ECLI:NL:RBALK:2010:BN8013

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.811034-09
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kinderdoodslag door moeder onder vrees voor ontdekking van bevalling

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 22 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van kinderdoodslag. De verdachte, die in de nacht van 9 op 10 februari 2009 beviel van een kind, heeft het leven van haar pasgeboren kind ontnomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit vrees voor de ontdekking van haar bevalling, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de bevalling en de dood van het kind zorgvuldig onderzocht. De getuigenverklaringen en deskundigenrapporten wezen op de mogelijkheid van verstikking en andere oorzaken van overlijden, maar de exacte doodsoorzaak kon niet worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden veroordeeld voor kindermoord, maar wel voor kinderdoodslag. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk werd opgelegd met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling bij de GGZ en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Sector Straf
Parketnummer: 14/811034-09 (P)
Datum uitspraak : 22 september 2010
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straatnaam], [postcode en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
8 september 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, nadat een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, ten laste gelegd, dat
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 februari 2009
tot en met 10 februari 2009 te [woonplaats], gemeente Wieringen, als moeder,
ter uitvoering van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar
aanstaande bevalling genomen besluit, haar pasgeboren kind bij of kort na de
geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met
dat opzet, bij of kort na de geboorte,
- de navelstreng van dat pasgeboren kind doorgesneden / doorgehakt en/of die
navelstreng (vervolgens) niet afgebonden / dichtgeklemd (waardoor dat
pasgeboren kind bleef bloeden) en/of
- dat pasgeboren kind vlak na de geboorte gesmoord althans het ademen heeft
belet en/of de mond van dat pasgeboren kind dichtgedrukt althans (verstikkend)
geweld op de keel en/of de hals en/of de mond van dat pasgeboren kind
uitgeoefend en/of
- (vervolgens) dat pasgeboren kind in (een) doek(en) gewikkeld in een plastic
tas gestopt en/of
- (vervolgens) een steen, althans een hard voorwerp, op die plastic tas gedaan
/ gelegd en/of
- (vervolgens) dat pasgeboren kind in die tas laten staan / liggen en/of
- dat pasgeboren kind na de geboorte aan zijn lot overgelaten en/of de
vereiste / nodige / noodzakelijk / gebruikelijke lichamelijke en/of medische
zorg ontzegd en/of onthouden,
tengevolge waarvan dat pasgeboren kind is overleden;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 09 februari 2009 tot en met
10 februari 2009 te [woonplaats], gemeente Wieringen, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig
tijdens en na de bevalling
- heeft nagelaten hulp in te roepen en/of gebruik te maken van de daarvoor
gebruikelijke medische en/of verloskundige zorg
en/of
(vervolgens) na de geboorte
- de navelstreng van haar pasgeboren kind heeft doorgesneden / heeft
doorgehakt en/of die navelstreng (vervolgens) niet heeft afgebonden /
dichtgeklemd (waardoor dat pasgeboren kind bleef bloeden) en/of
- haar pasgeboren kind in (een) doek(en) gewikkeld in een plastic tas heeft
gestopt en/of
- (vervolgens) dat pasgeboren kind in die plastic tas heeft laten staan en/of
- haar pasgeboren kind aan zijn lot heeft overgelaten en/of de vereiste /
noodzakelijke / nodige / gebruikelijke lichamelijke en/of medische zorg heeft
ontzegd en/of onthouden,
waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemd
kind (mede) tengevolge van het door haar, verdachtes, voornoemd (gepleegd)
handelen / nalaten is overleden,
en/of
waardoor het aan haar, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat voornoemd
kind zodanig letsel, te weten hyperemie, althans ernstige hersenschade door
zuurstoftekort, en/of hypoxische ganglioncelbeschadiging, heeft bekomen,
dat voornoemd kind (mede) aan de gevolgen daarvan is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (kindermoord).
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde (kinderdoodslag) gevorderd. Volgens de officier van justitie heeft verdachte met haar handelen een bewust risico genomen op het overlijden van het kind.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde (kindermoord en kinderdoodslag). Volgens de raadsman heeft verdachte niet het opzet op de dood van het kind gehad. Naar de mening van de raadsman kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde (dood door schuld).
Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
A. Vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het impliciet primair ten laste gelegde (kindermoord). Niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte planmatig heeft gehandeld, in die zin dat er sprake is geweest van een onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar aanstaande bevalling genomen besluit. De in artikel 291 van het Wetboek van Strafrecht specifiek omschreven “voorbedachte raad” is dan ook niet komen vast te staan.
B. De rechtbank acht de volgende feiten en omstandigheden redengevend voor de bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde.
De getuige [getuige 1], huisarts van de verdachte, heeft verklaard dat de verdachte op een afspraak, gemaakt voor 2 januari 2009, zonder afbericht niet was verschenen.
In de ochtend van 9 februari 2009 is zij wel met haar stiefmoeder op het spreekuur verschenen en heeft de huisarts verdachte lichamelijk onderzocht. Haar diagnose was dat verdachte op dat moment hoogzwanger was. Verdachte heeft diezelfde ochtend nog urine ingeleverd. De huisarts had haar in de gelegenheid gesteld om thuis te plassen en vervolgens de urine naar de huisarts te brengen. Plassen op het toilet in de praktijk van de huisarts was verdachte niet gelukt. Onderzoek van de urine wees uit dat er geen sprake was van aanwezigheid van zwangerschapshormoon.
In de ochtend van 10 februari 2009 is door de arts M.T.J.A. de Vos in het Gemini ziekenhuis in Den Helder vastgesteld dat verdachte was bevallen van een kind. In het lichaam van verdachte waren de placenta en een stukje navelstreng nog aanwezig.
De arts De Vos voornoemd heeft naar aanleiding van aan haar getoonde foto’s, die de politie op 10 februari 2009 in de slaapkamer van verdachte in [woonplaats] heeft gemaakt, verklaard dat het aanwezige bloed past bij een normaal beeld van na een bevalling.
De stiefmoeder van verdachte, [getuige 2], heeft op 11 februari 2009 als getuige een verklaring afgelegd en bij die gelegenheid onder meer verklaard dat het op 10 februari 2009 ’s-morgens allemaal wat lang duurde met verdachte en dat zij naar boven is gegaan. Boven zag zij op de overloop grote bloedvlekken op het zeil tussen de badkamer en de slaapkamer van verdachte. Op de vraag “wat heb je nu” antwoordde verdachte vanuit haar slaapkamer dat zij “vreselijk ongesteld” was. De getuige is naar de slaapkamer gelopen en zag vervolgens verdachte op haar hurken zitten. Zij was de vloer aan het schoonmaken. Zij had een vaatdoekje in haar handen en er stond een emmer. De getuige zag dat het bed was afgehaald.
De overtrek en het kussensloop lagen op een stoeltje.
In de ochtend van 10 februari 2009 kort na 11.00 uur heeft de getuige [getuige 3] (de vriend van de stiefmoeder van verdachte) in de slaapkamer van verdachte een plastic tasje gevonden. Boven op die tas lag een steen. Deze plastic tas lag tussen het dressoir en de verwarming. De verwarming brandde. Toen hij het tasje oppakte, hing het gewicht naar één kant. Hij zag in het tasje een onderlaken. Nadat hij dat laken had verwijderd, zag hij de rug en het linkerarmpje van een kind. Op verzoek van medisch personeel in het Gemini ziekenhuis in Den Helder heeft hij de tas met het kind naar het ziekenhuis gebracht.
In het ziekenhuis is geconstateerd dat het kind was overleden. De gemeentelijke lijkschouwer B. Kruyver heeft op 10 februari 2009 om 15.00 uur de uitwendige lijkschouw verricht en heeft verklaard er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden. Datum en tijdstip van overlijden vermoedelijk 10 februari 2009 rond 00.00 uur (hier is onduidelijkheid over).
Uit de resultaten van een DNA-verwantschapsonderzoek heeft de deskundige dr. C.J. Bruijning- van Dongen, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, geconcludeerd dat de verdachte de biologische moeder kan zijn van de overleden baby. De kans op de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek zijn ongeveer 15 duizend keer groter wanneer [verdachte] de biologische moeder van de overleden baby is dan wanneer de verdachte niet de biologische moeder en niet verwant aan de biologische moeder van de overleden baby is.
Dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, heeft in haar rapport van 29 juni 2009 het volgende vermeld.
“Conclusie
De sectiebevindingen op een onbekend jongetje (NN) duiden erop dat het kind levend en geboren was en zelfstandig buiten het lichaam van de moeder heeft geleefd.
Er is bij sectie geen anatomische doodsoorzaak gebleken. Om dit sluitend te maken dient de uitslag van het neuropathologisch onderzoek te worden afgewacht.
Er is geen toxicologische doodsoorzaak gebleken.
Voor een eventuele doodsoorzaak verwijs ik u naar de interpretatie hierboven.”
De interpretatie waar dr Soerdjbalie naar verwijst, luidt als volgt:
“Bij sectie het lichaam van een normaal ontwikkelde jongen werd gezien, zonder zichtbare aangeboren of ziekelijke afwijkingen. De maten en gewichten en skeletleeftijd passen bij een voldragen kind. De bevindingen duiden erop dat het kind pasgeboren was en dat er een geboorte in hoofdligging is geweest.
De bevindingen (namelijk lucht in de longen, maag-darm) duiden erop dat het kind levend geboren is en zelfstandig buiten het lichaam van de moeder heeft geleefd.
Er is bij sectie geen anatomische doodsoorzaak gebleken.
Om dit sluitend te maken dient de uitslag van het neuropathologisch onderzoek te worden afgewacht.
Gezien de hierboven beschreven omstandigheden bij vinding is overlijden ten gevolge van verstikking, hulpeloos achterlaten met verhongering, onderkoeling (hypothermie), uitdroging tot gevolg, mogelijke oorzaken voor overlijden.
Overlijden ten gevolge van smoren hoeft bij kinderen op deze leeftijd geen
substantiële sporen achter te laten en kan derhalve ook niet uitgesloten worden door
middel van sectiebevindingen.
Er is geen toxicologische doodsoorzaak gebleken.
Er waren macroscopisch en lichtmicroscopisch geen zichtbare aangeboren of
ziekelijke orgaanafwijkingen, die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren
of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.”
De uitslag van het neuropathologisch onderzoek is vervolgens vermeld in het deskundigenrapport van 30 juli 2009, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. In dit rapport is het volgende vermeld.
“Conclusie
Het neuropathologisch onderzoek van de hersenen en het ruggenmerg toont een fraaie aanleg van alle structuren en uitrijping passend bij de leeftijd. Het hersengewicht van 510 gram past binnen een leeftijd van 0 tot 60 dagen post partum. Er werd zeer uitgesproken hyperemie gezien. Deze past bij gedurende de partus of post partum opgetreden falen van doorbloeding van de hersenen. Het geringe, microscopisch geconstateerde hersenoedeem is een terminaal optredend fenomeen. Voorts werden zeer discrete tekenen gevonden van terminaal opgetreden hypoxische ganglioncelbeschadiging.”
De rechtbank heeft ter terechtzitting dr. V. Soerdjbalie-Maikoe als deskundige gehoord.
De deskundige heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Na het uitbrengen van het rapport door dr. Kubat heb ik een kort gesprek met haar gevoerd. Dr. Kubat heeft mij meegedeeld bij het hersenonderzoek geen doodsoorzaak te hebben gevonden.
Er was een normale uitrijping en er waren geen aangeboren afwijkingen. Het geconstateerde hersenoedeem is een normaal verschijnsel bij een overlijdensproces. Op grond van de bevindingen van dr. Kubat en mijzelf heb ik geen aanwijsbare doodsoorzaak kunnen vaststellen. Het kind heeft geleefd maar is uiteindelijk overleden. Gezien de omstandigheden bij vinding is het mogelijk dat het kind is overleden ten gevolge van smoren. Het achterlaten in de plastic tas of afsluiting of wikkelen in de plastic tas met belemmering van de luchtwegen zijn ook mogelijke oorzaken voor het overlijden. Ook hypothermie (onderkoeling) dan wel hyperthermie (sterk verhoogde lichaamstemperatuur) in het geval de tas bij een verwarming staat, zijn mogelijke doodsoorzaken aangezien een klein kind heel gevoelig is voor temperatuurwisseling.
Het afklemmen van de navelstreng heeft in het algemeen als reden het onderbreken van de verbinding met het systeem van de moeder. Het kind moet op de eigen vaatvoorziening verder. Het niet afklemmen kan verbloeding bij het kind tot gevolg hebben. In dit geval waren de lever en de milt niet bloedarm en had het kind geen tekenen van verbloeding. Er zijn dan ook geen tekenen van verbloeding als doodsoorzaak. Het niet afklemmen van de navelstreng kan slechts in combinatie met andere factoren een bijdrage hebben geleverd aan het overlijden. Het is geen zelfstandige doodsoorzaak.
Hyperemie is stuwing van de bloedvaten en treedt meestal op in combinatie met oedeem.
Dr. Kubat heeft in haar rapport aangegeven dat de waargenomen hyperemie past bij gedurende de partus of post partum opgetreden falen van doorbloeding van de hersenen.
De hyperemie is een normaal verschijnsel bij een bevalling. Door de druk op het vaatsysteem tijdens de bevalling kan hyperemie ontstaan. Het gedurende de partus of post partum opgetreden falen van doorbloeding van de hersenen, heeft niet bijgedragen aan de dood van het kind. Dr. Kubat beschrijft de schade rondom het overlijdensproces. Zij heeft in het hersenpreparaat geen tekenen van falen van doorbloeding in de hersenen tijdens de bevalling gezien. Indien er sprake was geweest van beschadiging van de hersenen tijdens de bevalling dan had dr. Kubat daarvan sporen moeten aantreffen. Verschijnselen van zuurstoftekort anderszins dan in het kader van het overlijden zijn niet gevonden. Het kind is levend geboren en niet tijdens de bevalling overleden.
Tijdens het forensisch onderzoek op 10 februari 2009 werden in de slaapkamer van verdachte een fietssleutel en een zogenaamd afbreekmesje met daarop bloed aangetroffen.
Bij brief van 10 juli 2009 heeft dr. V. Soedjbalie-Maikoe op vragen van de politie geantwoord dat het gelet op het rafelig uiteinde van de navelstreng het meest waarschijnlijk is dat eerst is geprobeerd de navelstreng door te nemen met een (de) sleutel en daarna verder doorgenomen met een scherp snijdend voorwerp, zoals het afbreekmesje.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij blijft bij haar verklaringen afgelegd in het voorbereidend onderzoek inhoudende dat zij geen enkele herinnering heeft aan de seksuele relatie met de biologische vader van het kind, de zwangerschap en de bevalling.
Zij herinnert zich wel dat zij in de avond van 9 februari 2009 omstreeks 22.00 uur naar bed is gegaan terwijl zij pijn in haar buik had. Ook had ze last van diarree en ongesteldheid en heeft ze een aantal keren het toilet bezocht. Die nacht is niemand bij haar geweest. Voorts herinnert zij zich dat haar stiefmoeder haar in de ochtend van 10 februari 2009 omstreeks 07.30 uur wakker heeft gemaakt en rond 08.15 uur wederom in haar slaapkamer is gekomen. Verdachte zag toen bloed aan haar vingers en haar ondergoed. Zij vermoedde dat dit was veroorzaakt door een nachtelijke bloedneus en haar hevige menstruatie op dat moment. Verdachte is vervolgens omstreeks 08.45 uur met haar stiefmoeder en de vriend van de stiefmoeder in diens auto naar de gynaecoloog [naam] in Schagen gegaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich nog wel te kunnen herinneren dat zij op 9 februari 2009 een bezoek heeft gebracht aan de huisarts en dat zij na dat bezoek nog urine heeft ingeleverd bij de praktijk. Verdere vragen omtrent dat urineonderzoek, waaronder de vraag of het urine van een ander dan verdachte betrof, kon verdachte niet beantwoorden. Verdachte verklaarde daaromtrent geen herinnering te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte in de nacht van 9 op 10 februari 2009 in haar slaapkamer is bevallen van een voldragen kind dat zelfstandig buiten het lichaam van verdachte heeft geleefd. Het kind is in de ochtend van 10 februari 2009 door de vriend van de stiefmoeder in de slaapkamer van verdachte gevonden. Het kind bevond zich in een plastic tas die stond tussen het dressoir en de brandende verwarming. Op het kind in de plastic tas lag een laken en op de plastic tas lag een steen.
Op grond van de sectiebevindingen staat vast dat het kind levend en geboren was en zelfstandig buiten het lichaam van de moeder heeft geleefd. De deskundigen hebben in deze zaak geen aanwijsbare doodsoorzaak kunnen vaststellen. Wel noemt de deskundige dr. Soerdjbalie-Maikoe als mogelijke oorzaken voor het overlijden van de baby: overlijden ten gevolge van verstikking, hulpeloos achterlaten met verhongering, onderkoeling (hypothermie), uitdroging tot gevolg. Ook overlijden ten gevolge van smoren kan niet worden uitgesloten. Het niet afklemmen van de navelstreng heeft op zichzelf niet tot de dood geleid, maar de verbloeding die daarvan het gevolg kan zijn kan wel hebben bijgedragen aan het overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat uitgesloten kan worden dat de baby, waarvan verdachte in de nacht van 9 op 10 februari 2009 is bevallen, een natuurlijke dood is gestorven. De dood van het kind is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval het gevolg geweest van een handelen of nalaten van de verdachte. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de redengevende feiten en omstandigheden, kan eveneens worden uitgesloten dat een ander of anderen dan verdachte bij dat handelen of nalaten betrokken zijn geweest.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte haar pasgeboren kind heeft gedood. Dat de exacte doodsoorzaak niet vastgesteld is kunnen worden, staat aan deze bewezenverklaring niet in de weg.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen voorts tot de overtuiging gekomen, dat de opzet van verdachte ook was gericht op de dood van het kind.
De omgeving van verdachte was tot 10 februari 2009 niet op de hoogte van de zwangerschap van verdachte. Tijdens de verhoren heeft verdachte steeds verklaard niet zwanger te zijn geweest. Verdachte had geen kinderwens. Verdachte beviel onder deze omstandigheden van een kind en gaf op geen enkel moment ruchtbaarheid aan deze bevalling. In het licht van bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte bij de levensberoving heeft gehandeld uit vrees voor de ontdekking van haar bevalling.
De rechtbank acht het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat
zij in de periode van 9 februari 2009 tot en met 10 februari 2009 te [woonplaats], gemeente Wieringen, als moeder, onder de werking van vrees voor de ontdekking van haar
bevalling, haar pasgeboren kind kort na de geboorte opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, kort na de geboorte
- de navelstreng van dat pasgeboren kind doorgesneden / doorgehakt en die
navelstreng niet afgebonden / dichtgeklemd en
- dat pasgeboren kind vlak na de geboorte gesmoord en/of
- dat pasgeboren kind in een plastic tas gestopt en/of
- een steen op die plastic tas gedaan / gelegd en/of
- dat pasgeboren kind in die tas laten staan en/of
- dat pasgeboren kind de nodige lichamelijke zorg onthouden,
tengevolge waarvan dat pasgeboren kind is overleden;
6. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
kinderdoodslag.
7. Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, nu zij onbewust heeft gehandeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte trippelrapportage, gedateerd 18 december 2009, opgemaakt door G.M. Jansen, GZ-psycholoog, J.M.J.F. Offermans, psychiater en M.L. van der Wielen, sociaal psychiatrisch werker bij Reclassering Nederland.
In dit rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een onrijpe, kwetsbare en identiteitszwakke persoonlijkheid, waarin zowel borderline, afhankelijke en theatrale, maar ook in mindere mate narcistische en antisociale kenmerken aanwezig zijn.
De gedragsdeskundigen hebben geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens vastgesteld.
Voorts hebben de deskundigen weergegeven dat verdachte weliswaar de wederrechtelijkheid van haar handelen heeft kunnen inzien, maar in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest haar wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
Verdachte kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De rechtbank sluit zich aan bij voornoemde rapportage en neemt de daarin vermelde conclusie omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid over. Op grond van het vorenstaande deelt de rechtbank het standpunt van de raadsman van verdachte dan ook niet.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 20 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland en zich daartoe moet melden bij de Reclassering alsmede dat verdachte wordt verplicht zich te laten behandelen bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling te Heiloo.
Voorts heeft de officier van justitie verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen voorwerpen gevorderd.
Ten slotte heeft de officier van justitie opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte gevorderd.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte thans anderhalf jaar onder behandeling is bij de GGZ en heeft de rechtbank verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met het stellen van bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de beslissing tot het opleggen van na te noemen straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich door haar pasgeboren kind van het leven te beroven schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict. De rechtbank houdt er wel rekening mee dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd door een moeder die handelde uit vrees voor de ontdekking van de bevalling. De wetgever heeft bepaald dat doodslag gepleegd door een moeder onder invloed van vrees voor ontdekking van haar bevalling als minder strafwaardig wordt beschouwd dan ‘eenvoudige doodslag’.
Dit neemt niet weg dat de afhankelijkheid en hulpeloosheid van een pasgeboren kind een misdrijf als het onderhavige des te schrijnender maken.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
25 mei 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
- de over de verdachte uitgebrachte trippelrapportage, gedateerd 18 december 2009,
opgemaakt door G.M. Jansen, GZ-psycholoog, en J.M.J.F. Offermans, psychiater. Deze
rapportage bevat een milieurapportage door mw. M.L. van der Wielen, sociaal
psychiatrisch werker bij reclassering Nederland arrondissement Amsterdam.
In dit rapport komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zoals hiervoor is aangegeven.
Verdachte neigt vanuit haar (problematische) levensgeschiedenis tot een
vergaande vorm van (over)aangepastheid, waardoor zij vaak onvoldoende bij haar gevoelens kan komen, wat eens te meer geldt voor negatieve gevoelens zoals woede, frustratie, teleurstelling en verdriet. Voorts kan ze maar beperkt ambivalente gevoelens hanteren, waardoor sprake kan zijn van zwart-wit denken.
Bovenbeschreven problematiek speelde verdachte parten in de zin van het niet onder ogen kunnen en willen zien van haar zwangerschap (en voorafgaand seksueel contact), uiteindelijk leidend tot vergaande loochening en ontkenning niet alleen van de zwangerschap, maar ook van de seksuele relatie met [naam], die is geresulteerd in een zwangerschap. Er zijn daarentegen geen of onvoldoende aanwijzingen, die wijzen in de richting van een dissociatieve stoornis.
Verdachte kan als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Met deze conclusie kan de rechtbank zich verenigen.
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 30 augustus 2010,
opgemaakt door J.Veel, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit rapport vermeldt onder meer dat verdachte momenteel (30 augustus 2010) 30 weken zwanger is van de vriend met wie ze ongeveer één jaar samen is.
Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren en de interventies in het verleden, is een toezicht met bijzondere voorwaarden geïndiceerd.
Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzonder voorwaarden:
* Meldingsgebod
Verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft en moet zich daartoe melden en blijven melden bij de Reclassering Nederland, locatie Alkmaar, zo frequent als de Reclassering nodig acht.
* Behandelverplichting
Verdachte wordt verplicht zich te laten behandelen bij de GGZ Noord-Holland Noord, aangevuld met forensische behandeling bij de Forensische Psychiatrische Afdeling te Heiloo.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op vrijdag 10 september 2010 een intakegesprek heeft bij de FPA in Heiloo en dat zij bereid is mee te werken aan een forensische behandeling bij de FPA ook als dat confronterend zou zijn.
De officier van justitie heeft een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie gevorderd.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat vrijheidsbeneming de huidige behandeling bij de GGZ zal doorkruisen alsmede in de omstandigheid dat verdachte thans wederom zwanger is van haar nieuwe relatie, contra indicaties voor een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank zal voorts de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie matigen, omdat de rechtbank rekening houdt met het lange tijdsverloop tot de berechting van heden alsmede meeweegt dat verdachte de afgelopen tijd constructief heeft meegewerkt aan de behandeling bij de GGZ.
De rechtbank is, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat oplegging van na te noemen voorwaardelijke vrijheidsstraf op haar plaats is.
9. Overweging ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij de voorwerpen die staan vermeld op de lijst van in beslag genomen voorwerpen absoluut niet terug wenst te hebben.
De rechtbank verstaat deze verklaring aldus dat verdachte afstand heeft gedaan van de in beslag genomen voorwerpen en de rechtbank zal om die reden geen beslissing over deze voorwerpen geven. De rechtbank gaat er vanuit dat de officier van justitie die voorwerpen zal vernietigen.
10.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 290 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, locatie Alkmaar, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt. Daartoe moet de veroordeelde zich melden en zich blijven melden bij Reclassering Nederland, locatie Alkmaar, zo frequent als de Reclassering nodig acht;
- dat de veroordeelde zich laat behandelen bij de GGZ Noord-Holland Noord, aangevuld met ambulante forensische behandeling bij de Forensische Psychiatrische Afdeling te Heiloo, zolang dit door de Reclassering (in overleg met deze instellingen) nodig wordt geacht.
Verstrekt aan de genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Jongkind-Jonker, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A.C. Haverkate en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2010.
mr. S.M.Jongkind-Jonker en mr. E.J.M. Tuijp zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen