ECLI:NL:RBALK:2010:BO8399

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.811016-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van beroving van een shoarmakoerier met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 22 juli 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een beroving van een shoarmakoerier. De feiten vonden plaats op 14 februari 2010, toen de aangever, werkzaam als bezorger voor een restaurant, werd overvallen door twee personen. Tijdens de overval werd geweld gebruikt en werd de aangever bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar de rechtbank moest beoordelen of er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen van afpersing en diefstal met geweld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een mededader de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer € 28,50 en een baseballpet. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks zijn psychische problemen, en legde een jeugddetentie op van 80 dagen, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de verdachte niet meewerkt aan de opgelegde maatregel.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte te veroordelen tot jeugddetentie toegewezen, maar de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd afgewezen. De proeftijd van de verdachte werd met een jaar verlengd, onder handhaving van de voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die psychische gevolgen van de overval ondervond.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR, ZITTING HOUDENDE TE HAARLEM
Sector straf
Parketnummer : 14.811016.10 + 14.811073.09 (tul) (P)
Datum uitspraak : 22 juli 2010
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor kinderstrafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [straatnaam en huisnummer], [postcode en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juli 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.J. Jorna, advocaat te Den Helder, de verdachte en door de getuigen C. Bookelman en A. Nijssen naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 14 februari 2010 te Julianadorp, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A. met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van ongeveer 28,50 Euro) en/of een baseballpet (merk Kultivate), in elk geval van enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [restaurant] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
en/of
B. met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 28,50 euro) en/of een baseballpet (merk Kultivate), in elk geval enig geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [restaurant] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
welk ad A. en/of ad B genoemd geweld en/of welke daar genoemde bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat:
- verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen zijn hoofd heeft/hebben aangedrukt en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] in een hoek heeft/hebben gedrukt en/of gedrukt heeft/hebben gehouden en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) aan die [slachtoffer] (dreigend) een mes heeft/hebben getoond en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben geschreeuwd:"Geef me je geld" en/of heeft/hebben gezegd: "Doe nu niet zo dom, geef het geld maar", althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) het geldbedrag uit de handen van die [slachtoffer] heeft/hebben gegrist en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) de baseballpet (merk Kultivate) die [slachtoffer] droeg, van zijn hoofd heeft/hebben getrokken;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 15 februari 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van een beroving. Op 14 februari 2010 is hij tijdens zijn werk als shoarmabezorger overvallen door een tweetal personen. Tijdens de beroving is door de daders tegen hem geweld gebruikt en is ook gedreigd met geweld. De aangever heeft zijn geld moeten afstaan en zijn pet is van zijn hoofd getrokken en meegenomen. De verdachte ontkent iedere betrokkenheid.
De rechtbank zal met betrekking tot het ten laste gelegde dienen te beoordelen of de verdachte samen met een ander [slachtoffer] heeft beroofd. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of deze beroving kan worden gekwalificeerd als diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld of als afpersing.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat er sprake is van afpersing van een geldbedrag en van diefstal een pet, steeds gepleegd door twee of meer verenigde personen. Daarbij is geweld gebruikt en is gedreigd met geweld.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. De verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Op 14 februari 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van een straatroof, gepleegd op 14 februari 2010 . Op die dag was [slachtoffer] werkzaam als bezorger voor [restaurant] te Den Helder. Rond 22.00 werd er gebeld naar [restaurant] en werd door een jongeman een bestelling geplaatst. Deze bestelling moest worden afgeleverd op het [adres] te [plaatsnaam]. Op het moment dat de aangever bij dat adres aanbelde werd iets kouds tegen zijn hoofd gedrukt en werd hij door iemand in een hoek gedrukt. De aangever heeft gezien dat het ging om twee personen. Volgens de aangever had één van deze personen een pistool in zijn handen en had de andere persoon een mes vast. De aangever heeft de persoon met het mes voor 90 procent aan de stem en aan de ogen herkend als de [medeverdachte]. Onder dreiging van voornoemde wapens en doordat de aangever in de hoek werd gedrukt heeft hij een geldbedrag van € 28,50 afgestaan. Tijdens de straatroof heeft de verdachte met het mes de pet van de aangever afgepakt.
De dader met het mes wordt door de aangever omschreven als een [uiterlijke kenmerken], ongeveer 18 jaar oud, met een donkere muts op en een zwarte doek voor zijn gezicht. Deze dader had volgens de aangever een zwarte stoffen jas aan.
De dader met het pistool wordt door de aangever omschreven als een persoon van ongeveer [lengte] meter. Deze dader droeg een bivakmuts en een donkere jas met brede capuchon.
Op 15 februari 2010 wordt de aangever aanvullend gehoord en geeft hij een nadere omschrijving van zijn weggenomen pet. Het zou gaan om een pet van het merk Kultivate met daarop de beeltenis van een hondje die een t-shirt met de naam Dex aan heeft .
Op 18 februari 2010 wordt met toestemming van de moeder van de [medeverdachte] de kamer van [medeverdachte] doorzocht. Voorts wordt met diens toestemming de zolderkamer van de broer van de [medeverdachte] doorzocht. Op die kamer wordt in een kattentransportbak een vuilniszak aangetroffen waarin zich zwarte kleding en een baseballpet met opdruk DEX bevindt .
De in de woning van de [medeverdachte] aangetroffen baseballpet is door de politie getoond aan de aangever. De aangever heeft deze pet herkend als zijnde zijn eigendom . Uit een printlijst van de gesprekken die hebben plaatsgevonden met de telefoon van [restaurant] blijkt dat op 14 februari 2010 van 21.42.44 uur tot 21.43.35 uur een telefonische bestelling op het [adres] is gedaan met [telefoonnummer 1]. De aangever is via een vriend het telefoonnummer van [medeverdachte] te weten gekomen. Dit betrof het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De verdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat dit zijn telefoonnummer is .
De [getuige 1] heeft verklaard dat hij op de avond van de overval rond 23.15 uur [medeverdachte] en twee andere personen heeft zien lopen over de [straatnaam] te Julianadorp .
De getuige [getuige 2] heeft op 9 maart 2010 tegenover de politie verklaard dat hij van [verdachte] heeft gehoord dat [verdachte] samen met [medeverdachte] een overval heeft gepleegd op een koerier in Julianadorp .
De [getuige 3] heeft op 10 maart 2010 tegenover de politie verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] maatjes zijn en dat hij van [verdachte] heeft gehoord dat ze de pizzaboer van [restaurant] hebben gebeld en dat ze zijn jas hebben kapot gemaakt omdat ze geld wilden hebben. De getuige heeft voorts verklaard dat hij, nadat hij een uitnodiging van de politie had gekregen om gehoord te worden, naar [verdachte] heeft gebeld en dat ze toen hebben besproken wat [getuige 3] bij de politie zou zeggen om [verdachte] eruit te houden .
[medeverdachte] heeft op 1 maart 2010 tegenover de politie verklaard dat hij de zondagavond van de overval heeft doorgebracht met [medeverdachte] verklaart in dit verhoor dat verdachte die avond na het eten rond half zeven, zeven uur, bij hem kwam en dat ze een film hebben gekeken. Rond kwart voor elf moet verdachte weer naar huis zijn gegaan, omdat om elf uur het alarm op zijn huis wordt gezet.
De moeder van de [verdachte], de [getuige 4], heeft tijdens haar verhoor tegenover de politie verklaard dat zij in opdracht van de Reclassering Nederland alles over haar zoon moest opschrijven. De getuige heeft deze notities aan de politie overhandigd. In deze notities is onder meer te lezen dat [verdachte] op zondag 14 februari om 23.00 uur thuis komt en met zijn ouders heeft gesproken over de overval op een shoarmakoerier eerder die avond. Op maandag 15 februari heeft de getuige genoteerd dat [verdachte] om 18.00 bij [medeverdachte] vandaan komt en dat hij aan zijn ouders vraagt of ze willen verklaren dat hij zondagavond de hele avond thuis is geweest en vermeldt dat hij dit al met [medeverdachte] besproken heeft .
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het cumulatief/alternatief onder A en B ten laste heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of 14 februari 2010 te Julianadorp, gemeente Den Helder, tezamen en in vereniging met een ander
A.
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 28,50 Euro toebehorende aan [restaurant]
en
B.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een baseballpet (merk Kultivate), toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
welk ad A. en/of ad B genoemd geweld en welke daar genoemde bedreiging met
geweld hierin bestonden dat:
- verdachte die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen zijn hoofd heeft aangedrukt en
- verdachte en zijn mededader die [slachtoffer] in een hoek hebben gedrukt en gedrukt hebben gehouden en
- verdachte’s mededader aan die [slachtoffer] dreigend een mes heeft getoond en
- verdachte en/of zijn mededader tegen die [slachtoffer] heeft geschreeuwd:"Geef me je geld" en "Doe nu niet zo dom, geef het geld maar”.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De inhoud van het in dit vonnis onder 8 genoemde rapport, opgemaakt door de psycholoog R. Brandsma geeft de rechtbank geen aanleiding tot niet-strafbaarheid van de verdachte te concluderen.
Verdachte is strafbaar nu ook overigens niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De oplegging van straf en maatregel
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de maatregel betreffende het gedrag zal opleggen voor de duur van één jaar, subsidiair één jaar vervangende jeugddetentie en daarbij de volgende modules op te leggen:
1. Behandeling bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling, bestaande uit een agressieregulatie training en systeemtherapie;
2. Dagbesteding;
3. ITB harde kern.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 80 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken in verband met het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat de verdachte thans ITB-harde kern heeft en dat dit goed verloopt. De raadsman acht het opleggen van de maatregel betreffende het gedrag een brug te ver. De raadsman verzoekt de rechtbank om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan te koppelen toezicht door Bureau Jeugdzorg / Jeugdreclassering ook indien inhoudende voortzetting van de ITB-harde kern.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het sinds het moment van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed gaat. Verdachte heeft aangegeven dat hij wekelijks gesprekken heeft bij de FPA en dat hij hier veel baat bij heeft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregel en/of straf die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het pro justitia rapport van 19 mei 2010 van drs. R. Brandsma,(kinder en jeugd)psycholoog en optredend als benoemd en vast beëdigd gerechtelijk gedragsdeskundige, en de bespreking daarvan ter zitting.
Verder heeft de rechtbank zich laten leiden door het ter terechtzitting besproken advies Gedragsbeïnvloedende Maatregel van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 juni 2010, opgesteld door C. Bookelman en het door G. Verkaik van Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, opgestelde rapport van 30 juni 2010 betreffende de haalbaarheid van die maatregel.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 9 maart 2010, waaruit blijkt dat de verdachte op 14 januari 2010 door de kinderrechter is veroordeeld terzake openlijk geweld tegen goederen en mishandeling.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan de afpersing van een geldbedrag en de diefstal met geweld en bedreiging met geweld van een pet. Het slachtoffer, een shoarmabezorger, is door de verdachte en zijn mededader opgewacht bij een woning, welk adres als bezorgadres door verdachte en zijn mededader was doorgebeld. Het slachtoffer werd door de verdachte en zijn mededader vervolgens in het nauw gedreven en werd bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes. Het slachtoffer werd vervolgens beroofd van een luttel geldbedrag en van zijn pet. Dit is een zeer ernstig feit dat voor het slachtoffer zeer angstig moet zijn geweest. Slachtoffers van dergelijke misdrijven hebben vaak nog lang te kampen met de psychische gevolgen daarvan.
Blijkens het psychologisch onderzoek van drs. R. Brandsma is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Passend bij deze ontwikkelingsstoornis is de persoonlijkheid van een onrijp niveau waarbij de agressie-en spanningsregulatie zwak is. Gezien de aard van de vastgestelde ontwikkelingsstoornis en de achterstand in de persoonlijkheidsontwikkeling zal zijn psychische toestandbeeld ten tijde van het tenlastegelegde niet wezenlijk anders zijn geweest dan wat in huidig onderzoek gezien wordt.
Er is sprake van een betekenisvolle beïnvloeding door de gedragsstoornis en de beperkte ontwikkeling op het gedrag van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen.
Betrokkene wordt in zijn egocentrische gedrag waarin de korte termijn behoeftebevrediging voorop staat en waarin hij frustratie door regels en grenzen niet goed verdraagt, vanwege zelfzuchtige normen en een beperkte emotionele inleving in de ander, van binnenuit onvoldoende begrenst. Hij heeft een adequaat verstandelijk besef van de gevolgen van zijn gedrag voor anderen. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard kan tot een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid geconcludeerd worden.
Recidiveverhogende factoren zijn de zelfzuchtige normen en ongeduldige egocentrische korte termijn behoeftebevrediging, het beperkte emotionele inleven, het niet verdragen van onzekerheid en angstige spanning, slecht reguleerbare narcistische woede door gevoelens van tekortkomen, beperkte coping en emotionele probleemoplossende vaardigheden, waarbij veel spanning prereflectief wordt afgereageerd en een hardnekkige minimalisatie en externalisatie van de verantwoording voor het eigen gedrag waarbij hij weinig zelfreflectie toont.
Beschermende factoren met een recidiveverlagend effect zijn dat betrokkene zelf last heeft van zijn gedrag (er is enige lijdensdruk), hij en zijn ouders open staan voor hulpverlening, hij affectief bereikbaar en gevoelig is voor beloning (erkenning, zorg, steun), normaal intelligent en ondanks zijn emotionele rigiditeit wel leerbaar is, en wanneer de emotionele spanning gezakt is, hij wel kan reflecteren op zichzelf.
Naarmate betrokkene zich minder gezien en gehoord voelt en zich daarbij meer onder druk voelt staan door eisen en begrenzingen, zal de emotionele spanning verder oplopen. Hetgeen hij des te slechter zul kunnen reguleren waardoor het agressieve uitageren waarschijnlijk zal toenemen en hij zich meer zal verschansen achter zijn autonomie en zijn gelijk. Hetgeen egocentrische gedragsproblemen in de hand werkt en waarschijnlijk de kans op recidive verhoogt.
Op korte termijn is het van belang dat de recent aangevangen affectregulatie- behandeling bij de FPA te Heiloo wordt voortgezet. Daarnaast is systeemtherapie, bijvoorbeeld in de vorm van FFT (Functionele Familie Therapie) geïndiceerd. Als juridisch kader kan een Gedragsbeïnvloedende Maatregel (GBM) of bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel dienen. Verplichte begeleiding door de reclassering, al dan niet via de door de reclassering voorgestelde ITB is daarbij aangewezen.
Uit het advies Gedragsbeïnvloedende maatregel van de Raad voor de Kinderbescherming van 29 juni 2010, opgesteld door C. Bookelman blijkt dat de Raad van mening is dat gezien de recidivekans en problematiek een langdurig en intensief behandel- en begeleidingstraject in een meer gedwongen kader essentieel lijkt om te komen tot een verandering in gedrag. De onderzoeker adviseert de rechtbank om [verdachte] een soortgelijk behandeltraject als bovenomschreven op te leggen binnen het juridisch kader van een Gedragsbeïnvloedende Maatregel, voor de periode van één jaar, en waarbij de volgende modules zijn geïndiceerd:
1. Behandeling bij de FPA
agressieregulatietraining;
systeemtherapie.
2. dagbesteding – terugkeer naar Projectencentrum
3. ITB harde kern
Uit voormeld rapport van de heer G. Verkaik van het Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering komt naar voren dat hij de maatregel met de daarbij geadviseerde modules haalbaar acht.
Ter terechtzitting heeft mevrouw C. Bookelman namens de Raad voor de Kinderbescherming het advies gehandhaafd en nader toegelicht. Zij heeft aangegeven dat de behandeling op de FPA goed verloopt en dat als FFT later toch noodzakelijk mocht blijken naast de systeembehandeling bij het FPA, een wijziging verzocht kan worden. Ter terechtzitting heeft mevrouw A. Nijssen namens het Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering het advies gehandhaafd en nader toegelicht. Ook mevrouw Nijssen heeft aangegeven dat de behandeling van verdachte op de FPA goed verloopt en dat wordt geadviseerd om het in beginsel bij deze behandeling te laten in plaats van de door de gedragsdeskundige geadviseerde FFT.
De rechtbank kan zich verenigen met de door de deskundige geconcludeerde licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Hiermee rekening houdend en , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de problematiek van verdachte, acht de rechtbank oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige passend en geboden en wel voor de duur van één jaar met de door de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering geadviseerde modules. De ernst van het begane misdrijf geeft hiertoe zeker aanleiding en de rechtbank acht de maatregel zeker in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Indien verdachte niet of niet naar behoren meewerkt aan de maatregel, acht de rechtbank een vervangende jeugddetentie voor de duur van 6 maanden passend en geboden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, daarnaast aan verdachte jeugddetentie van na te noemen duur dient te worden opgelegd.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de kinderrechter in de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 14 januari 2010 in de zaak met parketnummer 14.811073.09 aan de verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft zich op de terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen en dat de door de kinderrechter op 14 januari 2010 vastgestelde proeftijd dient te worden verlengd met een jaar, onder handhaving van de daarbij bepaalde bijzondere voorwaarde.
De raadsman heeft verzocht de proeftijd te verlengen met één jaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 11 februari 2010 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 29 januari 2010 en was ten tijde van het indienen van de vordering niet geëindigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort in beginsel de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
De rechtbank acht termen aanwezig in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde werkstraf, de proeftijd te verlengen met één jaar, onder handhaving van de daarbij oplegde bijzondere voorwaarde, een en ander op de wijze zoals hierna in de rubriek BESLISSING zal worden aangegeven.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77w, 77wc, 77gg, 310, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. Beslissing
¦Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
¦Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
¦Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
¦Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
¦Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een jeugddetentie voor de tijd van tachtig dagen.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
¦Legt op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van één jaar, inhoudende dat:
- veroordeelde zich zal laten behandelen bij de Forensisch Psychiatrische Afdeling en dat deze behandeling zal bestaan uit een agressieregulatietraining op maat en uit systeemtherapie;
- veroordeelde een dagbesteding zal hebben bij het Projectencentrum of anderszins;
- veroordeelde zal blijven deelnemen aan ITB harde kern.
Beveelt voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat in plaats van de maatregel vervangende jeugddetentie wordt toegepast, welke vervangende jeugddetentie wordt vastgesteld op zes maanden.
¦Wijst af de vordering van de officier van justitie strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, bij voormeld vonnis van de kinderrechter van 14 januari 2010 in de zaak met parketnummer 14.811073.09.
Verlengt - onder instandhouding van de voorwaarden - de in dat vonnis op twee jaar vastgestelde proeftijd met ÉÉN JAAR.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. L. Jansen en mr. L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van G.A.M. Delis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2010.