buiten de toerekeningssystematiek valt. Ten slotte heeft verweerder in het verweerschrift verklaard dat bij de afhandeling van het bezwaarschrift van eiser specifiek op de bouwleges is ingezoomd om de vergelijking voor eiser zo transparant mogelijk te maken.
Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat voor de vaststelling van de legestarieven jaarlijks in de zomer productenramingen worden gemaakt, waarbij een inschatting wordt gemaakt van de in het volgende kalenderjaar te verwachten bouwzaken enerzijds en de te verwachten kosten anderzijds. De verwachting van de kosten wordt gebaseerd op de reële kosten in het voorafgaande kalenderjaar, een prognose van de kosten in het lopende jaar en een inflatiecorrectie. Voor de vaststelling van de legestarieven 2007 is dus gekeken naar de kosten in 2005 en 2006.
6.3. De rechtbank stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat eiser zich in wezen op het standpunt stelt dat de Verordening en de bijbehorende Tarieventabel 2007 onverbindend zijn, louter omdat hij de door verweerder aangeleverde cijfermatige gegevens niet kan controleren vanwege het feit dat verweerder heeft verzuimd de daaraan ten grondslag liggende (bron)gegevens te verstrekken.
6.4. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiser met dit standpunt niet dat één of meer van de door verweerder genoemde posten ten onrechte zijn aangemerkt als “een last ter zake” in de zin van artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt eiser met dit standpunt evenmin dat de in de door verweerder gegeven inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn.
Gelet op de richtlijnen voor de bewijslastverdeling die zijn geformuleerd in het onder rechtsoverweging 5.3. vermelde arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, moet de belastingrechter onder deze omstandigheden uitgaan van de juistheid van de door verweerder gepresenteerde feiten. Uitgaande van die feiten, oordeelt de rechtbank dat bij het vaststellen van de Tarieventabel 2007 de opbrengstlimiet niet is overschreden. Dit geldt zowel op het niveau van de bouwleges als op het niveau van alle in de Verordening begrepen diensten gezamenlijk. In zoverre is van een onverbindende verordening geen sprake.
6.5. Ook indien het standpunt van eiser zo zou moeten worden uitgelegd, dat hij ten aanzien van één of meer posten in de raming in twijfel trekt of de post kan worden aangemerkt als een ’last ter zake’ dan wel dat hij betoogt dat de door verweerder gepresenteerde feitelijke gegevens onjuist zijn, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot het oordeel dat de Verordening en de bijbehorende Tarieventabel 2007 onverbindend zijn. Gelet op de richtlijnen voor de bewijslastverdeling die zijn geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 24 april 2009, zou eiser in dat geval de bewijslast dragen voor zijn stelling dat de door de heffingsambtenaar verschafte feitelijke gegevens onjuist zijn. Aan die bewijslast heeft eiser niet voldaan, nu hij enkel heeft gesteld dat hij de door verweerder gepresenteerde gegevens niet kan controleren. Uit bovengenoemd arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 december 2009 blijkt dat van de belanghebbende meer wordt verwacht, waarbij van belang is dat begrotingen van gemeenten met de daarbij behorende bescheiden openbare stukken zijn waarvan ook de belanghebbende kan kennisnemen.
6.6. Dit betekent dat het primaire betoog van eiser faalt.
7. Het subsidiaire betoog van eiser faalt eveneens. Zijn betoog dat de hem in rekening gebrachte leges onevenredig hoog zijn in verhouding tot de werkzaamheden die de gemeente aan de beoordeling van zijn bouwaanvraag zou hebben besteed, ketst af op in rechtsoverwerging 5.2. vermelde rechtspraak die inhoudt dat tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband is vereist. Van een willekeurige en onredelijke belastingheffing, waarop de wetgever met het toekennen van de heffingsbevoegdheid niet het oog kan hebben gehad, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De aanslag leges voor het bedrag van € 5.215,00 bedraagt ten opzichte van de bouwsom van € 230.000,00 2,27%. Dit bedrag is in absolute zin en ook als percentage niet zodanig hoog, dat van onredelijke belastingheffing kan worden gesproken.
8. Het beroep is dus ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T. Stratmann, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2010 te Alkmaar.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.