RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 08/3464 BESLU, 08/3518 BESLU en 08/3519 BESLU
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
de Stichting Wandelplatform-LAW,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres sub I,
gemachtigde mr. J.A.M.A. Sluysmans,
de vereniging TeVoet Vereniging van Wandelaars,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres sub II,
gemachtigde F. Triep,
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser sub III,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
de raad van de gemeente Harenkarspel,
verweerder.
Aan het geding hebben als partijen deelgenomen [naam1] en [naam2] met gemachtigde mr. L.T. van Eyck van Heslinga, [naam3] met gemachtigde mr. G.J.M. Immens, [naam4] en [naam5].
Ontstaan en loop van de zaken
Bij ontwerpbesluit van 27 september 2005 heeft verweerder besloten om het pad op de Schagerwaardkade (noordzijde van de ringsloot) te Waarland, aan de openbaarheid te onttrekken. Verweerder heeft besloten dat de hiertegen door eisers ingediende zienswijzen geen aanleiding geven het ontwerpbesluit te wijzigen. Bij besluit van 28 februari 2006, gepubliceerd in de Staatscourant en de Omring Express op 23 oktober 2008, heeft verweerder het pad aan de openbaarheid onttrokken.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 1 april 2010, waar namens eiseres sub I zijn verschenen A. van Dijk, H. Dikker-Hupkes en T. James, en eiseres sub I is vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Eiseres sub II is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Eiser sub III is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigden T. Bootsma en I. van Verseveld. De toegelaten partijen zijn in persoon verschenen, waarbij [naam2] en [naam1] zijn bijgestaan door hun gemachtigde.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1.1 De rechtbank overweegt ambtshalve het navolgende.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
1.2 De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
1.3 Vast staat dat eiser sub III niet woonachtig is aan het pad op de Schagerwaardkade (noordzijde van de ringsloot) te Waarland (hierna: het pad) en hierop ook geen zicht heeft. Ter zitting heeft eiser sub III gesteld dat hij het initiatief heeft genomen om een regionale route te ontwikkelen waarin het pad is opgenomen. Dit initiatief heeft uiteindelijk geresulteerd in een onderzoek door de provincie. De rechtbank onderkent dat eiser sub III door het nemen van voornoemd initiatief zich betrokken voelt bij eventuele realisering van deze regionale route en daarmee bij het bestreden besluit. Deze gevoelens van betrokkenheid kunnen echter niet leiden tot een voldoende objectief, eigen, persoonlijk belang dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dit betekent dat eiser sub III niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
1.4 Het beroep van eiser sub III is derhalve niet-ontvankelijk.
1.5 Ingevolge artikel 1:2, derde lid van de Awb, worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
1.6 Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
1.7 De rechtbank is gezien de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van eiseres sub I - waarvan ter zitting is gebleken dat deze onder meer bestaan uit het houden van bijeenkomsten, het verstrekken van informatie aan derden, overleg met provincies en gemeenten en het inbrengen van nota’s - van oordeel dat eiseres sub I door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Gezien de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van eiseres sub II – waarvan ter zitting is gebleken dat deze onder meer bestaan uit het voeren van overleg met gemeentes en provincies en het organiseren van een wandelroute – is de rechtbank van oordeel dat eiseres sub II eveneens door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Gelet op het bovenstaande zijn eiseres sub I en sub II belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
2. Nu de beroepen van eiseres sub I en sub II ontvankelijk zijn, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet het pad aan de openbaarheid heeft kunnen ontrekken.
3. Hierbij zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wegenwet heeft ieder belanghebbende bij een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, het recht aan den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van dien weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wegenwet is op de voorbereiding van het besluit omtrent de onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hoewel er een openbaar pad bestaat, dit pad niet frequent wordt gebruikt. Daarnaast stond het pad ook niet of nauwelijks als zodanig bekend en was het nergens aangegeven. Het pad maakt geen onderdeel uit van een doorgaande wandelroute. Aanwonenden hebben gesteld te vrezen voor aantasting van onder andere privacy, overlast en schade aan bedrijfsvoering en hebben dientengevolge verzocht het pad aan de openbaarheid te onttrekken. De grond, in eigendom van voornoemde aanwonenden, is reeds door hen in gebruik genomen, waardoor het pad niet meer als openbaar pad bereikbaar en te betreden is. Daarnaast heeft geen onderhoud plaatsgevonden en voldoet het pad niet meer aan de eisen van deze tijd. Het (wederom) geschikt maken van de kade tot wandelpad heeft financiële consequenties. Verweerder heeft besloten om in plaats daarvan te investeren in een wandelpad dat onderdeel wordt van de Oost-West route door West-Friesland.
5.1 Eiseres sub I heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder had moeten bezien of de gehanteerde onttrekkingsgrond gerelateerd is aan de belangen die de Wegenverkeerswet beoogt te beschermen. Dat het pad thans niet of nauwelijks als openbaar pad wordt gebruikt is feitelijk juist, maar is een gevolg van het feit dat de gemeente haar taak als wegbeheerder onvoldoende serieus heeft genomen. Het onbruik vloeit eveneens voort uit obstructie door aanwonenden. De door verweerder genoemde financiële argumenten slaan terug op het achterstallig onderhoud dat is te wijten aan verweerder zelf. Voorts is slechts gedeeltelijk juist dat het pad doodlopend is. Met onttrekking aan het openbaar verkeer worden alle toekomstige mogelijkheden afgesneden. Ten slotte heeft eiseres sub I haar ongenoegen uitgesproken over het feit dat verweerder pas twee jaar en tien maanden na het raadsbesluit tot publicatie is overgegaan waarmee mogelijk aan belanghebbenden de mogelijkheid tot beroep is onthouden. Ter zitting heeft eiseres sub I ten aanzien van dit punt nader aangevoerd dat verweerder hiermee een onduidelijke situatie heeft gecreëerd.
5.2 Eiseres sub II heeft in beroep aangevoerd dat het pad voor de wandelmogelijkheden in het gebied van belang is. De door verweerder voorgestelde investering in een nieuw wandelpad elders in de gemeente is geen alternatief voor het pad. Eisers sub II heeft ten slotte aangevoerd dat het pad in ieder geval tot in het begin van de jaren ’90 belopen is.
6. De in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid is van discretionaire aard. Verweerder komt ter zake een ruime mate van beleidsvrijheid toe. De rechter dient de aanwending daarvan te beoordelen aan de hand van de maatstaf of sprake is geweest van strijd met wettelijke voorschriften dan wel van zodanige onevenwichtigheid bij de afweging van de betrokken belangen, dat niet in redelijkheid tot afwijzing van het verzoek kon worden overgaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AX4415).
7.1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Het pad wordt slechts spaarzaam gebruikt door en is ook alleen geschikt voor gebruik door (recreatieve) wandelaars. Het pad heeft niet tot doel om het achter gelegen land te ontsluiten voor verkeer. Het pad is in eigendom bij verschillende aanwonenden. Ter zitting is aan de hand van een kopie van de wegenlegger vastgesteld dat het pad hierop is ingetekend. Voort is vastgesteld dat het einde van het pad (lopende in de richting van het spoor) zoals ingetekend op de wegenlegger geen openbaar pad is, waardoor het niet mogelijk is om zonder toestemming van deze eigena(a)r(en) de weg te vervolgen. Hiermee is het pad feitelijk doodlopend. Inmiddels is door verweerder een alternatieve route ontwikkeld ter compensatie van de tot op heden nimmer gerealiseerde wandelroute “rondje Waarland”.
7.2 Noch in de tekst van de Wegenwet, noch in de geschiedenis van de totstandkoming van die wet kunnen aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid van de veronderstelling van eiseres sub I dat bepaalde redenen voor of belangen bij een wegonttrekking bij de besluitvorming dienaangaande geen rol zouden mogen spelen. Ook particuliere belangen kunnen op zichzelf beschouwd als een reden voor onttrekking aan het openbaar verkeer worden aangemerkt (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 1995, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer AP8941).
7.3 In de gedingstukken en ter zitting hebben de toegelaten partijen hun belangen (nader) toegelicht. Met (intensiever) gebruik van het pad door wandelaars wordt de privacy van de aanwonenden aangetast. Ter zitting is aan de hand van foto’s toegelicht dat het pad op veel plekken niet als zodanig meer aanwezig is en dat eventuele wandelaars feitelijk door de verschillende tuinen lopen. Daarnaast komt met het (intensievere) gebruik van het pad de bedrijfsvoering van enkele aanwonenden in gevaar. Het gaat hierbij dan met name om het overbrengen dan wel verspreiden van (besmettelijke) veeziekten door wandelaars en loslopend vee als gevolg het niet goed sluiten van de hekken door wandelaars. Daarnaast kunnen wandelaars in gevaar worden gebracht door loslopende dieren, zoals een stier.
7.4 Verweerder heeft aangegeven dat er financiële belangen gemoeid zijn met het wederom geschikt maken van het wandelpad voor (grotere groepen) wandelaars. Verweerder heeft aangegeven dit geld bij voorkeur te investeren in een alternatief wandelpad. Voor zover eiseres sub I heeft aangevoerd dat dit belang niet kan worden betrokken bij de belangenafweging nu deze financiële gevolgen immers het resultaat zijn van het feit dat verweerder te kort is geschoten in het onderhoud van het pad, volgt de rechtbank eiseres sub I hierin niet. Hoewel verweerder zijn zorgplicht met betrekking tot het onderhoud van het pad niet goed heeft nageleefd, staat dit er niet aan in de weg dat verweerder de financiële consequenties als gevolg hiervan laat meewegen bij de belangenafweging omtrent de onttrekking aan de openbaarheid van het pad (zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 1989 gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummer AN0567).
8. Gelet op het hiervoor overwogene - in onderlinge samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid de belangen van de aanwonenden heeft kunnen laten prevaleren boven de individuele belangen van eiseres sub I en II, die hoofdzakelijk zijn gelegen in het gebruik van het pad voor recreatieve doeleinden.
9. Ter zitting heeft eiseres sub I aangevoerd dat de onttrekking van het pad aan de openbaarheid in strijd is met het provinciaal en regionaal beleid om het behoud en de verdere ontwikkeling van bestaande wandelroutes zoveel mogelijk te bevorderen. Deze beroepsgrond kan eveneens niet slagen nu strijd met provinciaal en/of regionaal beleid geen rol speelt bij de door verweerder te maken belangenafweging omtrent het al dan niet onttrekken van het pad aan de openbaarheid. Daarbij komt dat verweerder niet gebonden is aan/door voornoemd beleid, zodat verweerder in afwijking van dit beleid heeft kunnen besluiten.
10. Voor zover eiseres sub I ter zitting heeft aangevoerd dat slechts indien sprake is van zwaarwegende particuliere belangen een weg aan het openbaar verkeer kan worden onttrokken en ter ondersteuning van die stelling heeft verwezen naar een tweetal uitspraken van de Afdeling (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJ-Nummers BH2163 en AV0942), volgt de rechtbank eiseres sub I hierin niet. De door eiseres sub I aangehaalde jurisprudentie ziet op een geheel andere situatie dan de casus die thans ter beoordeling voorligt. In tegenstelling tot de door eiseres sub I aangehaalde jurisprudentie heeft het pad geen functie voor het openbaar verkeer, wat ertoe heeft geleid dat verweerder de door de aanwonenden aangevoerde argumenten ten behoeve van onttrekking van het pad aan de openbaarheid voldoende zwaarwegend heeft geacht.
11. De beroepsgrond van eiseres sub I dat mogelijk derden in hun belangen zijn geschaad door de late publicatie van het raadsbesluit in de staatscourant slaagt niet. Uit de gedingstukken is gebleken en door eiseres sub I is ter zitting ook bevestigd dat haar belangen door de late publicatie niet zijn geschaad. Voor zover eiseres sub I heeft betoogd dat mogelijk belangen van derden zijn geschaad, heeft eiseres sub I dit – wat hier verder ook van zij – onvoldoende geconcretiseerd, zodat dit betoog reeds hierom faalt.
12. De beroepen van eiseres sub I en sub II zijn ongegrond.
13. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep van eiser sub III niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen van eiseres sub I en sub II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Steenoven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2010 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.