RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer : 14.810352-09 + 14.810518-07 (TUL) (P)
Datum uitspraak : 8 juli 2010
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straatnaam en huisnummer], [postcode en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
29 december 2009, 1 maart 2010, 23 maart 2010 en 24 juni 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. C.L.. Kranendonk, advocaat te Beverwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 07 september 2009 in de gemeente Bergen (NH), te Schoorl, een persoon, genaamd [slachtoffer 1], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik grijp je" en/of "Dat doe je niet meer, want de volgende keer nek ik je" en/of "Ik ben niet bang voor je vader, die kan ik ook wel aan" en/of "De volgende keer ben je dood" en/of "Ik ruk je kop eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 juni 2009 tot en met 20 juli 2009 in de gemeente Bergen (NH), te Schoorl, en/of (elders) in Nederland, een persoon, genaamd [slachtoffer 2] (zijn schoonvader)(telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] (per telefoon) één of meerma(a)l(en) dreigend de woorden toegevoegd en/of via (een) sms-bericht(en) geschreven: "Ik zal je afmaken" en/of "het [bedrijf] zal binnen 7 dagen van de kaart geveegd worden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 01 augustus 2009 tot en met 02 september 2009 in de gemeente Bergen (NH), te Schoorl en/of (elders) in Nederland opzettelijk mishandelend een vrouw, genaamd [slachtoffer 3] (zijn partner), (met kracht) één of meermalen in/tegen het gezicht en/of haar hand en/of (elders) op/tegen het lichaam heeft geslagen en/of heeft gestompt, waardoor die [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op de basisschool van zijn kinderen in Schoorl een leerling met de dood heeft bedreigd. Daarnaast wordt hij ervan verdacht zijn schoonvader te hebben bedreigd via de telefoon, hetzij mondeling, hetzij via sms. Tot slot zou verdachte zijn partner hebben mishandeld.
Nu verdachte ontkent zich aan de eerstgenoemde twee feiten schuldig gemaakt te hebben, spitst de discussie zich met name toe op de vraag of deze feiten bewezen kunnen worden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onder 1. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden op basis van de aangifte door de school en van de verklaringen van de leerkracht [getuige 1], zoals afgelegd tegenover de politie en de rechter-commissaris.
Ook feit 2. kan in de visie van de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de aangifte en de daarbij door de aangever overgelegde uitwerking van door hem ontvangen sms-berichten, alsmede het ‘rapport uitlezen telefoon’ betreffende de telefoon van aangever [slachtoffer 2]. De officier van justitie heeft hierbij in het bijzonder gewezen op het bericht van 16 juli 2009 te 15:40:02 uur inhoudende “jij bent nu nergens meer veilig waar jij ook bent vandaag eindig ik alle leed voor [slachtoffer 3]”. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat deze woorden weliswaar niet letterlijk zijn opgenomen in de tenlastelegging, maar wel kunnen worden aangemerkt als ‘woorden van gelijke dreigende aard of strekking’.
Tot slot kan ook feit 3. wettig en overtuigend bewezen worden, aldus de officier van justitie. Verdachte heeft dit feit bekend en verder is er de verklaring van de heer Tiessen van de Raad voor de Kinderbescherming. Verdachte heeft [slachtoffer 3] één keer met kracht in het gezicht geslagen.
Standpunt van de verdediging/de verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1. ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden. De verklaring van [getuige 1] is het enige directe bewijsmiddel en dat is te weinig.
Verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde. In het dossier zit alleen een aangifte van de heer [slachtoffer 2]. De uitgewerkte sms-jes zijn aan de harde kant, maar vormen geen bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 3. kan wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, aldus de raadsman.
Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Feit 1
Op 11 september 2009 heeft [aangeefster], lid van de algemene directie van de intergemeentelijke Stichting Openbaar Basisonderwijs, aangifte gedaan van een incident dat op 7 september 2009 had plaatsgevonden op de basisschool [naam], gemeente Bergen. Op 7 september 2009 heeft de aangeefster aan het einde van de middag contact gehad met de directrice van deze school, die haar vertelde dat een ouder, de heer [verdachte], een leerling uit groep acht had bedreigd.
Op 8 september 2009 heeft [aangeefster] gesproken met de leerkracht die bij het incident aanwezig was. Deze vertelde haar dat [verdachte] met de moeder van zijn kinderen en zijn jongste dochter de school was binnengekomen en naar boven was gegaan, waar groep acht les krijgt. Bovenaan de trap was [verdachte] de leerkracht en de leerling in kwestie tegengekomen. [verdachte] was tegen de leerling te keer gegaan en had onder meer dingen gezegd als: “Ik weet je te vinden”, “Ik nek je” en “Je vader kan ik ook wel hebben”, aldus het relaas van de leerkracht tegen [aangeefster].
De betreffende leerkracht, [getuige 1], is op 9 september 2009 gehoord door de politie. Zij heeft verklaard dat zij op 7 september 2009 boven aan de trap stond, vlak voor haar klaslokaal in [naam school]. Een van haar leerlingen uit groep acht, [slachtoffer 1], stond op dat moment naast haar. Opeens stond een man op de trap voor haar. [getuige 1] hoorde dat deze man schreeuwde: “Jij hebt [naam] bij haar keel gegrepen en nu grijp ik jou. Dat doe je niet meer, want de volgende keer nek ik je. Ik ben niet bang voor je vader, die kan ik ook wel aan en de volgende keer ben jij dood”. Verdachte wees hierbij steeds met zijn vinger naar [slachtoffer 1].
[aangeefster] is op 30 november 2009 gehoord door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank. Zij heeft bij deze gelegenheid haar verklaring zoals afgelegd tegenover de politie op hoofdlijnen bevestigd.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 7 september 2009 in de middag op de basisschool [naam] in Schoorl was en toen [slachtoffer 1], een klasgenoot van zijn oudste dochter, heeft aangesproken op diens gedrag tegenover zijn jongste dochter. Verdachte heeft ontkend hierbij bedreigingen te hebben geuit.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [aangeefster] en de verklaring van [getuige 1] in essentie zodanig met elkaar in overeenstemming zijn, dat deze verklaringen elkaar over en weer ondersteunen en versterken. Weliswaar heeft [aangeefster] voornoemd geen eigen wetenschap ten aanzien van het incident, maar zij heeft reeds op de dag van het incident en daags nadien van de directrice, respectievelijk van de leerkracht, vernomen van de bedreiging van de leerling.
De rechtbank acht deze verklaringen dan ook, in onderlinge samenhang bezien en tevens in samenhang met de verklaring van verdachte dat hij toen en daar [slachtoffer 1] heeft aangesproken op zijn gedrag, voldoende om te komen tot een bewezenverklaring van de bedreiging zoals omschreven onder 1 in de tenlastelegging.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de woorden “Ik ben niet bang voor je vader, die kan ik ook wel aan”, die naar de letter wellicht geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens [slachtoffer 1] inhouden, gezien de context waarin zij zijn geuit – door een volwassene tegen een kind in de basisschoolleeftijd – wel degelijk als bedreigend kunnen worden aangemerkt en minst genomen het bedreigende karakter van de overige bewezen verklaarde uitingen versterken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de woorden “Ik ruk je kop eraf” heeft gebezigd, nu deze woorden alleen voorkomen in de de auditu verklaring van [aangeefster] en niet (al dan niet in parafrase) in de verklaring van de [getuige 1] terugkomen.
Feit 2
Op 10 juli 2009 heeft [slachtoffer 2] bij de politie aangifte gedaan van het feit dat hij sinds 8 mei 2009 op zijn woonadres in Schoorl door de partner van zijn dochter, [verdachte], wordt lastig gevallen en bedreigd. De bedreigingen bereiken [slachtoffer 2] met name in de vorm van sms-berichten, waarvan de aangever een groot aantal heeft bewaard. In een van deze berichten heeft verdachte de aangever bedreigd met de tekst ‘dat het [bedrijf] binnen zeven dagen van de kaart geveegd zal worden.’ [verdachte] heeft twee telefoonnummers volgens aangever: [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2].
Op 16 juli 2009 heeft de aangever bij de politie een document ingeleverd dat door hem zelf gemaakte uitwerkingen bevat van ontvangen sms-berichten. Het gaat om berichten die zijn verstuurd via de telefoonnummers [telefoonnummer 3], [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] op respectievelijk 21 juni, 5 juni, 6 juli, 9 en 10 juli 2009. De inhoud van de berichten is overwegend van intimiderende en dreigende aard.
Op 1 oktober 2009 is de telefoon van aangever [slachtoffer 2] door een digitaal rechercheur van de politie Noord-Holland Noord onderzocht op ingekomen sms-berichten. Een selectie van relevante sms-berichten is weergegeven in een rapport. Het betreft berichten die zijn ontvangen vanaf de telefoonnummers [telefoonnummer 3], [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] op respectievelijk 2, 5 en 21 juni en 6, 9, 10, 13, 16 en 18 juli 2009. De door de aangever zelf uitgewerkte teksten van sms-berichten zijn letterlijk in dit rapport terug te vinden.
Ter terechtzitting van 29 december 2009 heeft verdachte verklaard dat hij sms-berichten heeft verstuurd aan zijn schoonvader, [slachtoffer 2], uit ‘wanhoop’, omdat de politie niets deed met zijn, verdachtes, meldingen over vermeend seksueel misbruik van zijn vrouw en kinderen door [slachtoffer 2].
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de sms-berichten heeft verstuurd met het nummer [telefoonnummer 3] en met het nummer van zijn partner, te weten [telefoonnummer 1].
De tekst "het [bedrijf] zal binnen 7 dagen van de kaart geveegd worden", die verdachte volgens de aangifte via een sms-bericht zou hebben gebruikt, komt niet terug in de uitwerking van ontvangen sms-berichten van de aangever of in het rapport van de digitale recherche. Uit de aangifte blijkt evenwel, dat de aangever niet alle sms-berichten heeft bewaard, terwijl ook de digitale recherche zich tot een selectie heeft beperkt. Het gegeven, dat het betreffende sms-bericht niet is opgenomen in het proces-verbaal betekent dan ook niet, dat verdachte dit sms-bericht niet heeft verstuurd. Nu vast staat dat verdachte sms-berichten van bedreigende aard heeft verstuurd, acht de rechtbank op grond van genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer 2] de betreffende in de tenlastelegging opgenomen woorden heeft toegevoegd.
Aan bovenbedoelde overtuiging van de rechtbank heeft bijgedragen het gegeven, dat de verdachte op de in noot 8 genoemde terechtzitting heeft erkend dat hij per sms aan zijn schoonvader de tekst heeft verzonden “… jij bent nu nergens meer veilig waar jij ook bent …”, welke tekst is opgenomen in het in noot 7 genoemde geschrift.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking, dat uit een zich in het dossier bevindende aangifte van [slachtoffer 2] ter zake van belediging blijkt dat [slachtoffer 2] eigenaar is van [bedrijf] te Schoorl. De bewezen verklaarde uitlating "het [bedrijf] zal binnen 7 dagen van de kaart geveegd worden" impliceert gevaar voor de bij het betreffende bedrijf betrokken personen. De rechtbank beschouwt de bedreiging daarom als (mede) te zijn gericht tegen [slachtoffer 2] persoonlijk.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de woorden “Ik zal je afmaken” heeft gebezigd. Volgens de aangifte van [slachtoffer 2] van 10 juli 2007 zou verdachte hem deze woorden mondeling, telefonisch, hebben toegevoegd. De aangifte wordt op dit punt echter niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund.
Feit 3
Op 2 september 2009 heeft [medewerker] van de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar, een gesprek gehad met verdachte en diens partner, [slachtoffer 3]. Hierbij heeft de heer Tiessen geconstateerd dat mevrouw [slachtoffer 3] diverse bloeduitstortingen had in haar gezicht ter hoogte van ogen en neus. Desgevraagd gaf verdachte aan dat hij haar geslagen had. [medewerker] heeft hiervan melding gedaan bij de politie.
Op 17 september 2009 is [slachtoffer 3] hierover gehoord. Zij heeft verklaard dat verdachte haar bij een woordenwisseling een blauw oog heeft geslagen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 29 december 2009 toegegeven dat hij zijn partner [slachtoffer 3] op 2 september 2009 heeft geslagen. Ter terechtzitting van 24 juni 2010 heeft verdachte nader verklaard dat dit incident bij hem thuis, in Schoorl, heeft plaatsgevonden.
Op grond van genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn partner [slachtoffer 3] heeft mishandeld op de wijze zoals hieronder in de rubriek ‘Bewezenverklaring’ weergegeven.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 7 september 2009 in de gemeente Bergen (NH), te Schoorl, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik grijp je" en "Dat doe je niet meer, want de volgende keer nek ik je" en "Ik ben niet bang voor je vader, die kan ik ook wel aan" en "De volgende keer ben je dood";
2.
hij in de periode van 1 juni 2009 tot en met 20 juli 2009 in de gemeente Bergen (NH), te Schoorl en/of elders in Nederland, [slachtoffer 2], zijn schoonvader, heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] via een sms-bericht dreigend de woorden toegevoegd: "het [bedrijf] zal binnen 7 dagen van de kaart geveegd worden";
3.
hij op 2 september 2009 in de gemeente Bergen (NH), te Schoorl opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3], zijn partner, met kracht in het gezicht heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2
Bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat
Ten aanzien van feit 3
Mishandeling
De rechtbank overweegt met betrekking tot de kwalificatie van het onder 3 bewezen verklaarde feit als volgt:
De steller van de tenlastelegging heeft met de toevoeging zijn partner achter de naam van de mishandelde persoon kennelijk beoogd de strafverzwarende omstandigheid van artikel 304, sub 1 van het Wetboek van Strafrecht ten laste te leggen (ook al wordt dit artikel niet aangehaald in de tenlastelegging). Bedoeld artikel spreekt echter, voor zover hier relevant, van de omstandigheid dat het misdrijf wordt begaan tegen zijn levensgezel. Gelet op deze discrepantie, kan de rechtbank het bewezen verklaarde slechts kwalificeren als de (eenvoudige) mishandeling van artikel 300 Sr.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het op 29 april 2010 door het multidisciplinair team van het Pieter Baan Centrum te Utrecht over verdachte uitgebrachte Pro Justitiarapport. In dit rapport wordt geadviseerd verdachte ten aanzien van alle drie ten laste gelegde feiten als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt dit advies over. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in enigszins verminderde mate.
Ook overigens is niet gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 279 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het onvoorwaardelijk deel van de strafeis van de officier van justitie is gelijk aan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft zich aangesloten bij het standpunt van de Brijder-reclassering dat een verplicht toezicht geen meerwaarde biedt. Wel acht de officier van justitie het van belang dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde wordt verbonden van een contactverbod met betrekking tot de heer [slachtoffer 2] en diens echtgenote.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor een voorwaardelijke straf, naast een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, geen plaats is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal bedreigingen en aan huiselijk geweld.
In de eerste plaats heeft hij op een basisschool een leerling van groep acht met de dood bedreigd. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Dit moet voor het slachtoffer, zeker gezien diens jeugdige leeftijd, een zeer angstaanjagende gebeurtenis zijn geweest. Daarnaast heeft het incident voor veel onrust en angst op de school gezorgd, niet alleen onder de kinderen, maar ook onder ouders en leerkrachten.
Voorts heeft verdachte de vader van zijn partner via een sms-bericht bedreigd. Uit het dossier komt naar voren dat het bewezen verklaarde dreig-sms-je er één is uit een reeks van intimiderende en bedreigende sms-berichten en telefoontjes die verdachte gedurende een periode van meer dan een maand aan het slachtoffer, de heer [slachtoffer 2], heeft gericht. Uit de slachtofferverklaring van de heer [slachtoffer 2] blijkt hoe belastend het gedrag van verdachte voor hem geweest is en hoezeer dit heeft ingegrepen in zijn persoonlijke levenssfeer.
Tot slot heeft verdachte zijn partner tijdens een ruzie een klap in het gezicht gegeven, waardoor zij letsel in de vorm van een bloeduitstorting heeft opgelopen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 17 september 2009, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder door de strafrechter is veroordeeld. Laatstelijk is verdachte op 4 september 2008 veroordeeld ter zake van poging tot doodslag, bedreiging en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de onderhavige feiten nog in de proeftijd die aan deze veroordeling was verbonden.
De rechtbank heeft voorts in haar oordeel betrokken:
- het over de verdachte uitgebrachte Vroeghulp Interventierapport, gedateerd 18 september 2009, van mevrouw J.W.N. Booij, reclasseringswerker verbonden aan de Brijder Verslavingszorg/Verslavingsreclassering Arrondissement Alkmaar.
- het over de verdachte uitgebrachte Voorlichtingsrapport gedateerd, 22 december 2009, van F. Agter, als reclasseringswerker verbonden aan voornoemde instelling,
thans genaamd: Palier/afd. GGZ Noord-Holland/Reclassering.
- het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport, gedateerd 30 november 2009, opgemaakt door A.C. Bruijns.
- het over de verdachte uitgebrachte psychiatrisch en psychologisch rapport, gedateerd 29 april 2010, van R.J.P. Rijnders en J.B. Seinen, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum te Utrecht.
- het over de verdachte uitgebrachte Voortgangsverslag, gedateerd 21 juni 2010, van M. Helderman, als reclasseringswerker verbonden aan Palier/GGZ Noord-Holland Reclassering te Alkmaar.
Verdachte is van 28 januari 2010 tot en met 18 maart 2010 met het oog op een onderzoek naar zijn geestvermogens opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan dit onderzoek. Het onderzoek is daardoor noodgedwongen beperkt geweest. Zoals hiervoor in de rubriek ‘strafbaarheid van de verdachte’ weergegeven, hebben de gedragskundige onderzoekers in genoemd rapport van 29 april 2010 wel conclusies kunnen trekken ten aanzien van de toerekeneningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank heeft deze conclusies overgenomen en heeft hiermee bij de straftoemeting rekening gehouden.
Ten aanzien van het recidiverisico hebben de deskundigen van het PBC, vanwege de beperktheid van het onderzoek, geen uitspraken kunnen doen. Evenmin hebben zij adviezen kunnen geven met betrekking tot eventuele behandeling of begeleiding van verdachte in een strafrechtelijk kader.
In genoemd rapport van de Verslavingsreclassering van 21 juni 2010 is vermeld dat verdachte op 21 juni 2010 een intakegesprek heeft gevoerd met een psychiater van de Forensisch Psychiatrisch Afdeling (FPA) te Heiloo. De uitkomst hiervan is dat de psychiater geen psychotische waarnemingen bij verdachte heeft geconstateerd en dat er geen behandelaanbod wordt gedaan.
De heer F. Agter, reclasseringswerker verbonden aan Palier/afd. GGZ Noord-Holland/Reclassering, heeft ter terechtzitting van 24 juni 2010 verklaard dat de reclassering vanuit een oogpunt van terugdringen van recidiverisico geen meerwaarde ziet in verplichte begeleiding van verdachte. Daarbij is enerzijds van belang, dat verdachte niet gemotiveerd is voor behandeling en begeleiding door de reclassering, maar ook speelt een rol dat reeds sprake is van begeleiding van het gezin van betrokkene uit hoofde van civiele maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
De rechtbank kan zich vinden in deze conclusie en neemt deze over.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel, met daaraan verbonden de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde van een contactverbod met de heer en mevrouw [slachtoffer 2 en partner], wel degelijk aangewezen is.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, op de wijze zoals hierna onder ‘Beslissing’ nader aan te duiden.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende [adres] Schoorl, heeft vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 300,00 wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht, te vermeerderen met de wettelijke rente over het door hem gevorderde bedrag vanaf de datum van voltooiing van het schadeveroorzakende feit, zijnde 20 juli 2009, tot de dag van algehele voldoening.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking heeft. De vordering dient derhalve naar zijn mening te worden afgewezen. De rechtbank acht dit feit echter wettig en overtuigend bewezen.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
10. Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregel besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens het [slachtoffer 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2. bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelde.
De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van het verschuldigde bedrag, heft de opgelegde verplichting niet op.
11. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering d.d. 30 november 2009 gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van deze rechtbank van 4 september 2008 in de zaak met parketnummer 14/810518-07 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Op de terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd, in die zin dat thans wordt gevorderd, dat de rechtbank de bij genoemd vonnis op twee jaar vastgestelde proeftijd, zal verlengen met één jaar.
De raadsman heeft te kennen gegeven zich te kunnen vinden in de gewijzigde vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 30 september 2008 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 19 september 2008 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
De rechtbank vindt echter in de persoon van de verdachte en het karakter van het thans bewezen verklaarde aanleiding om de proeftijd te verlengen, zulks onder instandhouding van de voorwaarden, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
? Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
? Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact zal zoeken met de heer en mevrouw [slachtoffer 2 en partner], beiden wonende [adres] Schoorl.
? Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende [adres] Schoorl.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 300,00 (driehonderd euro) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van voltooiing van het schadeveroorzakende feit, zijnde 20 juli 2009, tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
? Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] voornoemd te betalen een som geld ten bedrage van € 300,00 (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 juli 2009 tot de dag der algehele voldoening,bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 (zes) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
? Verlengt de in voormeld vonnis van 4 september 2008 in de zaak met parketnummer 14/810518-07 op twee jaar vastgestelde proeftijd met één jaar.
? Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. E.M. Devis en mr. B. Liefting-Voogd, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Helder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2010.