ECLI:NL:RBALK:2010:BN4466

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
19 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
115795 / KG ZA 09-471
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van huurwoning afgewezen in kort geding

In deze zaak heeft de woningstichting een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, die een huurwoning huren in Den Helder. De woningstichting vorderde ontruiming van de woning op basis van ernstige overlast die door de gedaagden zou worden veroorzaakt. De gedaagden, een gezin met twee minderjarige kinderen, hebben de vordering bestreden en aangegeven dat de overlast voortkomt uit hun relatieproblemen en dat zij hulp ontvangen om deze problemen aan te pakken. Tijdens de zittingen is naar voren gekomen dat er klachten zijn van de buren, met name de familie [naam 1], over geluidsoverlast door ruzies en het gedrag van de kinderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overlast niet in voldoende mate onrechtmatig is en dat de woningstichting niet heeft aangetoond dat de gedaagden de grenzen van wat toelaatbaar is hebben overschreden. De rechter heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de gedaagden, waaronder hun hulpverlening en de impact van een ontruiming op hun gezin. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering tot ontruiming afgewezen en de woningstichting veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
NB / HW
KG nummer: 115795 / KG ZA 09-471
datum: 19 augustus 2010
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
de stichting WONINGSTICHTING DEN HELDER,
gevestigd en kantoor houdende te Den Helder,
EISERES IN KORT GEDING bij dagvaarding van 24 december 2009,
advocaat mr. J. de Beurs te Den Helder,
tegen:
1. [GEDAAGDE SUB 1],
2. [GEDAAGDE SUB 2],
beiden wonende te Den Helder,
GEDAAGDEN IN KORT GEDING,
advocaat mr. F.J.J. Baars te Alkmaar.
Eiseres zal verder worden genoemd "de woningstichting". Gedaagden zullen verder samen "[gedaagden]" worden genoemd en ieder afzonderlijk "[gedaagde sub 1]" respectievelijk "[gedaagde sub 2]".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 5 januari 2010 heeft de woningstichting gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
[gedaagden] hebben de vordering bestreden, mede aan de hand van de pleitnotities die hun advocaat heeft voorgedragen.
Vervolgens is de zaak enige tijd pro forma aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in der minne op te lossen. Dit is niet gelukt.
De mondelinge behandeling van de zaak is op 9 augustus 2010 voortgezet, alwaar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht bij monde van hun advocaten, die zich daarbij hebben bediend van pleitnotitities.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
2.1 [gedaagde sub 1] huurt vanaf 3 mei 2007 krachtens een schriftelijke huurovereenkomst voor onbepaalde tijd van de woningstichting de woning aan het [adres 1] te Den Helder. Op de huurovereenkomst is van toepassing het Huurreglement 2007.
2.2 In het Huurreglement 2007 is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 8
2. Bescherming woonklimaat
De bewoners dragen verantwoording voor de bescherming van het woonklimaat volgens de regels van goed nabuurschap.
Artikel 9
1. Overlast
Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of derden die zich met toestemming van huurder in het gehuurde bevinden. Overlast ten gevolge van intimiderend en/of bedreigend gedrag en alcoholverslaving en/of drugsgebruik is niet toegestaan en kan leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst.
Artikel 10
i. Woonverhoudingen
De in artikel 8 en 9 genoemde bepalingen beogen het bevorderen van goede woonverhoudingen tussen omwonenden (andere huurders van verhuurder). Verhuurder is bevoegd de nakoming hiervan af te dwingen. De uitoefening van deze bevoegdheid van de verhuurder kan inhouden een vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder, indien de ernst van de tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de huurder dit rechtvaardigt."
2.3 Het gehuurde betreft een hoekwoning die omstreeks 1968 is gebouwd. [gedaagde sub 1] woont samen met [gedaagde sub 2] en hun twee minderjarige kinderen, die thans respectievelijk vijf en drie jaar oud zijn, in het gehuurde.
2.4 In de periode van 6 maart 2008 tot en met 2 december 2009 heeft de woningstichting een groot aantal klachten over [gedaagden] ontvangen, die met name afkomstig zijn van de familie [naam 1], de directe buren van [gedaagden] en in mindere mate van mevrouw [naam 2], die aan de andere zijde naast de familie [naam 1] woont. In de kern bestaan de klachten eruit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veelvuldig hevige ruzies met elkaar hebben waarbij wordt gegild, geschreeuwd en gegooid met spullen, dat de kinderen van [gedaagden] voortdurend gillen, schreeuwen en hard huilen, en dat de wasmachine op de meest onmogelijke tijden dreunt.
2.5 Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de wijkmeester van de woningstichting en [gedaagden] over de gemelde overlast en bij brieven van
14 augustus 2008, 9 juni 2009 en 11 september 2009 heeft de woningstichting [gedaagde sub 1] gesommeerd een einde te maken aan de overlast.
2.6 Na de mondelinge behandeling van deze zaak die op 5 januari 2010 heeft plaatsgevonden, was een mediationtraject gestart tussen de woningstichting, [gedaagden] en de familie [naam 1]. Dit traject is voortijdig door de familie [naam 1] afgebroken.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 Kort gezegd vordert de woningstichting dat de voorzieningenrechter [gedaagden] veroordeelt om het gehuurde binnen twee weken na betekening van dit vonnis te ontruimen, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van dit geding.
3.2 Daaraan heeft de woningstichting ten grondslag gelegd dat [gedaagden] in en vanuit de woning ernstige overlast veroorzaken, zoals is omschreven in punt 2.4, hetgeen een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst oplevert. De overlast is tijdens en na het gevolgde mediationtraject onverkort doorgegaan. Aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat deze tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De woningstichting kan door de handelwijze van [gedaagden] niet aan haar verplichting jegens haar andere huurders in de buurt voldoen om het ongestoorde huurgenot te verschaffen. Gelet op de aard en de ernst van de klachten is de woningstichting van oordeel dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
3.3 [gedaagden] hebben verweer gevoerd. Daarop wordt bij de gronden van de beslissing, voor zover van belang, ingegaan.
4. DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1 De voorzieningenrechter stelt voorop dat een verstrekkende vordering als de onderhavige in kort geding in beginsel alleen kan worden toegewezen indien in voldoende mate komt vast te staan dat deze ook in de bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.2 [gedaagden] hebben erkend dat zij soms hevige ruzie met elkaar hebben en dat dit gepaard gaat met het nodige geschreeuw en gegil. Ook huilen de kinderen van [gedaagden] regelmatig. De klachten die de woningstichting daarover heeft ontvangen, zijn met name afkomstig van de directe buren van [gedaagden], de familie [naam 1]. Hoewel aan [gedaagden] kan worden toegegeven dat het een kwestie van beleving is, acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de familie [naam 1] hinder ondervindt van de geluidsoverlast die door de ruzies van [gedaagden] wordt veroorzaakt.
Daarmee is echter niet gezegd dat [gedaagden] de grens van hetgeen een ander moet dulden hebben overschreden. Pas als sprake is van onrechtmatige hinder - in de zin van artikel 6:162 BW - die [gedaagden] de buren aandoen, levert dit in hun verhouding tot de woningstichting een tekortkoming op die voldoende grondslag biedt voor de gevorderde ontruiming. Voor het antwoord op de vraag of daarvan sprake is, is van belang wat de aard, de ernst en de duur van de hinder is, mede gelet op de verdere omstandigheden van het geval.
4.3 Allereerst is van belang dat de betreffende huurwoningen zeer gehorig zijn. Van de huurders daarvan mag daarom enerzijds worden verlangd dat zij extra rekening houden met het produceren van geluid en anderzijds dat zij meer dan gebruikelijk van elkaar dulden.
De familie [naam 1] heeft een soort dagboek bijgehouden, waarin zij hebben opgeschreven wanneer zij hinder hebben ondervonden van [gedaagden] en waaruit deze bestaat. Zoals gezegd bestaat de hinder die [gedaagden] veroorzaken met name uit geschreeuw en gegil, voortkomend uit de ruzies die zij met elkaar hebben en geschreeuw en gehuil van de kinderen van [gedaagden] Uit hetgeen de familie [naam 1] aan het papier heeft toevertrouwd blijkt dat zij sinds 2008 enkele dagen per maand worden geconfronteerd met de door [gedaagden] veroorzaakte hinder. Die hinder duurt veelal niet de gehele dag, maar beperkt zich tot een deel daarvan.
Sinds de terechtzitting van 5 januari 2010 hebben zich blijkens de overgelegde aantekeningen van de familie [naam 1] in de maanden januari tot medio mei van dit jaar nauwelijks incidenten voorgedaan. In de periode daarna hebben zich volgens de familie [naam 1] weer enkele incidenten per maand voorgedaan, waarbij [gedaagden] ruzie met elkaar hadden en de kinderen schreeuwden en huilden.
[gedaagden] hebben betwist dat zij overmatig en onrechtmatige geluidsoverlast veroorzaken. In dit geding, dat zich niet leent voor het verrichten van uitvoerig feitenonderzoek, is moeilijk te beoordelen of [gedaagden] onrechtmatige hinder hebben veroorzaakt. De woningstichting heeft aangegeven dat de tolerantiegrens van de familie [naam 1] zeer laag is geworden, hetgeen overigens te begrijpen is. Dat maakt evenwel dat zij wellicht ook klagen over het geluid dat door [gedaagden] en hun kinderen wordt geproduceerd, terwijl dit valt binnen de grenzen van het toelaatbare. Dat sprake is van onrechtmatige hinder wordt vooralsnog onvoldoende ondersteund door de verklaringen van derden. De politie is in de afgelopen jaren naar aanleiding van meldingen van de familie [naam 1] ook diverse malen ter plaatse geweest, maar heeft volgens de overgelegde sfeerrapportages nimmer zelf geconstateerd dat sprake is geweest van overlast.
De voorzieningenrechter betrekt voorts het volgende bij zijn oordeel. [gedaagden] hebben aangevoerd dat zij eerder een flat van de woningstichting hebben gehuurd en dat er toen nimmer over hen is geklaagd. Dit heeft de woningstichting niet voldoende gemotiveerd weersproken, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. [gedaagden] hebben voorts naar voren gebracht dat de ruzies voortkomen uit relatieproblemen, die met name het gevolg zijn van een jeugdtrauma waarmee [gedaagde sub 2] kampt. Van een sociaal verhuurder als de woningstichting mag worden verwacht dat zij begrip opbrengt voor het feit dat een huurder in een dergelijke situatie verkeert en waar mogelijk zoekt naar een oplossing, in dit specifieke geval bijvoorbeeld door te onderzoeken of zij een mindere gehorige woning in haar bestand heeft die zij aan [gedaagden] kan verhuren. Voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagden] thans hulp genieten om aan hun relatie te werken en dat [gedaagde sub 2] een therapie ondergaat ter verwerking van zijn opgelopen trauma. Voorts hebben [gedaagden] meegewerkt aan een mediationtraject om de relatie met de buren te verbeteren, maar de familie [naam 1] is daar na hooguit twee sessies uitgestapt. Ten slotte neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [gedaagden] samen met hun twee minderjarige kinderen op straat dreigen te komen staan bij een ontruiming.
4.4 Gelet op het vorenstaande is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de hinder die [gedaagden] veroorzaken gezien de aard, ernst en duur daarvan, mede in aanmerking genomen de overige omstandigheden van het geval, als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook in onvoldoende mate komen vast te staan dat de bodemrechter de tussen partijen bestaande huurovereenkomst zal ontbinden en de ontruiming van het gehuurde zal bevelen. De gevorderde voorziening wordt derhalve geweigerd.
4.5 De woningstichting wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de kosten van het geding.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt de Woningstichting in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op [euro] 262,- aan verschotten en op [euro] 816,- aan salaris advocaat.
Gewezen door mr. H. Warnink, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken door mr. J. Blokland ter openbare terechtzitting van 19 augustus 2010 in tegenwoordigheid van mr. N. Boots, griffier.