RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Zaaknr/rolnr.: 338552 CV EXPL 10-3374
Uitspraakdatum: 22 november 2010
Verstekvonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Justitia Nederland B.V.
gevestigd te ’s-Gravenhage
verder ook te noemen: Intrum Justitia
gemachtigde Van Arkel Gerechtsdeurwaarders te Leiden
eisende partij
[naam]
wonende [adres]
Verder ook te noemen [gedaagde]
gedaagde partij
tegen wie heden verstek is verleend.
Het verloop van de procedure
Intrum Justitia heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding van 13 juli 2010 op de daarin vermelde gronden. [gedaagde] is niet verschenen en tegen hem is verstek verleend.
Intrum Justitia is in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verstrekken en heeft daartoe een akte genomen, waarbij nog producties in het geding zijn gebracht.
Vervolgens is heden vonnis bepaald.
De beoordeling van het geschil
De kantonrechter moet op grond van de wet toetsen of de vordering niet in strijd komt met het objectieve recht en of de aangevoerde gronden de vordering kunnen dragen.
In aanmerking wordt genomen dat op de kantonrechter op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie EG (o.a. 4 juni 2009, C-243/08) de verplichting rust om de toepasselijke algemene voorwaarden ambtshalve te toetsen op onredelijk bezwarende bedingen. Vanwege bovenstaande is Intrum Justitia in de gelegenheid gesteld, bij akte haar vordering nader toe te lichten. Intrum Justitia heeft in haar akte aangegeven dat de schadevergoeding die zij vordert wegens de voortijdige beëindiging van het telefoonabonnement, niet gegrond is op de algemene voorwaarden, maar op de wettelijke regels omtrent schadevergoeding bij ontbinding. Intrum Justitia heeft daarbij tevens gesteld dat het bedrag der schadevergoeding gefixeerd is op de gederfde vaste abonnementsinkomsten over de periode van de datum van ontbinding van de overeenkomst tot de datum waarop de overeenkomst had behoren te eindigen, zijnde € 557,72.
In dit geval kan de door Intrum Justitia geleden schade niet nauwkeurig berekend worden, nu enige relevante informatie met betrekking tot de door haar als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst bespaarde kosten ontbreekt. Ingevolge artikel 6:97 BW kan de kantonrechter in dat geval de geleden schade schatten.
Bij die schatting zoekt de kantonrechter aansluiting bij de formule die ontwikkeld is door de landelijke werkgroep die is ingesteld door de voorzitters van de civiele en kantonsectoren (het LOVCK) en die onder meer gepubliceerd is op rechtspraak.nl.
De schadevergoeding volgens die formule bestaat uit een component van de vaste waardes en belcomponent. Enerzijds wordt een vergoeding toegekend voor de verstrekte telefoon, althans het restant van de toestelwaarde, en de aansluitkosten. Anderzijds wordt de schade naar redelijkheid geschat op de helft van de abonnementskosten die over de periode na de ontbinding verschuldigd zouden zijn geweest, met dien verstande dat deze wordt verminderd met de daarin reeds verdisconteerde vergoeding voor het toestel en andere vaste waardes.
In casu geldt dan op basis van de door Intrum Justitia verstrekte gegevens die door [gedaagde] niet weersproken zijn het volgende.
Uitgegaan wordt van het bedrag aan basisabonnement van € 27,50 per maand. Van de abonnementsperiode van 24 maanden waren –afgerond- 4 maanden verstreken op het moment van beëindiging zodat nog 20 abonnementstermijnen resteerden. De waarde van het toestel is door eiseres gesteld op € 284,87.
De telefooncomponent = 20/24 x € 284,87 = € 237,39.
De belcomponent = € 27,50 – (€ 284,87/24) = € 15,63.
De totale schadevergoeding wordt derhalve bepaald op:
€ 237,39 + (20 x € 15,63 x 0,5) = € 393,79. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Aldus is aan schadevergoeding toewijsbaar een bedrag van € 393,79.
Voor toewijzing van de door Intrum Justitia over de schadevergoeding gevorderde BTW bestaat geen grond, nu over de schadevergoeding geen BTW verschuldigd is en Intrum Justitia niets heeft gesteld waaruit volgt dat zij over die vergoeding wel BTW verschuldigd is.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is, zij het dat in plaats van het bedrag van € 557,72 van de nota van 4 december 2009 slechts toewijsbaar is een bedrag van € 393,79. Aldus is toewijsbaar de somma van € 647,90 ( te weten € 176,57 + € 62,78 + € 14,76 + € 393,76).
Gelet op het verzuim zullen de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, nu daarenboven voldoende aannemelijk is geworden dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en de hoogte gebaseerd is op de ter zake geldende richtlijnen.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. De kosten voor de akte blijven echter voor rekening van Intrum Justitia.
Veroordeelt [gedaagde] om tegen kwijting aan Intrum Justitia te betalen € 811,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 647,90 vanaf 1 juni 2010 tot de dag der voldoening .
Veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Intrum Justitia begroot op:
€ 82,74 wegens explootkosten,
€ 158,00 wegens vastrecht en
€ 100,00 wegens salaris gemachtigde.
Verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. van den Berg, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2010.
De griffier, De kantonrechter,