ECLI:NL:RBALK:2011:BP0421

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
6 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/208
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald beklag over conservatoir beslag op bedrijfsauto in verband met strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 6 december 2010 uitspraak gedaan in een herhaald klaagschrift van klaagster, die stelt eigenaresse te zijn van een in beslag genomen bedrijfsauto, een Volkswagen Transporter. De rechtbank heeft vastgesteld dat klaagster de auto uit eigen legale middelen heeft aangeschaft en onderhouden, en dat alle relevante documenten, zoals facturen en een onderhoudsleasecontract, op haar naam staan. De auto was in gebruik bij beslagene, een vriend van de directeur van klaagster, die de auto enkel in bruikleen had voor het vervoeren van zijn motor.

De rechtbank heeft eerder een klaagschrift van klaagster ongegrond verklaard, omdat er toen onvoldoende bewijs was dat klaagster de eigenaresse was. Echter, in deze procedure zijn nieuwe feiten en documenten overgelegd, waaronder een civiel vonnis van de rechtbank Zwolle, dat bevestigt dat klaagster de eigenaresse is van de auto. De officier van justitie heeft betoogd dat er verdenkingen zijn van witwassen tegen de directeur van klaagster, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de auto met criminele middelen is gefinancierd.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat klaagster buiten redelijke twijfel als eigenaresse van de bedrijfsauto kan worden aangemerkt. Het klaagschrift is gegrond verklaard, het conservatoir beslag op de auto is opgeheven, en de rechtbank heeft gelast dat de auto aan klaagster wordt teruggegeven. Indien de auto inmiddels is vervreemd, dient de teruggave te bestaan uit vergoeding van de dagwaarde op het moment van vervreemding.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Raadkamernummer: 10/ 208
Datum uitspraak : 6 december 2010
BESLISSING van bovengenoemde rechtbank, enkelvoudige raadkamer, naar aanleiding van het op 17 juni 2010 bij akte ter griffie van deze rechtbank ingediende klaagschrift ex artikel 522a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster],
gevestigd en kantoorhoudende aan de [adres en vestigingsplaats],
te dezen woonplaats kiezende op het kantoor van mr. J.H. Fellinger, Keizersgracht 62,
1015 CS Amsterdam, hierna te noemen klaagster.
strekkende tot teruggave aan klaagster voornoemd van de op 6 juli 2009 onder F.J. [beslagene] in beslag genomen bedrijfsauto, merk Volkswagen, type Transporter, kenteken [kenteken].
1. De procedure
Tijdens de behandeling in openbare raadkamer van 6 december 2010 zijn klaagster, vertegenwoordigd door haar directeur [directeur klaagster], mr. Fellinger voornoemd, de beslagene/belanghebbende [beslagene] en de officier van justitie gehoord.
De raadsman heeft namens klaagster gesteld dat klaagster eigenaresse is van de onderhavige bedrijfsauto. Klaagster heeft de auto uit eigen legale middelen gekocht en onderhouden. Alle facturen met betrekking tot de auto staan op naam van klaagster evenals het onderhoudsleasecontract. Beslagene, [beslagene], een goede vriend van de directeur van klaagster, [directeur klaagster], heeft de auto slechts in bruikleen gehad ten behoeve van het vervoeren van zijn motor van en naar internationale motorcircuits.
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle van 19 mei 2010 is voor recht verklaard dat de Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] vanaf 18 maart 2009 en in ieder geval tot de dag van inbeslagname op 6 juli 2009 in eigendom toebehoorde aan klaagster.
In raadkamer heeft de beslagene/belanghebbende [beslagene] bevestigd hetgeen door de raadsman is aangevoerd en hij heeft verklaard zich niet tegen teruggave aan klaagster van de in beslag genomen bedrijfsauto te verzetten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard. De bedrijfsauto is onder [beslagene] in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen beslagene in verband met de verdenking van grootschalige hennepteelt. Op de bedrijfsauto ligt conservatoir beslag. Dat klaagster eigenaresse is van de in beslag genomen bedrijfsauto staat niet buiten redelijke twijfel.
Het door klaagster overgelegde vonnis van de rechtbank Zwolle waarin voor recht wordt verklaard dat klaagster eigenaresse is van de onderhavige bedrijfsauto maakt het standpunt van de officier van justitie niet anders. Het betreft een civiel verstekvonnis waarbij de vordering van de eisende partij, indien deze niet wordt weersproken, in beginsel voor toewijzing vatbaar is.
De officier van justitie heeft ten slotte aangevoerd dat de directeur van klaagster, [directeur klaagster], inmiddels een van de medeverdachten is in de strafzaak tegen beslagene en dat [directeur klaagster] onder meer het witwassen van de onderhavige bedrijfsauto wordt verweten.
Hoe de zaaksofficier deze beschuldiging heeft geconstrueerd kan de officier van justitie desgevraagd bij gebreke van informatie niet aangeven.
2. De feiten
Met betrekking tot de feiten verwijst de rechtbank naar een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met nummer 20090709 1130 2216, op 9 juli 2009 opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 1], financieel deskundige/buitengewoon opsporingsambtenaar, regiopolitie Noord-Holland Noord, met bijlage alsmede het proces-verbaal van voornoemde opsporingsambtenaar van 22 april 2009, inhoudende de aanvraag financieel strafrechtelijk onderzoek (SFO) tegen [beslagene], met bijlagen.
Uit het eerstgenoemd proces-verbaal blijkt dat op 6 juli 2009 onder [beslagene] in conservatoir beslag is genomen een bedrijfsauto, merk Volkswagen, type Transporter Bestel D 128kw, voorzien van het kenteken [kenteken], chassisnummer [nummer].
Dit beslag is gegrond op de machtiging strafrechtelijk onderzoek ex artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering, verleend door de rechter-commissaris op 12 mei 2009. Het beslag dient tot bewaring van het recht van verhaal van een aan [beslagene] voornoemd op te leggen maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, thans geschat op € 2.211.860,--.
Uit de aanvraag SFO tegen [beslagene] blijkt dat het vermoeden bestaat dat deze persoon zich heeft schuldig gemaakt aan het telen dan wel aanwezig hebben van, kort gezegd, hennep, gepleegd in de [adres 1] te Heerhugowaard in de periode van 31 oktober 2007 tot en met 24 maart 2009. Voorts wordt [beslagene] verdachte van diefstal van elektriciteit in het zelfde pand gedurende dezelfde periode.
De inbeslagneming heeft plaatsgevonden in opdracht van de officier van justitie op basis van de machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek, verleend door de rechter-commissaris op 27 april 2009.
3. De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend.
De officier van justitie heeft zich kennelijk – stilzwijgend – op het standpunt gesteld dat klaagster kan worden ontvangen in dit herhaald beklag. Ook de rechtbank is van oordeel, dat de bij het klaagschrift overgelegde stukken de slotsom rechtvaardigen dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
Klaagster kan derhalve in het beklag worden ontvangen.
De rechtbank stelt voorop dat het beklag tegen beslag op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering is gericht en is gedaan door een derde/niet-beslagene. De rechtbank dient bij de beoordeling daarvan als maatstaf aan te leggen of buiten redelijke twijfel staat dat die derde eigenaar is van het in beslag genomen goed en is gebleken dat de situatie als bedoeld in artikel 94a, derde of vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet voordoet.
Reeds eerder heeft klaagster een klaagschrift ingediend dat strekte tot teruggave van de onderhavige bedrijfsauto.
Dit beklag is bij beschikking van deze rechtbank en kamer van 23 november 2009 ongegrond verklaard omdat op grond van de stukken die toen voorhanden waren niet kon worden vastgesteld dat de eigendom van klaagster ten aanzien van de bedrijfsauto buiten twijfel stond.
Aan het onderhavige verzoekschrift zijn thans nieuwe stukken toegevoegd, waaronder een vonnis van de rechtbank Zwolle en de op naam van klaagster staande facturen betreffende het onderhoudsleasecontract met betrekking tot de onderhavige bedrijfsauto over de periode 18 maart 2009 tot 1 december 2009.
De rechtbank is van oordeel dat het civiele vonnis van de rechtbank Zwolle niet doorslaggevend is voor de vraag of buiten redelijke twijfel staat dat klaagster eigenaresse is van de bedrijfauto, nu sprake is van een verstekvonnis waarbij een vordering van de eisende partij die niet wordt weersproken voor toewijzing gereed ligt, indien deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij tekent de rechtbank in het voordeel van klaagster aan, dat zij blijkens de eveneens overgelegde dagvaarding door overlegging van stukken inzicht heeft verschaft in het strafrechtelijk onderzoek tegen [beslagene].
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door klaagster overgelegde facturen betreffende het onderhoudsleasecontract, bezien in samenhang met de overige stukken, wel doorslaggevend. Uit deze facturen volgt immers dat klaagster deze lasten van de bedrijfsauto heeft gedragen tot in ieder geval tot na de datum van inbeslagneming.
Uit de eerste beklagzaak was reeds gebleken dat de bedrijfsauto, door tussenkomst van [beslagene], door [autobedrijf] is verkocht en geleverd aan klaagster, terwijl uit het proces-verbaal van inbeslagname, nummer 4BG23, van verbalisant [naam 2] blijkt dat het voertuig bij de Rijksdienst voor het wegverkeer op 6 juli 2009 geregistreerd stond op naam van klaagster. Daar stond echter tegenover dat het voertuig feitelijk gedurende langere tijd in gebruik was bij [beslagene].
Naar het oordeel van de rechtbank is klaagster thans, na overlegging van de hierboven genoemde stukken, buiten redelijke twijfel aan te merken als eigenaresse van de onderhavige bedrijfsauto.
De officier van justitie heeft aangevoerd, dat ten aanzien van de directeur van klaagster, [directeur klaagster], een verdenking bestaat van witwassen van de onderhavige bedrijfsauto en dat ook om die reden het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard.
Deze kamer van de rechtbank beschikt echter niet over enig stuk in het kader van een strafzaak tegen [directeur klaagster] voornoemd en ook de officier van justitie heeft desgevraagd meegedeeld dat hij niet kan aangeven waarop deze verdenking is gebaseerd.
De rechtbank beschikt dan ook niet over enig gegeven waaruit kan worden afgeleid dat de bedrijfsauto is gefinancierd met criminele gelden, laat staan dat klaagster dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden. Evenmin is in het kader van deze beklagprocedure gebleken van aanwijzingen dat de bedrijfsauto aan klaagster is gaan toebehoren met het doel om door die schijnconstructie uitwinning te bemoeilijken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de huidige gegevens dan ook niet worden geconcludeerd dat zich een situatie als bedoeld in artikel 94a, lid 3 of 4, van het Wetboek van Strafvordering voordoet.
De rechtbank zal het klaagschrift dan ook gegrond verklaren en gelasten dat het conservatoir beslag op de litigieuze auto wordt opgeheven.
Daarnaast zal de rechtbank de teruggave van de auto aan een ander dan de beslagene gelasten, nu klaagster redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
Indien mocht blijken dat het beslagen voorwerp inmiddels is vervreemd, zoals door klaagster is gesteld, dient de teruggave te bestaan uit vergoeding van de dagwaarde van de bedrijfsauto op de datum van vervreemding daarvan door of namens justitie.
De rechtbank zal derhalve beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen, waaronder artikel 552a Wetboek van Strafvordering in aanmerking.
4. De beslissing
Verklaart het klaagschrift gegrond.
Heft op het conservatoir beslag op de bedrijfsauto, Volkswagen, type Transporter, kenteken [kenteken], en gelast de teruggave van voornoemde auto aan klaagster, althans de uitbetaling aan klaagster van de dagwaarde van de bedrijfsauto ten tijde van de verkoop.
Deze beslissing is op 6 december 2010 gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. P.H.B. Littooy, rechter,
In tegenwoordigheid van M. Woudman, griffier.