vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
ljs/wd
zaaknummer / rolnummer: 118165 / HA ZA 10-236
Vonnis van 22 september 2010 (bij vervroeging)
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/NOORD,
gevestigd te Alkmaar,
eiser,
advocaat mr. L.A.H. van Scheijen te Amsterdam,
[GEDAAGDE],
wonende te [WOONPLAATS},
gedaagde,
advocaat mr. P.T.M. van Diepen te Alkmaar.
Partijen zullen hierna de Ontvanger en [GEDAAGDE] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de Ontvanger van 7 januari 2010
- de conclusie van antwoord van [GEDAAGDE] van 27 april 2010
- het tussenvonnis van 19 mei 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 25 augustus 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Ontvanger had op 24 augustus 2009 van [TGI] (TGI) in totaal een bedrag van [EURO} 69.690,- te vorderen wegens onbetaald gebleven aanslagen loonheffing. Voor deze aanslagen had de Ontvanger dwangbevelen uitgevaardigd en aan TGI betekend.
2.2. [GEDAAGDE] is 100% certificaathouder en enig bestuurder van de stichting [TGI] (Stichting TGI). Deze Stichting TGI is op haar beurt 100% aandeelhoudster en bestuurder van TGI. TGI was tot 18 september 2009 100% aandeelhoudster en bestuurder van Vrijehuizenmarkt Franchise B.V. (VHMF).
2.3. De Ontvanger heeft op 24 augustus 2009 onder [GEDAAGDE] beslag gelegd op alles wat [GEDAAGDE] aan TGI verschuldigd was of zou worden. Dit beslag is op 26 augustus 2009 aan TGI overbetekend.
2.4. In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2007 heeft [GEDAAGDE] aangegeven dat hij per 31 december 2007 een rekening-courantschuld aan TGI had van [EURO] 770.489,-.
2.5. In de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2008 heeft [GEDAAGDE] aangegeven dat hij per 31 december 2008 een rekening-courantschuld aan TGI had van [EURO] 792.068,-.
2.6. Op 2 november 2009 heeft op het kantoor van de Ontvanger een bespreking plaatsgevonden tussen de Ontvanger en [GEDAAGDE]. [GEDAAGDE] heeft in dat gesprek verklaard dat hij niets verschuldigd was aan TGI.
Bij brief van 16 november 2009 heeft [GEDAAGDE] aan de Ontvanger het volgende verklaard:
"Zonder uw beweringen omtrent het beslag als juist te erkennen, kan ik u bevestigen dat voorzover mij bekend ik geen schuld heb aan TGI. Ik deelde u dat ook al mede op 2 november 2009."
3. Het geschil
3.1. De Ontvanger vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren en vast te stellen dat [GEDAAGDE] per 24 augustus 2009 - de datum waarop het beslag werd gelegd - (ten minste) [EURO] 792.068,-, te vermeerderen met de overeengekomen rente, aan TGI verschuldigd was, althans het bedrag dat volgens de vaststelling door de rechtbank verschuldigd was en
2. [GEDAAGDE] te veroordelen tot betaling en afgifte aan de belastingdeurwaarder van het aan TGI verschuldigde bedrag met dien verstande dat betaling en afgifte slechts dient plaats te vinden tot de hoogte van het bedrag van de belastingschuld van TGI, te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf de respectieve vervaldata van de aanslagen tot een de dag der algehele voldoening en
3. [GEDAAGDE] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. [GEDAAGDE] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Formele aspecten
4.1. [GEDAAGDE] heeft allereerst betwist dat hij de desbetreffende beslagstukken heeft ontvangen.
De Ontvanger heeft als productie 1 bij de dagvaarding in het geding gebracht een afschrift van een "Exploot van executoriaal beslag onder derden", gedateerd maandag 24 augustus 2009 en ondertekend door belastingdeurwaarder L. van den Berg. Het exploot vermeldt dat het is betekend aan [GEDAAGDE], aan het adres [ADRES].
Bedoeld exploot is een authentieke akte. Het exploot levert ingevolge artikel 156 lid 2 en artikel 157 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dwingend bewijs op van wat de deurwaarder in het exploot heeft verklaard. Tegen dit dwingend bewijs staat tegenbewijs open, te leveren door [GEDAAGDE]. Het enkele feit dat hij stelt het exploot niet te hebben ontvangen is uiteraard onvoldoende om hem tot het leveren van dat tegenbewijs toe te laten. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het derdenbeslag op 24 augustus 2009 onder [GEDAAGDE] is gelegd.
4.2. Als tweede verweer voert [GEDAAGDE] aan dat de Ontvanger hem bij het uitblijven van een gerechtelijke verklaring derdenbeslag ingevolge de bepalingen van de Leidraad Invordering eerst een ingebrekestelling dient te zenden om binnen zeven dagen alsnog die verklaring te doen.
[GEDAAGDE] miskent hiermee echter dat de vordering van de Ontvanger niet ziet op het alsnog afleggen van een verklaring door [GEDAAGDE], maar op het betwisten van de inhoud van de
- uiteindelijk - door [GEDAAGDE] afgelegde verklaring. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij.
4.3. Ten derde betoogt [GEDAAGDE] dat de Ontvanger met het instellen van zijn vordering te laat is en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. [GEDAAGDE] heeft immers op 2 november 2009 aan de Ontvanger verklaard dat hij niets aan TGI verschuldigd is en de dagvaarding is van 7 januari 2010.
Ook dit verweer faalt.
Artikel 477a lid 2 Rv. bepaalt dat de beslaglegger binnen twee maanden na de verklaring de derde-beslagene dient te dagvaarden. Artikel 476b lid 1 Rv. houdt in dat de verklaring op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen wijze wordt gericht tot de deurwaarder die het beslag heeft gelegd. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit Verklaring Derdenbeslag (Stb. 1991, 436): artikel 2 van dat besluit bepaalt onder a., b. en c. dat de derde-beslagene een door de deurwaarder achtergelaten verklaringsformulier kan afgeven of per brief of fax toezenden aan de deurwaarder, die het beslag heeft gelegd.
Ook geldt als buitengerechtelijke verklaring (onderdeel d.) "elk ander door de deurwaarder of advocaat als verklaring aanvaard geschrift".
Gelet op het voorgaande is het wettelijk onmogelijk om als derde mondeling verklaring te doen van wat als dan niet onder het derdenbeslag valt. Dat dient schriftelijk te gebeuren.
Vaststaat dat [GEDAAGDE] niet het door de deurwaarder achtergelaten formulier heeft gebruikt voor het afleggen van zijn verklaring.
Kennelijk heeft de Ontvanger de door [GEDAAGDE] op 16 november 2009 gestuurde brief "aanvaard" als de buitengerechtelijke verklaring. De vordering van 7 januari 2010 is daarom binnen de termijn van twee maanden ingesteld.
Inhoudelijk
4.4. [GEDAAGDE] heeft als inhoudelijk verweer aangevoerd dat TGI haar vordering op [GEDAAGDE] op 1 januari 2009 heeft verkocht aan Next Corp Ltd. (hierna: Next Corp) te Londen. [GEDAAGDE] heeft daarom geen schuld meer aan TGI, maar aan Next Corp. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [GEDAAGDE] aan de Ontvanger een "Memorandum of understanding", gedateerd 5 januari 2009, doen toekomen. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
"TGI en Next Corp spreken af:
4. TGI levert en draagt per 1 januari 2009 in eigendom over aan Next Corp (...) alle geplaatste aandelen VHMF voor een bedrag van [EURO] 150.000,-, alsmede de gehele rekeningcourantvordering van TGI op [GEDAAGDE] ten bedrage van totaal circa [EURO] 950.000,- (voorlopige begroting per ultimo 2008) (...);
7. De eigendomsoverdracht van de vordering TGI-[GEDAAGDE] aan Next Corp per 1 januari 2009 is een volledige civielrechtelijke eigendomsoverdracht. Gelet op het bepaalde sub 4. hierboven zal deze overdracht qua omvang nader worden bepaald en vastgelegd per datum notariële levering aandelen VHMF door TGI aan Next Corp. (...)
15. Voorts bevestigt Next Corp dat [GEDAAGDE] jegens haar bevoegd is (evenals jegens TGI) de rekeningcourantvordering van Next Corp op hem geheel of ten dele te voldoen in andere vermogenswaarden dan geld."
4.5. In de dagvaarding heeft de Ontvanger op dit verweer geanticipeerd. Hij heeft daartoe de notariële akte van levering van aandelen in VHMF van 18 september 2009 van TGI aan Next Corp. in het geding gebracht. Hierin wordt TGI als "de verkoopster" vermeld, VHMF als "de vennootschap" en Next Corp. als "koopster". Onder het kopje "Koopsom" wordt het volgende vermeld:
" De koopsom voor de verkochte aandelen bedraagt: éénhonderd vijftigduizend euro ([EURO 150.000,-) en de rekening-courantverhouding van negenhonderd vijftigduizend euro (EURO 950.000,-) van de vennootschap op de verkoper; "
Hieruit leidt de Ontvanger af dat sprake is van een overdacht van een vordering van VHMF op TGI en niet van een vordering van TGI op [GEDAAGDE]. Die vordering bestaat dus nog, aldus de Ontvanger.
4.6. In de conclusie van antwoord is [GEDAAGDE] in het geheel niet ingegaan op deze stelling van de Ontvanger. [GEDAAGDE] stelt slechts dat per 1 januari 2009 de vordering al was overgedragen en dat de rechtsverhouding tussen TGI en [GEDAAGDE] al vóór 1 januari 2009 was gewijzigd. Dit kan niet worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van de stelling van de Ontvanger. Die stelling staat daarmee tussen partijen vast.
De ter zitting ook nog ingenomen stelling dat de overdracht op 18 september 2009 jegens de Ontvanger niet van waarde is, omdat het beslag al op 24 augustus 2009 was gelegd, behoeft daarmee geen bespreking meer.
4.7. Met het voorgaande is komen vast te staan dat de buitengerechtelijke verklaring van [GEDAAGDE] onjuist was. De rechtbank zal uitgaan van de schuld van [GEDAAGDE] aan TGI, zoals hij deze zelf aan de belastingdienst heeft opgegeven, namelijk [EURO] 792.068,-. Er is niet gebleken dat de hoogte van die schuld op de datum van de beslaglegging, 24 augustus 2009, anders was.
De vordering is dus toewijsbaar, zoals hierna te vermelden. [GEDAAGDE] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat [GEDAAGDE] per 24 augustus 2009 [EURO] 792.068,- aan TGI verschuldigd was;
5.2. veroordeelt [GEDAAGDE] om aan de belastingdeurwaarder te betalen een bedrag van [EURO] 69.690,- (negenenzestig duizend zeshonderdnegentig euro), zijnde de belastingschuld van TGI aan de Ontvanger, te vermeerderen met de invorderingsrente vanaf de respectieve vervaldata van de aanslagen tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3. veroordeelt [GEDAAGDE] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger begroot op [EURO] 278,- aan verschotten ([EURO] 15,- dagvaarding en [EURO] 263,- griffierecht) en [EURO] 904,- (2 punten x tarief [EURO] 452,-) aan salaris voor de advocaat;
5.4. verklaart de onderdelen 5.2 en 5.3 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010.