RECHTBANK ALKMAAR ZITTING HOUDEND TE HAARLEM
Sector straf
Parketnummer : 14.810212.10 (P)
Datum uitspraak: 14 september 2010
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [straatnaam], [postcode en woonplaats], thans gedetineerd in de P.I. Noord-Holland Noord, unit Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. J. Spanjaard, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en van de schriftelijke slachtofferverklaringen.
Aan de verdachte is, nadat een wijzing van de tenlastelegging ten aanzien van feit 2 is toegelaten, ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 28 april 2010 in de gemeente Schagen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van 100 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] (echtgenote van [slachtoffer 1]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, nadat hij voornoemd geldbedrag uit de handen van die [slachtoffer 1] had gegrist en/of (vervolgens) op zijn fiets was gesprongen om te trachten om te vluchten (daarna) zijn fiets met kracht uit de handen van die [slachtoffer 2] -die zijn, verdachtes, fiets had vastgepakt- heeft getrokken en/of gerukt tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] op de grond is beland;
hij op of omstreeks 03 mei 2010 in de gemeente Schagen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening, in/uit een woning gelegen op de [adres] aldaar, heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud) en/of een geldbedrag van 65 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij op of omstreeks 03 mei 2010 in de gemeente Schagen opzettelijk een bedrag van 50 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die dat bedrag van die [slachtoffer 4] had gekregen als onderdeel van een wisseltransactie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij op of omstreeks 05 mei 2010 in de gemeente Schagen met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (schouder)tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, de (schouder)tas die [slachtoffer 5] om haar schouder
had hangen heeft vast- en/of beetgepakt en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, die tas van de schouder van die [slachtoffer 5] getrokken en/of gerukt;
hij op of omstreeks 04 mei 2010 in de gemeente Schagen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bedrag van 50 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, voornoemd geldbedrag uit de hand(en) van die [slachtoffer 6] heeft getrokken en/of gerukt;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op 29 april 2010 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van diefstal van 100 Euro, gevolgd van geweld tegen zijn echtgenote [slachtoffer 2], gepleegd op 28 april 2010 te Schagen. De verdachte heeft op de terechtzitting en bij de politie bekend dat hij 100 Euro uit handen van aangever heeft meegenomen. De verdachte ontkent het ten laste gelegde geweld.
De rechtbank dient ten aanzien van dit feit te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld.
Op 3 mei 2010 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan van diefstal van haar portemonnee, inhoudende een geldbedrag, in haar woning aan de [adres] te Schagen.
De verdachte heeft dit feit op de terechtzitting en tegenover de politie bekend.
De rechtbank dient ten aanzien van dit feit te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning van een portemonnee inhoudende een geldbedrag van 65 Euro.
Op 3 mei 2010 heeft [slachtoffer 4] aangifte gedaan van diefstal van 50 Euro, gepleegd op 3 mei 2010 te Schagen. De aangever heeft de verdachte 5 briefjes van 10 Euro gegeven omdat de verdachte 50 Euro wilde wisselen. De verdachte is er vervolgens met het geld van de aangever vandoor gegaan. De verdachte heeft het feit op de terechtzitting en tegenover de politie bekend.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering.
Op 5 mei 2010 heeft [slachtoffer 5] aangifte gedaan van diefstal van haar damestas, die uit haar hand werd gerukt op 5 mei 2010 te Schagen. De verdachte heeft op de terechtzitting en tegenover de politie verklaard dat zijn fiets in aanraking kwam met de fiets van de aangeefster en dat vervolgens haar tas op de grond is gevallen. De verdachte heeft verklaard dat hij de aangeefster heeft geholpen met het oprapen van haar spullen en dat hij vervolgens haar tas heeft meegenomen.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld.
Op 4 mei 2010 heeft [slachtoffer 6] aangifte gedaan diefstal van een geldbedrag van 50 Euro dat door de dader uit haar hand werd gegrist in een café aan de Markt te Schagen. De verdachte heeft dit feit tegenover de politie en op de terechtzitting bekend.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de ten laste gelegde geweldshandelingen onder feit 4 niet kunnen worden bewezen en zij verzoekt de rechtbank de verdachte hiervan vrij te spreken.
De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat de ten laste gelegde diefstal onder feit 4 en het ten laste gelegde onder 1, 2, 3 en 5 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, met uitzondering van het onder feit 4 ten laste gelegde geweld, ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Op 29 april 2010 doet [slachtoffer 1] aangifte van diefstal met geweld . Op 28 april 2010 was hij samen met zijn echtgenote [slachtoffer 2] in Schagen. Omdat ze een snackbar zochten, vroegen ze op straat aan een jongen waar ze een patatje konden halen. Die jongen liep met ze mee en zei dat ze in de snackbar niet met groot geld konden betalen. Hij vroeg [slachtoffer 1] vervolgens of hij geld kon wisselen. De jongen zou dan 100 euro ophalen bij zijn oma en ging daarop weg. Even later kwam de jongen terug. Aangever stond met twee briefjes van 50 in zijn hand om te wisselen, waarop de jongen de briefjes uit zijn hand griste en wegrende naar zijn fiets. Mevrouw [slachtoffer 2] rende erachteraan en greep de fiets vast waarop de jongen wilde wegrijden. De dader rukte de fiets uit haar handen, waarop mevrouw [slachtoffer 2] viel en niet meer overeind kon komen. In het ziekenhuis bleek dat haar arm gebroken was en dat ze een scheur in haar bekken had en meteen moest worden opgenomen.
Mevrouw [slachtoffer 2] bevestigt de aangifte van haar echtgenoot [slachtoffer 1]. Met betrekking tot het geweld verklaart mevrouw [slachtoffer 2] dat de jongen, nadat hij het geld uit de hand van haar man had gegrist, op zijn fiets wilde wegrijden. Zij pakte de fiets aan de bagagedrager vast en hield deze goed vast. De jongen zat half op de fiets toen hij een harde ruk aan de fiets gaf, waardoor ze werd meegesleurd en vervolgens ten val kwam. Volgens haar kwam ze tegen de trottoirband aan. De jongen moest zijn fiets wel losrukken, anders kon hij niet wegkomen. Zij en haar man zijn toen naar het Westfries Gasthuis gereden.
Op 28 april 2010 heeft de behandelend arts wfg (Westfries Gasthuis) J. de Haan mevrouw [slachtoffer 2] onderzocht en constateert bij haar een bekkenbreuk rechts, een bovenarmbreuk rechts. Aan haar rechterschouder zal zij blijvend letsel houden. De geschatte duur van de genezing wordt geschat op 6 tot 8 weken.
Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij op 28 april 2010 in Schagen geld uit de hand van aangever heeft gepakt en toen op zijn fiets is weggegaan. Hij ontkent geweld te hebben gebruikt.
De rechtbank is ondanks de ontkenning door verdachte, van oordeel dat het ten laste gelegde geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat de aangever en zijn vrouw hierover heldere en eenduidige verklaringen hebben afgelegd en omdat het letsel van mevrouw [slachtoffer 2] past bij de in de tenlastelegging omschreven geweldshandelingen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij de verklaringen van de verdachte ten aanzien van dit feit niet betrouwbaar acht, nu verdachte ten aanzien van dit feit wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zo verklaarde hij op de terechtzitting, dat zijn fiets enkele meters van het echtpaar [slachtoffer 1 en 2] af stond en hij na het geld in ontvangst te hebben genomen naar de fiets is toegelopen en pas toen besloot om ‘ervan door’ te gaan. Hij zou niet hebben gemerkt dat mevrouw [slachtoffer 2] zijn fiets had vastgegrepen en ten val kwam doordat hij wegfietste. Tegenover de politie verklaarde hij op 26 mei 2010 dat hij met een smoes over het halen van geld bij een tante even was weggegaan met zijn fiets en daarna was teruggekomen om het geld in ontvangst te nemen.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 3] op 3 mei 2010 ;
- de verklaring van de getuige [getuige 1] op 3 mei 2010 ;
- de bekennende verklaringen van verdachte tegenover de politie ;
- de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting.
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 4] op 3 mei 2010 ;
- de aanvullende verklaring van de aangever [slachtoffer 4] d.d. 4 mei 2010 ;
- de bekennende verklaring van de verdachte tegenover de politie ;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting.
De rechtbank acht de onder 4 ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen, gelet op
- de aangifte van [slachtoffer 5] op 5 mei 2010 ;
- de verklaring van de getuige [getuige 2] op 6 mei 2010 ;
- de bekennende verklaring van verdachte tegenover de politie ;
- de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de ten laste gelegde geweldshandelingen niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken dat de aangeefster haar schoudertas om haar schouder had zodat niet kan worden bewezen dat verdachte de tas van haar schouder heeft gerukt. De ten laste gelegde geweldshandelingen vinden naar het oordeel van de rechtbank geen basis in de aangifte en in de verklaringen van de verdachte. Het wegnemen van de tas acht de rechtbank bewezen.
De rechtbank acht de onder 5 ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 6] op 4 mei 2010 ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant], gedateerd 6 mei 2010
- de bekennende verklaring van de verdachte tegenover de politie ;
- de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de geweldshandelingen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Het enkel uit de hand grissen van geld levert zonder bijkomende omstandigheden geen geweld op. Het wegnemen van het geld acht de rechtbank bewezen.
De rechtbank acht, zoals hiervoor vermeld onder 4D (beoordeling van de tenlastelegging) op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 april 2010 in de gemeente Schagen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 100 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 2] (echtgenote van [slachtoffer 1]), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, nadat hij voornoemd geldbedrag uit de handen van die [slachtoffer 1] had gegrist en op zijn fiets was gesprongen om te trachten om te vluchten (daarna) zijn fiets met kracht uit de handen van die [slachtoffer 2] -die zijn, verdachtes, fiets had vastgepakt- heeft gerukt tengevolge waarvan die [slachtoffer 2] op de grond is beland;
hij op 3 mei 2010 in de gemeente Schagen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening, uit een woning gelegen op de [adres] aldaar, heeft weggenomen een portemonnee en een geldbedrag van 65 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3];
hij op 3 mei 2010 in de gemeente Schagen opzettelijk een bedrag van 50 euro, toebehorende aan [slachtoffer 4], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die dat bedrag van die [slachtoffer 4] had gekregen als onderdeel van een wisseltransactie, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
hij op 5 mei 2010 in de gemeente Schagen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een schoudertas, toebehorende aan [slachtoffer 5];
hij op 4 mei 2010 in de gemeente Schagen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen een bedrag van 50 euro, toebehorende aan [slachtoffer 6].
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2, 4 en 5, telkens:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot:
- gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen die hem zullen worden gegeven door of namens GGZ Palier Alkmaar, ook indien deze aanwijzingen zullen inhouden dat de verdachte zich zal houden aan de meldplicht, dat hij zal deelnemen aan de gedragsinterventie Leefstijltraining voor verslaafde justitiabelen en zich ambulant zal laten behandelen door de Brijder Verslavingszorg te Den Helder;
- een werkstraf voor de duur van 200 uur, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf waarbij aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden, zoals genoemd in het rapport van GGZ Palier Alkmaar, dienen te worden gekoppeld. De raadsvrouw verzoekt het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf niet langer te laten zijn dan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan een serie diefstallen, waarbij door hem in een enkel geval geweld werd gebruikt tegen een bejaard slachtoffer. De verdachte heeft de feiten gepleegd om zijn drugsverslaving te bekostigen. Hij heeft bij het plegen van de feiten volstrekt niet stilgestaan bij de gevolgen die door zijn handelen werden teweeggebracht bij de slachtoffers. Uit enkele slachtofferverklaringen blijkt dat de slachtoffers nog steeds de psychische en lichamelijke gevolgen ondervinden van het handelen van verdachte.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 mei 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder terzake van enig misdrijf is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport, gedateerd 5 augustus 2010 van M.M. de Geus, verbonden aan GGZ Palier Alkmaar. In het rapport wordt geadviseerd om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde dient te worden gekoppeld dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van GGZ Palier Alkmaar, ook indien deze aanwijzingen inhouden dat hij zich zal houden aan de meldplicht, dat hij zal deelnemen aan de gedragsinterventie Leefstijltraining voor verslaafde justitiabelen en dat hij zich ambulant zal laten behandelen bij de Brijder Verslavingszorg te Den Helder.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven en dat hij op de terechtzitting zijn spijt heeft betuigd.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen dienen te worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de geweldshandelingen zoals omschreven in feit 5 niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Gelet op de ernst van met name het bewezen verklaarde onder 1 ziet de rechtbank geen reden om de eis van de officier van justitie te matigen.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank er verder rekening mee gehouden dat de verdachte heeft erkend de strafbare feiten te hebben gepleegd, die zijn vermeld in de door de officier van justitie ter informatie bij het dossier gevoegde 14 zaken die als ad informandum gevoegde strafbare feiten op de dagvaarding zijn vermeld.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting kenbaar gemaakt dat tegen de verdachte terzake van die feiten geen afzonderlijke vervolging zal worden ingesteld.
9. Vordering van de benadeelde partijen
9.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 3.011,05 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarnaast niet voldoende eenvoudig is om in het strafgeding te kunnen worden afgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij wat betreft een deel van de materiële schade, te weten tot een reeds thans in redelijkheid te begroten bedrag van € 1.000,00 van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak en dat voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
minst genomen € 1.000,00, zodat de vordering tot dat bedrag kan worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij alsmede de gevorderde immateriële schade niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De immateriële schade ziet immers grotendeels op de impact die het door zijn vrouw opgelopen letsel op hem heeft gehad. Als indirect gevolg van het strafbaar feit is die impact onmiskenbaar, maar de daaruit voortvloeiende vordering tot schadevergoeding leent zich niet voor de behandeling in deze procedure.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 15.886,50 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarnaast niet voldoende eenvoudig is om in het strafgeding te kunnen worden afgedaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, wat betreft een deel van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 alsmede wat betreft de materiële schade tot een bedrag van € 501,50 (het gevorderde bedrag minus de kosten voor broek en jasje, schoenen, zonnebril en 2 x administratiekosten) van zodanige eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak en dat voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden welke op grond van de thans bekende gegevens kan worden begroot op minst genomen een bedrag van 5.000,00 Euro aan immateriële schade, zodat de vordering tot een bedrag van (€ 5.000,- + € 501,50 =) € 5.501,50 kan worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het resterende gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3
De benadeelde partij [slachtoffer 3], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 65,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdachte en de raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2010, de datum waarop de schade is ontstaan.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
9.4
De benadeelde partij [slachtoffer 4], heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 50,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdachte en de raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2010, de datum waarop de schade is ontstaan.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
9.5
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 105,00 wegens schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen.
De verdachte en de raadsvrouw hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2010, de datum waarop de schade is ontstaan.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelden. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van
voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 310, 312, 321 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
¦Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
¦Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
¦Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
¦Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
¦Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens GGZ Palier Alkmaar, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt, ook indien deze aanwijzingen zullen inhouden dat hij zal deelnemen aan de gedragsinterventie Leefstijltraining voor verslaafde justitiabelen en dat hij zich ambulant zal laten behandelen bij de Brijder Verslavingszorg te Den Helder;
- dat de veroordeelde zich zal houden aan de in het voorlichtingsrapport van 5 augustus jl. omschreven en eventueel nader aan te geven meldplicht.
Verstrekt aan eerstgenoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
¦Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 100 (éénhonderd) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
¦Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 1.000,00 (éénduizend euro) als schadevergoeding;
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 1.000,00, (éénduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
¦Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 5.501,50,-(vijfduizend vijfhonderd één euro en vijftig cent) als schadevergoeding;
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 5.501,50,- , (vijfduizend vijfhonderd één euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 62 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
¦Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 65,- (vijfenzestig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2010, de datum van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening;
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] te betalen een som geld ten bedrage van € 65,- , (vijfenzestig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
¦Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 50,- (vijftig euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2010, de datum van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening;
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] te betalen een som geld ten bedrage van € 50,- , (vijftig euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
¦Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 105,- (éénhonderd vijf euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 mei 2010, de datum van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening;
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5] te betalen een som geld ten bedrage van € 105,- , (éénhonderd vijf euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van D.H. Geuze, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank te Alkmaar op 14 september 2010.
Mr. G.D.M. Hoedemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.