ECLI:NL:RBALK:2010:BP5621

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120805
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering persoonsgegevens uit het Externe Verwijzingsregister door ABN AMRO Bank N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 25 november 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker tegen ABN AMRO Bank N.V. Het verzoeker heeft verzocht om de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Externe Verwijzingsregister (EVR) op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker ernstig wordt benadeeld door de opname van zijn gegevens in het EVR, omdat hij hierdoor niet in staat is om een reguliere bankrekening te openen. Verzoeker heeft zijn verzoek onderbouwd met de stelling dat hij niets te maken heeft gehad met de frauduleuze transacties die op zijn rekening hebben plaatsgevonden. ABN AMRO heeft echter betoogd dat verzoeker betrokken is bij een katvangerconstructie en dat de opname van zijn gegevens in het EVR noodzakelijk is voor de bescherming van de integriteit van het financiële systeem. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker en ABN AMRO tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat ABN AMRO een gerechtvaardigd belang heeft om de persoonsgegevens van verzoeker te verwerken in het EVR. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek tot verwijdering van de persoonsgegevens gerechtvaardigd is, omdat verzoeker nog steeds de mogelijkheid heeft om een basisbankrekening te openen onder het Convenant Basisbankdiensten. De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
LK/AM
zaak- en rekestnummer: 120805 / HA RK 10-44
datum: 25 november 2010
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen:
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als Verzoeker en ABN.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 juni 2010 is ter griffie het verzoekschrift ingekomen, hiertoe strekkende dat de rechtbank - op de voet van artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) - ABN veroordeelt alle persoonsgegevens van Verzoeker te verwijderen uit het Externe Verwijzingsregister (hierna: EVR), zulks onder veroordeling van ABN in de proceskosten.
1.2 Naar aanleiding van het verzoekschrift heeft op 26 augustus 2010 een mondelinge behandeling plaatsgevonden waar Verzoeker, vergezeld van zijn moeder en stiefvader, is verschenen. Namens ABN is niemand verschenen. Hoewel de bankafschriften van Verzoeker werden verstrekt door ABN te Medemblik blijkt uit de overgelegde stukken dat ABN te Amsterdam met Verzoeker heeft gecorrespondeerd over genoemd verzoek. Gelet op het feit dat ABN uitsluitend was opgeroepen op haar adres te Medemblik is de mondelinge behandeling aangehouden.
1.3 Op 14 oktober 2010 heeft wederom een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij beide partijen zijn verschenen en hun standpunten (nader) hebben doen toelichten. Namens Verzoeker en ABN zijn pleitaantekeningen overgelegd.
1.4 De rechtbank heeft ten slotte uitspraak bepaald op 25 november 2010.
2. DE BEHANDELING VAN DE ZAAK
2.1 Verzoeker heeft - kort en zakelijk weergegeven - aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij ernstig wordt beperkt en benadeeld door de opname door ABN van zijn gegevens in het EVR nu hij niet meer in staat is om bij een reguliere bank een bankrekening te openen en opnamen te verrichten uit de tot zijn levensonderhoud strekkende Wajong-uitkering. Voorts is Verzoeker van mening dat ABN onvoldoende ernstige bezwaren aanvoert om handhaving van de persoonsgegevens van Verzoeker in voornoemd register te rechtvaardigen.
2.2 Naar zijn zeggen bevond Verzoeker zich in de nacht van 24 maart 2010 op 25 maart 2010 in uitgaansgelegenheid "Pebbles" te Hoorn. Hij heeft op enig moment zijn portemonnee met daarin zijn pinpas op tafel gelegd en kwam er vervolgens op de ochtend van 25 maart 2010 achter dat zijn portemonnee was verdwenen. Verzoeker heeft toen direct contact opgenomen met ABN te Medemblik om zijn pinpas te laten blokkeren. In de tussenliggende periode heeft er een overboeking van euro 5.000,- ten gunste van de bankrekening van Verzoeker plaatsgevonden, welk bedrag door middel van drie direct op elkaar volgende pintransacties en een opwaardering van de chipknip van de rekening is opgenomen. Verzoeker stelt dat dit door voor hem onbekende derden is geschied en dat hij niets met deze transacties te maken heeft gehad. Op 14 april 2010 heeft Verzoeker aangifte van vermissing van zijn bankpas gedaan.
2.3 Bij brief van 25 maart 2010 heeft ABN aan Verzoeker meegedeeld dat zijn rekeningnummers en pinpas met onmiddellijke ingang zijn geblokkeerd. ABN schrijft onder meer het volgende: "Het nemen van bovengenoemde maatregelen vloeit voort uit de vaststelling dat de hierboven genoemde rekening is begunstigd, of begunstigd had moeten worden, met van misdrijf afkomstige geldbedragen. Op grond van de ons ter beschikking staande gegevens nemen wij aan dat deze rekening in combinatie met uw naam en overige relevante gegevens bekend zijn binnen het criminele circuit. Dientengevolge vormen deze rekeningen een risico voor de betrouwbaarheid van het financiële stelsel in het algemeen en voor ABN AMRO Bank in het bijzonder.". ABN heeft daarop de relatie tussen partijen per 22 april 2010 beëindigd.
2.4 Vervolgens heeft Verzoeker ABN bij brief van 11 mei 2010 verzocht zijn persoonsgegevens uit het EVR te verwijderen. Nu ABN bij brief van 10 juni 2010 afwijzend op dat verzoek heeft gereageerd, wordt de rechtbank verzocht ABN te bevelen alsnog tot genoemde verwijdering van de gegevens van Verzoeker over te gaan.
2.5 ABN heeft de relevante feiten en omstandigheden nader uiteengezet en voert in dat verband aan dat Verzoeker voorafgaand aan het voorval, in de middag van 24 maart 2010, zijn paslimiet voor geldautomaatopnames heeft verhoogd van euro 500,- per dag naar euro 5.000,- per dag. Dit terwijl de rekening van Verzoeker nog nooit een (opneembaar) saldo van euro 5.000,- heeft gekend. Vervolgens heeft Verzoeker op genoemde datum zijn volledige creditsaldo (euro 309,96) overgeschreven naar zijn spaarrekening, waarmee het saldo op zijn betaalrekening op nul kwam. Vervolgens is een bedrag van euro 5.000,- bijgeschreven vanaf een rekening van Van Doorn Beheer B.V. Deze bijschrijving maakte volgens de gegevens van ABN deel uit van onrechtmatige en frauduleuze overschrijvingen van de rekening van Van Doorn Beheer B.V. naar meerdere begunstigden - waaronder dus Verzoeker - tot in totaal een bedrag van euro 718.000,-. Slechts een half uur nadat Verzoeker het bedrag op zijn rekening had ontvangen, is dit in zijn geheel opgenomen door middel van een drietal geldautomaatopnames en door middel van het opwaarderen van de chipknip.
2.6 Gelet op de opeenvolging van de limietverhoging, het leegmaken van de betaalrekening, de storting van het frauduleus verkregen geld en de opname daarvan, alsmede de zeer korte tijd die daartussen heeft gezeten, is ABN van mening dat er sprake is geweest van een zogeheten katvangerconstructie. Dergelijke constructies vormen een ernstige bedreiging voor de integriteit van het financiële systeem en dienen derhalve fel te worden bestreden. Bovendien staat het voorval niet op zichzelf. Gelet op alle omstandigheden heeft ABN een ernstig en gegrond vermoeden van strafbaar handelen door Verzoeker en om die reden heeft zij Verzoeker opgenomen in het EVR. ABN wijst daarbij op het feit dat de vermelding in het EVR geen beletsel vormt om een basisbankrekening te openen onder het Convenant Basisbankdiensten, zodat het voor Verzoeker mogelijk blijft om over zijn Wajong-uitkering te kunnen beschikken.
2.7 ABN betoogt dat zij is onderworpen aan toezichtwetgeving, zoals de Wet op het financieel toezicht, waarin onder meer is bepaald dat ABN een beleid dient te voeren dat een integere uitoefening van haar bedrijf waarborgt. Dit houdt in dat zij dient op te treden tegen cliënten die door hun handelen het vertrouwen in de financiële onderneming en de financiële markten kunnen schaden. Een van de maatregelen in dat kader is het verwerken van persoonsgegevens in het EVR. ABN stelt dat deze verwerking heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het "Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen" (hierna: het Protocol), zodat het een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens betreft in de zin van artikel 32 lid 5 van de Wbp, zoals ook is vastgesteld door het Gerechtshof Amsterdam in haar arrest van 18 januari 2007 (LJN BA5933). Het ernstige vertrouwensverlies waartoe het voorval heeft geleid, is aanleiding voor ABN geweest om afwijzend te reageren op het verzoek van Verzoeker om de opname van zijn gegevens uit het EVR te verwijderen.
3. DE BEOORDELING VAN DE ZAAK
3.1 De rechtbank stelt voorop dat het opnemen van de persoonsgegevens van Verzoeker in het EVR is aan te merken als een verwerking van persoonsgegevens, waarop de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is. Deze verwerking vindt zijn grondslag in het gerechtvaardigde belang als bedoeld in artikel 8 sub f Wbp van ABN en de overige bij het EVR aangesloten financiële instellingen. Dit artikel schrijft voor dat bij het verwerken van persoonsgegevens een afweging wordt gemaakt tussen het gerechtvaardigde belang van - in casu - ABN om de gegevens te verwerken in het EVR en het belang van Verzoeker op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. ABN heeft bij haar besluit de voorwaarden van het Protocol in acht genomen. Blijkens de preambule van het Protocol is het Protocol een toelichting op de aanmelding van het incidentenregister bij het College bescherming Persooons-gegevens. De doelstelling van het incidentenregister is het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector. De rechtbank is met ABN van oordeel dat het Protocol kan worden beschouwd als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens zoals de Wbp die voorschrijft, zodat het Protocol als uitgangspunt zal gelden bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
3.2 Artikel 6.2 van het Protocol vermeldt als opnamecriterium dat er sprake moet zijn van een mogelijke bedreiging voor de continuïteit en de integriteit van financiële instellingen en dat er een proportionaliteitsafweging dient plaats te vinden waarbij het belang van de opname in het verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijke nadelige gevolgen voor betrokkene als gevolg van de opname van zijn gegevens. Daarnaast moet de betreffende persoon betrokken zijn bij een benadeling van enige financiële instelling of bij onoorbaar gebruik van het financieel stelsel van zodanige aard dat - kort gezegd - aangifte bij een opsporingsinstantie is gedaan c.q. kan worden gedaan of dat de overeenkomst is opgezegd.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat Verzoeker begunstigde is geworden van een frauduleuze overboeking op zijn bankrekening en dat de door ABN uiteengezette omstandigheden een bedreiging van de continuïteit en de integriteit van financiële instellingen in het algemeen en voor haar onderneming in bijzonder vormen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft Verzoeker betoogd dat hij zijn limiet heeft verhoogd omdat zijn broer hem het huis uit dreigde te zetten en hij ruimte nodig had om rood te kunnen staan en geld beschikbaar te hebben om eventueel elders huur te kunnen betalen. Op de vraag waarom hij dan toch geld had overgemaakt naar zijn spaarrekening antwoordde Verzoeker dat hij dat elke maand doet. Gelet op al hetgeen ABN in dit verband naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat Verzoeker er niet in is geslaagd om de stelling van ABN dat Verzoeker betrokken is bij de benadeling van haar onderneming te ontkrachten. ABN had derhalve een gerechtvaardigd belang om de persoonsgegevens van Verzoeker te verwerken in het EVR.
3.4 Tegenover dit gerechtvaardigde belang van ABN staat het recht van Verzoeker op bescherming van zijn belangen. De rechtbank is van oordeel dat bij de afweging van de belangen van partijen, het belang van ABN dient te prevaleren nu zij voldoende ernstige bezwaren heeft aangevoerd om handhaving van de persoonsgegevens van Verzoeker in het EVR te rechtvaardigen. Vaststaat immers dat ABN is benadeeld door handelingen die zijn verricht met gebruikmaking van de bankrekening en bankpas van Verzoeker. In hoeverre Verzoeker een actief aandeel heeft gehad in deze handelingen kan in het kader van deze procedure buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank is met ABN van mening dat onvoldoende is gesteld en gebleken dat Verzoeker disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen door opname van zijn gegevens in het EVR. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat Verzoeker nog immer een basisbankrekening kan openen onder het Convenant Basisbankdiensten.
3.5 Gelet op het vorenstaande zal het verzoek worden afgewezen.
4. DE BESLISSING
De rechtbank:
4.1 Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. A.E. Merkus en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 25 november 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.