ECLI:NL:RBALK:2010:BP3113

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
114738
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie na betwisting van samenwoning

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar op 10 november 2010 uitspraak gedaan over de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw verzocht de rechtbank om te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2009 een bedrag van € 790,- per maand zou betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. De man betwistte de samenwoning met de vrouw ten tijde van de geboorte van het kind en voerde aan dat hij niet onderhoudsplichtig was. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de samenwoning en dat de man bijdroeg aan de woonlasten en de kosten van de huishouding. De rechtbank verminderde echter het netto besteedbaar inkomen van de partijen met de woonlasten van de man voor zijn eigen woning, wat leidde tot een lager vastgesteld gezinsinkomen. De rechtbank stelde de behoefte van het kind vast op € 566,- per maand, en bepaalde dat de man, op basis van zijn draagkracht, een bijdrage van € 407,- per maand moest betalen vanaf 23 oktober 2009, en € 319,- per maand vanaf 1 mei 2010. De rechtbank wees de verzoeken van de man om de vrouw in de proceskosten te veroordelen af. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
MB
zaak- en rekestnummer: 114738 / FA RK 09-906
datum: 10 november 2010
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
advocaat: mr. W. den Harder.
tegen:
[de man]
wonende te [woonplaats],
gerekwestreerde,
advocaat: mr. V.E. de Haas.
Partijen zullen verder ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter griffie van deze rechtbank is op 23 oktober 2009 een verzoekschrift van de vrouw ingekomen. Hierin wordt verzocht te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2009 een bedrag van euro 790,- per maand zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum] in de gemeente [], althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag en ingangsdatum.
De man heeft daarop een verweerschrift ingediend, strekkende tot het niet-ontvankelijk verklaren van de vrouw in haar verzoek, althans tot afwijzing van het verzoek. Voorts wordt verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten, waaronder het salaris van de advocaat van de man.
Bij brieven van 28 mei 2010 en 31 mei 2010 zijn namens de vrouw nadere stukken in het geding gebracht.
Ter griffie zijn op 3 juni 2010 nadere stukken van de zijde van de man ingekomen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de zaak op 15 juni 2010 heeft de rechter de zaak verwezen naar mediation en de behandeling pro forma aangehouden, voor uitlating van partijen over de voortgang en/of de uitkomst van de mediation en omtrent de gewenste voortzetting van de procedure.
Bij brieven van 6 juli 2010 en 7 juli 2010 hebben de vrouw, respectievelijk de man aangegeven dat de mediation niet tot resultaat heeft geleid.
Blijkens het proces-verbaal van 21 juli 2010 is aan partijen verzocht ten behoeve van de voort te zetten mondelinge behandeling diverse stukken over te leggen.
Bij brieven van partijen van 17 september 2010 zijn namens beide partijen nadere stukken in het geding gebracht.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 28 september 2010, alwaar zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.
DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
Partijen hebben tot 1 juni 2009 een affectieve relatie gehad. De man heeft [kind] voor de geboorte erkend en [kind] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw. De man betaalt sinds 1 juni 2009 aan de vrouw euro 200,- per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind].
De vrouw voert als grond voor het verzoek aan dat de man onderhoudsplichtig is jegens [kind], dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] en dat de man voldoende draagkracht heeft tot betaling van kinderalimentatie. De behoefte van [kind] kan gesteld worden op euro 790,- per maand, uitgaande van een netto gezinsinkomen tijdens de relatie van gemiddeld euro 5.000,- per maand (euro 3.500 van de man en euro 1.500,- van de vrouw). De vrouw heeft een inkomen onder bijstandsniveau; zij ontvangt een WW-uitkering van euro 760,80 netto per maand en zij heeft een gering bedrag aan inkomsten uit vermogen. De vrouw acht zichzelf daardoor niet in staat bij te dragen in de behoefte van [kind].
De man voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek van de vrouw. De man betwist dat hij met de vrouw heeft samengeleefd in een gezinssituatie, zodat voor de bepaling van de behoefte niet uitgegaan dient te worden van een gezamenlijk netto inkomen. De man stelt hiertoe dat er geen sprake was van een wederzijdse verzorging of een gemeenschappelijke (financiële) huishouding. Subsidiair betwist de man de hoogte van het door de vrouw gestelde netto gezamenlijk gezinsinkomen. Voorts stelt de man onvoldoende draagkracht te hebben om de door de vrouw verzochte bijdrage te kunnen voldoen en daarnaast betwist de man dat de vrouw niet in staat is bij te dragen in de behoefte van [kind].
Behoefte
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat partijen gedurende enige tijd, in ieder geval ruim voor de geboorte van [kind] en tot het uiteengaan van partijen in juni 2009 hebben samengeleefd. Gebleken is dat de man bijdroeg in de woonlasten en de kosten van de huishouding, zodat naar het oordeel van de rechtbank gesproken kan worden van een (gezins)inkomen dat bepalend is voor de uitgaven die ten behoeve van het kind worden gedaan. Volgens de man dient uitgegaan te worden van het begrip samenleving ingevolge artikel 160 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel ziet echter op de samenleving (met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren) in het kader van het eindigen van de alimentatieplicht jegens een gewezen echtgenoot. Analoge toepassing van dit artikel in de onderhavige zaak waarin het om kinderalimentatie gaat acht de rechtbank dan ook niet aan de orde.
In de omstandigheid dat de man gedurende een groot deel van de samenleving tevens de woonlasten van zijn woning aan het [adres] had ziet de rechtbank wel aanleiding het tussen partijen niet in geschil zijnde netto besteedbaar inkomen van partijen van destijds euro 5.000,- per maand te verminderen met de hypotheekrente van euro 1.100,- per maand, de premie levensverzekering van euro 70,- per maand en de servicekosten van euro 150,- per maand. Aldus resteert een netto besteedbaar gezinsinkomen van euro 3.680,- per maand. In het door de man aangehaalde arrest van 14 juli 2006 overweegt de Hoge Raad: "de tabel eigen aandeel kosten van kinderen geldt in beginsel als richtsnoer bij het bepalen van de behoefte van een kind, tenzij de ouders op basis van feiten en omstandigheden aannemelijk maken dat van andere gegevens uitgegaan dient te worden". Het had op de weg van de man gelegen dergelijke feiten en omstandigheden aannemelijk te maken. Nu dit niet is geschied ziet de rechtbank geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat de behoefte wordt bepaald aan de hand van de tabel 'Eigen aandeel kosten van kinderen'. Op basis van die tabel en uitgaande van 4 kinderbijslagpunten wordt de behoefte van [kind] vastgesteld op euro 566,- per maand.
In het hiernavolgende zal worden bepaald in hoeverre de man en de vrouw, naar rato van hun inkomen, kunnen en dienen bij te dragen in de behoefte van [kind], een en ander aan de hand van de tarieven van de tweede helft van 2009.
Draagkracht man
Uit de door de man overgelegde stukken blijkt dat de man en zijn vader aandeelhouder en bestuurder zijn van [bedrijf] (hierna: BEDRIJF). Vanuit BEDRIJF wordt een fee betaald aan [[BV] - waarvan de man DGA is - en vanuit [] wordt salaris aan de man uitbetaald. Indirect zijn de bedrijfsresultaten van BEDRIJF derhalve mede bepalend voor het salaris van de man. Nu sprake is van fluctuerende resultaten binnen BEDRIJF waarbij slechts sprake is van een fiscaal verlies en niet op voorhand gezegd kan worden dat de fee en het daaruit voortvloeiende salaris zullen blijven dalen, acht de rechtbank het redelijk dat voor de berekening van de draagkracht van de man niet wordt uitgegaan van zijn inkomen in 2009, maar van het gemiddelde inkomen van de man over de afgelopen drie jaren.
Mede op grond van de omstandigheid dat de man geen directeurgrootaandeelhouder is van BEDRIJF doch 'slechts' medeaandeelhouder en hij derhalve niet bevoegd is zijn inkomen zelfstandig te bepalen, ziet de rechtbank geen aanleiding uit te gaan van en/of correcties aan te brengen op de jaarstukken van BEDRIJF. Voorts wordt met aanvullende inkomsten geen rekening gehouden, nu niet is gebleken van inkomsten vanuit [].
Blijkens de aangiften inkomstenbelasting bedroeg het vanuit [] ontvangen salaris in 2007 euro 71.050,-, euro 72.451,- in 2008 en euro 63.090,- in 2009. Gemiddeld bedroeg zijn inkomen derhalve euro 68.864,- per jaar. Als onweersproken gesteld gaat de rechtbank voorts uit van in 2007 ontvangen dividend van euro 8.000,-, hetgeen gemiddeld euro 2.667,- per jaar aan dividend oplevert. Nu uitgegaan wordt van een gemiddeld inkomen over de afgelopen drie jaren, 2006 tot en met 2009, ziet de rechtbank geen aanleiding rekening te houden met het door de man in 2006 ontvangen dividend. Evenmin houdt de rechtbank - ingevolge de aanbevelingen in het zogenaamde Tremarapport - rekening met een (fiscale) bijtelling voor het gebruik van een auto van de zaak, nu het een belasting op loon in natura betreft. De rechtbank gaat uit van een premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van euro 2.673,- per jaar zoals blijkt uit de schadeverzekeringspolis van Fortis ASR. Rekening houdend met een eigenwoningforfait van euro 1.160,- (WOZ-waarde euro 211.000,-), een hypotheekrente van euro 13.200,- en de van toepassing zijnde heffingskortingen is sprake van een netto besteedbaar inkomen van
euro 4.427,- per maand.
Aan de lastenzijde gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, voornoemde hypotheekrente en de aan de hypotheek gekoppelde spaargroei verzekering met een premie van euro 70,- per maand. Voorts wordt rekening gehouden met een bedrag aan servicekosten van euro 150,- per maand. De man heeft onvoldoende met onderliggende bescheiden aangetoond dat sprake is van overige eigenaarslasten die het bedrag aan servicekosten van euro 150,- per maand overstijgen, zodat met het forfait overige eigenaarslasten geen rekening zal worden gehouden. Tot slot wordt het reeds in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag aan woonlasten van euro 207,- per maand op de woonlasten een bedrag in mindering gebracht, zodat sprake is van een totale woonlast van
euro 1.113,- per maand. De ziektekosten bedragen euro 196,- per maand, uitgaande van een premie zorgverzekering van euro 110,- per maand, de door de werkgever ingehouden bijdrage ZVW van euro 130,- per maand (op basis van de jaaropgave 2009 nu gegevens hieromtrent over 2008 en 2007 ontbreken) en minus het reeds in de bijstandsnorm begrepen bedrag aan ziektekosten van euro 43,- per maand. Met het door de man opgevoerde eigen risico en de overige zelf betaalde, niet vergoede medische kosten wordt geen rekening gehouden. De man heeft niet met onderliggende bescheiden aangetoond dat dit eigen risico ook daadwerkelijk verbruikt is, dan wel dat sprake is van niet vergoede medische kosten. De door de man overgelegde factuur betreffende de aankoop van een bril is hiertoe onvoldoende, nu niet duidelijk is of deze kosten al dan niet voor vergoeding in aanmerking komen c.q. in mindering worden gebracht op het eigen risico. Evenmin wordt met de premie begrafenisverzekering rekening gehouden, nu een dergelijke last - ingevolge het zogenaamde "Tremarapport" niet prevaleert boven de betaling van kinderalimentatie. Ten aanzien van omgangskosten gaat de rechtbank uit van een bedrag van euro 50,- per maand op basis van de door de man ter zitting gestelde - en niet door de vrouw weersproken - omgangsregeling. Voorts wordt rekening gehouden met een bedrag aan aflossing schulden van euro 344,- per maand, bestaande uit een bedrag van euro 72,- per maand aan werkelijk betaalde rente c.q. aflossing op het rekening courant dat de man op [] heeft en
euro 272,- per maand aan rente c.q. aflossing op het doorlopend krediet bij Fortis Bank Nederland. Eerst tijdens onderhavige procedure (vanaf juni 2010) is de man op de rekening courant verhouding gaan aflossen terwijl de noodzaak tot aflossing niet is gebleken. Nu de schuld bij de Fortis Bank is aangegaan voor het oprichten van de onderneming van de man en gebleken is dat de man hierop aflost, acht de rechtbank het redelijk met de betaling van rente c.q. aflossing rekening te houden. Met de door de man opgevoerde betaling van
euro 160,- per maand op een krediet bij de ABN AMRO wordt geen rekening gehouden, nu deze is aangegaan voor woninginrichting en waarop tot 1 juni 2010 in het geheel niet werd afgelost. Daarbij prevaleert een dergelijke schuld niet boven de betaling van kinderalimentatie en de man kan in staat worden geacht deze last te voldoen uit zijn zogenaamde 'vrije ruimte'.
Op grond van het vorenstaande heeft de man een draagkrachtruimte van euro 2.043,-, waarvan euro 1.430,- (70%) en met inachtneming van het fiscaal voordeel 'aftrek buitengewone uitgaven kinderen' euro 1.471,- per maand beschikbaar is voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind].
Draagkracht vrouw
Tot mei 2010 gaat de rechtbank bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw uit van een jaarinkomen van euro 13.969,- op basis van de jaaropgave 2009 van het UWV betreffende de WW-uitkering van de vrouw en de jaaropgave 2009 van [].
Het eigenwoningforfait bedraagt euro 1.040,- op basis van een WOZ-waarde van euro 189.000,-, en de hypotheekrente bedraagt euro 11.180,- per jaar. De rechtbank ziet voldoende aanleiding uit te gaan van (in redelijkheid te verwerven) inkomsten uit sparen en beleggen conform de aangifte inkomstenbelasting 2009. Door de vrouw is onvoldoende aangetoond dat zij niet vrijelijk over het vermogen van de maatschap en over de opbrengsten hiervan kan beschikken en dat sprake is van onder bewind gesteld vermogen. De enkele verklaring van Van Ooijen Belastingadviseurs is hiertoe onvoldoende, zeker nu een en ander niet blijkt uit de maatschapsakte van 30 december 1998 en ook de aangifte inkomstenbelasting geen ander beeld geeft. Op grond van een gemiddeld vermogen over 2009 van euro 243.756,- en het heffingvrij vermogen van euro 20.661,- en de kindertoeslag van euro 2.762,- houdt de rechtbank rekening met een bedrag van euro 5.508,- (2,5%) op jaarbasis aan werkelijke inkomsten uit vermogen. Voorts gaat de rechtbank uit van netto inkomsten van euro 11.998,- aan door de moeder van de vrouw gedane schenkingen onder meer betrekking hebbend op de woonlast, welke blijken uit het transactieoverzicht over 2009. Niet is gebleken dat van dergelijke schenkingen in 2010 geen sprake meer is. Tot slot rekening houdend met een kindgebonden budget van euro 901,- op jaarbasis en de van toepassing zijnde heffingskortingen (algemene - en arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting), heeft de vrouw een netto besteedbaar inkomen van euro 2.622,- per maand.
Aan de lastenzijde gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, eerder genoemde hypotheekrente en het forfait overige eigenaarslasten (euro 95,- per maand), verminderd met het reeds in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag aan woonlasten (euro 207,- per maand). De premie ZVW bedraagt euro 88,- en de door de werkgever ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW euro 70,- per maand, zodat - rekening houdend met een bedrag van euro 43,- aan ziektekosten dat reeds in de bijstandsnorm is begrepen en euro 44,- per maand aan zorgtoeslag - de ziektekosten in totaal euro 71,- per maand bedragen. Niet is gebleken dat het eigen risico is verbruikt, zodat hiermee geen rekening zal worden gehouden.
Op grond van het vorenstaande heeft de vrouw tot mei 2010 een draagkrachtruimte van euro 824,- per maand, waarvan euro 577,- (70%) beschikbaar is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind].
De totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen bedraagt euro 2.048,- per maand. De verdeling van de kosten over partijen wordt verkregen door ieders draagkracht te delen door de totale draagkracht en vervolgens te vermenigvuldigen met de behoefte van euro 566,-. Op grond van genoemde berekening (euro 1.471,- / euro 2.048,- x euro 566,-) dient de man derhalve tot mei 2010 een bijdrage van euro 407,- per maand te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind].
Vanaf mei 2010 heeft de vrouw een jaarinkomen van euro 22.532,- op basis van de cumulatieven zoals vermeld op de loonstrook met periodenummer 8,0 (met een correctie voor ontvangen vakantiegeld in mei 2010 over vier weken ten bedrage van euro 140,-), vermeerderd met vakantiegeld van euro 1.803,- en een eindejaarsuitkering van euro 1.032,- op jaarbasis. Voorts wordt rekening gehouden met de ingehouden pensioenpremies en de vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Met inachtneming van het hierboven overwogene, kan het netto besteedbaar inkomen van de vrouw vanaf mei 2010 gesteld worden op euro 3.497,- per maand en een draagkrachtruimte van euro 1.631,- per maand, waarvan euro 1.142 (70%) beschikbaar is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind].
De totale draagkracht van de man en de vrouw tezamen bedraagt euro 2.613,- per maand. De verdeling van de kosten over partijen wordt verkregen door ieders draagkracht te delen door de totale draagkracht en vervolgens te vermenigvuldigen met de behoefte van euro 566,-. Op grond van genoemde berekening (euro 1.471,- / euro 2.613,- x euro 566,-) dient de man derhalve vanaf mei 2010 een bijdrage van euro 319,- per maand te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] welke bijdrage de rechtbank redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht.
Ingangsdatum
Verzocht is de bijdrage met ingang van 1 juni 2009 vast te stellen, waartegen de man zich heeft verweerd. De man heeft eerst met ingang van 23 oktober 2009, de datum van indiening van het verzoekschrift, redelijkerwijs rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de bijdrage zoals hij deze reeds aan de vrouw betaalt. De rechtbank zal de ingangsdatum dan ook op voormelde datum vaststellen.
Kostenveroordeling
De rechtbank ziet in hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding om tussen partijen een kostenveroordeling uit te spreken zoals verzocht.
DE BESLISSING
De rechtbank:
Bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarige [kind, geboren op [geboortedatum] in de gemeente [], met ingang van 23 oktober 2009 een bedrag van euro 407,- per maand zal voldoen, en met ingang van 1 mei 2010 euro 319,- per maand, telkens - voor zover het de nog niet vervallen termijnen betreft - bij vooruitbetaling te voldoen.
Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. van Leeuwen, lid van gemelde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2010, in tegenwoordigheid van mr. M. Broek-Hartenberg, griffier.