Sector civiel recht
CVZ/AS
KG nummer: 124126/KG ZA 10-392
datum: 16 december 2010
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
toevoeging aangevraagd
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER IN KORT GEDING,
advocaat mr. J. de Haan te Alkmaar,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
GEDAAGDE IN KORT GEDING,
advocaat mr. C. de Bie-Koopman te Alkmaar.
Partijen zullen verder worden genoemd "de man" respectievelijk "de vrouw".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 6 december 2010 heeft de man gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
De vrouw heeft de vordering bestreden.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van de man de originele dagvaarding en van de zijde van de vrouw een pleitnotitie, overgelegd en vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2.1 Partijen zijn gehuwd geweest. Het huwelijk is op 4 juni 2002 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2 Uit het huwelijk van partijen zijn twee, thans nog minderjarige, kinderen geboren, te weten:
* [kind 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en
* [kind 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
2.3 De kinderen hebben hun gewone verblijfplaats bij de vrouw.
2.4 Op 15 augustus 2003 heeft de rechtbank Den Haag de door de man te betalen onderhoudsbijdrage vastgesteld op euro 475,-- per kind per maand. De huidige onderhoudsbijdrage bedraagt euro 549,24 per kind per maand.
2.5 Op 24 september 2010 heeft de man een verzoekschrift nihilstelling/wijziging onderhoudsbijdrage ingediend, waarin hij onder meer verzoekt de onderhoudsbijdrage met ingang van 1 mei 2010 op nihil te stellen. De vrouw heeft verweer gevoerd. Thans dient een datum voor een mondelinge behandeling bepaald te worden. De verwachting is dat deze zitting niet voor eind maart/begin april 2011 zal plaatsvinden.
2.6 In verband met een inkomensterugval betaalt de man momenteel slechts euro 125,-- per kind per maand.
2.7 De vrouw heeft het LBIO ingeschakeld om de achterstallige onderhoudsbijdrage te innen.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
3.1 De man vordert - verkort weergegeven - de vrouw te bevelen de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2003 te staken en gestaakt te houden totdat in de bodemprocedure definitief zal zijn beslist, op straffe van een dwangsom, kosten rechtens.
3.2 De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat de vrouw misbruik maakt van haar recht door de tenuitvoerlegging van de beschikking door te zetten, ondanks dat hij haar heeft aangegeven dat hij niet langer in staat is de vastgestelde onderhoudsbijdrage te voldoen.
3.3 De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij heeft onder meer aangevoerd dat zij behoefte heeft aan de bijdrage door de man, aangezien zij zelf slechts een laag inkomen heeft, waarvan zij niet de volledige kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen kan voldoen. Daarnaast heeft zij verklaard de man niet zonder meer te geloven omtrent zijn inkomensterugval, omdat hij onvoldoende stukken overlegt waaruit een en ander blijkt.
3.4 Voor zover voor de beslissing van belang zal hierna nader op de verschillende standpunten van partijen worden ingegaan.
4.DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
4.1De vordering strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2003. Die schorsing kan slechts worden bevolen indien de vrouw geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om tot tenuitvoerlegging van de beschikking over te gaan. Dit kan het geval zijn indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging van de beschikking niet kan worden aanvaard.
4.2 Door de man is gemotiveerd gesteld dat door voortzetting van de tenuitvoerlegging van de beschikking thans een noodtoestand aan zijn kant zal ontstaan, die het gevolg is van omstandigheden die zich na de beschikking hebben voorgedaan. In dat verband heeft hij onder meer aangevoerd dat de opdrachten aan zijn bedrijf in 2009 al ernstig waren teruggelopen en inmiddels in 2010 nagenoeg zijn opgedroogd, zodat hij uit die bron geen inkomsten kan genereren. In de tussentijd tracht hij op allerlei manieren inkomen te vergaren, onder meer door werkzaamheden als postbesteller bij TNT, maar hiermee verdient hij niet voldoende om aan al zijn financiële verplichtingen te voldoen, aldus de man. Tot slot stelt de man dat hij momenteel per maand euro 250,-- aan onderhoudsbijdrage aan de vrouw voldoet en dat van hem op dit moment niet meer kan worden verwacht. Ook wijst hij er op dat de inning van de achterstallige onderhoudsbijdrage door het LBIO en de beslaglegging door de vrouw hem veel geld kosten, welke bedragen niet ten goede van de kinderen komen.
4.3 Door de vrouw is benadrukt dat zij behoefte heeft aan de onderhoudsbijdrage voor de kinderen omdat zij die kosten niet zelf kan dragen. Voorts heeft zij verklaard dat de man eerder verkeerde informatie omtrent zijn inkomsten heeft gegeven, die vervolgens niet door stukken werd ondersteund en dat de man ook nu zijn gestelde inkomstenterugval onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat zij niet bereid is in onderling overleg af te wijken van de beschikking van de rechtbank Den Haag, omdat zij bang is dat zij daardoor haar recht op nakoming van die beschikking door de man verspeelt.
4.4 De voorzieningenrechter overweegt dat het hier gaat om betaling van de benodigde kosten voor de verzorging en opvoeding van de kinderen van partijen, zodat de eventuele betalingsonmacht van de man en de onmogelijkheid van de vrouw om de kosten van verzorging en opvoeding geheel voor haar eigen rekening te nemen, gemeenschappelijke problemen voor partijen vormen. Weliswaar is door de vrouw verklaard dat de man zijn inkomensterugval onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man zijn inkomstenterugval en zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging in de onderhavige procedure voldoende aannemelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat ook de vrouw haar belang bij het blijven ontvangen van een bijdrage ten behoeve van de kinderen voldoende aannemelijk gemaakt heeft. Door de vrouw is niet weersproken dat met de inning van de achterstallige termijnen extra kosten gemoeid zijn, welke kosten aan de man in rekening gebracht worden, maar niet ten goede kunnen komen van de kinderen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding bij wijze van ordemaatregel te beslissen als hierna te vermelden.
4.5 Nu de vrouw haar reden om niet in onderling overleg in te stemmen met een lagere bijdrage door de man ter zitting heeft uitgelegd, acht de voorzieningenrechter het verbinden van een dwangsom als prikkel tot nakoming van de hierna te vermelden beslissing niet noodzakelijk.
4.6 Aangezien het geschil voortkomt uit de omstandigheid dat partijen voormalig echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, op de wijze als hierna vermeld.
- bepaalt dat de man voorlopig, met ingang van de datum van dit vonnis, totdat in de bodemprocedure anders zal zijn beslist, aan de vrouw een bedrag van euro 350,-- (driehonderd vijftig euro) per maand zal betalen, derhalve euro 175,-- per kind/per maand;
- beveelt de vrouw de tenuitvoerlegging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 augustus 2003 voorlopig, totdat in de bodemprocedure anders zal zijn beslist, te staken en gestaakt te houden, voorzover deze een bedrag van euro 350,-- per maand (voor beide kinderen gezamenlijk) te boven gaat;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- weigert de gevorderde voorziening.
Gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2010 in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier.
U kunt tegen dit vonnis in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. U kunt dit hoger beroep instellen binnen vier weken na de dag van de uitspraak.
Het beroep moet namens u worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor de Rechtsbijstand.
Bij dit verzoek moet een 'verklaring omtrent inkomen en vermogen' worden overgelegd. Zo'n verklaring kunt u verkrijgen bij de afdeling Burgerzaken van het gemeentehuis of bij de sociale dienst in uw gemeente. In plaats van een door de aanvrager van rechtsbijstand over te leggen verklaring van de burgemeester over zijn inkomen en vermogen kan er nu worden volstaan met het opgeven van het sofinummer, op basis waarvan de Raad informatie inwint bij de belastingdienst. In civiele zaken waarin zonder advocaat wordt geprocedeerd geldt dat aan de griffie in plaats van een verklaring van de burgemeester een verklaring van de raad (opgesteld op basis van de door de belastingdienst verstrekte gegevens) wordt overgelegd. Afhankelijk van die draagkracht wordt een zogenaamde toevoeging verstrekt onder oplegging van een eigen bijdrage. Die bijdrage is afhankelijk van de hoogte van de draagkracht.
Als het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dan geldt het vonnis al wel, zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.
KG nummer: 124126/KG ZA 10-392 blz. 5