RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiseres,
gemachtigde mr. J. Cival,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Heerlen),
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft verweerder geweigerd aan eiseres met ingang van
25 januari 2000 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 7 juli 2009, onder wijziging van de datum van 25 januari 2000 in die van 18 april 2006, ongegrond verklaard.
Bij brief van 31 juli 2009 heeft eiseres tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 28 oktober 2010, waar eiseres in persoon en bij gemachtigde is verschenen. Verweerder is – met voorafgaand bericht – niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de ter zitting overgelegde stukken en nader door eiseres ingenomen standpunten. Tevens heeft de rechtbank verweerder verzocht een drietal vragen te beantwoorden.
Verweerder heeft vervolgens bij brief van 30 november 2010 een reactie ingezonden. Eiseres heeft hierop bij brief van 14 december 2010 gereageerd.
Onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald, nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres op 18 april 2006 was verzekerd volgens de Engelse wetgeving en dat daarom geen recht bestaat op een WIA-uitkering.
2. De rechtbank gaat bij deze beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft tot en met 31 maart 2006 een dienstverband gehad bij Nike in Nederland. Op 6 februari 2006 is eiseres in verband met een nieuwe baan naar het
Verenigd Koninkrijk verhuisd. Met ingang van 1 maart 2006 is eiseres in dienst getreden bij Netdocs PLC in het Verenigd Koninkrijk. Vervolgens is eiseres op 18 april 2006 voor haar werkzaamheden uitgevallen. Haar werkgeefster in het Verenigd Koninkrijk heeft het loon van eiseres tot 1 augustus 2007 doorbetaald. Op 17 september 2007 is eiseres teruggekeerd naar Nederland en heeft zij per die datum een aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ingediend. Bij besluit van 29 februari 2008 is deze aanvraag afgewezen. Het tegen dit besluit door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 juni 2008 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres een E-213 formulier ingevuld en ingediend bij verweerder. Dit heeft geleid tot een WIA-beoordeling door verweerder, alsmede, na doorzending van het formulier, een beoordeling door het in het Verenigd Koninkrijk bevoegde orgaan, The Pension Service. Bij besluit van The Pension Service van
26 januari 2010 is aan eiseres vanaf 7 april 2008 een Incapacity Benifit toegekend. Deze uitkering is in verband met werkhervatting per 9 november 2009 beëindigd.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres, gelet op het bepaalde in de Verordening, op 18 april 2006 verzekerd was overeenkomstig Engelse wetgeving, zodat zij geen recht heeft op toekenning van een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres in verband met haar nieuwe baan in februari 2006 naar Engeland (het Verenigd Koninkrijk) is verhuisd, op 18 april 2006 voor haar werkzaamheden is uitgevallen en op
17 september 2007 naar Nederland is teruggekeerd.
In het verweerschrift heeft verweerder betoogd dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres niet is gelegen binnen vier weken na het einde van de verzekering in Nederland. Voorts heeft verweerder gesteld dat het Verenigd Koninkrijk net als Nederland een risicostelsel kent. Dit betekent volgens verweerder dat eiseres aanspraak dient te maken op een uitkering op grond van de wettelijke regeling die op haar van toepassing was op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Op haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag was eiseres in het Verenigd Koninkrijk verzekerd, zodat het bevoegde orgaan in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig de in het Verenigd Koninkrijk geldende wetgeving dient te beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij binnen vier weken na het einde van haar verzekering in Nederland is uitgevallen, zodat zij in aanmerking komt voor een uitkering naar Nederlands recht. Voorts heeft eiseres betoogd dat zij altijd verzekerd is geweest in Nederland.
Ter zitting heeft eiseres – kort gezegd – naar voren gebracht dat zij van
1 februari 2003 tot en met 31 maart 2006 een dienstverband heeft gehad bij Nike in Nederland. Eiseres heeft gesteld dat zij binnen vier weken na 31 maart 2006, namelijk op
18 april 2006, is uitgevallen en op grond van de nawerking van artikel 46 Ziektewet op
18 april 2006 (nog) verzekerd is geweest in Nederland. Daarnaast heeft eiseres betoogd dat zij over de periode van 1 augustus 2007 tot 7 april 2008 op formele gronden (een te late aanvraag) geen recht heeft gehad op een uitkering naar Engels recht, zodat zij, gelet op het bepaalde in artikel 39, derde lid, van de Verordening, met ingang van 17 september 2007 aanspraak maakt op een WIA-uitkering naar Nederlands recht. Subsidiair heeft eiseres betoogd dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 39, zesde lid, van de Verordening, in aanmerking komt voor een WIA-uitkering naar Nederlands recht.
5. Nadat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst, heeft verweerder bij brief van 30 november 2010 gesteld dat het recht van eiseres op een ZW-uitkering is afgesloten door het besluit van 10 juni 2008. Daarnaast heeft verweerder aangevoerd dat de WIA een apart nawerkingsartikel kent (artikel 10 van de WIA). Gelet op de wachttijd kan de WIA-uitkering volgens verweerder nooit ingaan voor 18 april 2008 en daarmee dus nooit per 17 september 2007. Voorts heeft verweerder betoogd dat artikel 39, zesde lid, van de Verordening toepassing mist, omdat op de datum van het intreden van de arbeidsongeschiktheid, 18 april 2006, bij eiseres geen sprake was van werkloosheid.
6. Eiseres heeft hierop bij brief van 14 december 2010 gereageerd en erkend dat het besluit op bezwaar van 10 juni 2008 rechtens onaantastbaar is. Volgens eiseres is verweerder bij dat besluit op bezwaar evenwel uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige feiten. Met inachtneming van het feit dat eiseres op de datum van uitval, 18 april 2006, nog verzekerd was naar Nederlands recht op grond van artikel 46 van de ZW, had verweerder volgens eiseres, gelet op het bepaalde in artikel 39, derde lid, van de Verordening, aan haar alsnog een ZW-uitkering dienen toe te kennen over de periode van 17 september 2007 (de datum van de aanvraag in Nederland) tot 7 april 2008 (de ingangsdatum van de Engelse uitkering). Dat is de periode waarover het Engelse uitkeringsorgaan eiseres een uitkering heeft geweigerd. Eiseres heeft in dit verband verder aangevoerd dat tussen haar, haar toenmalige gemachtigde en verweerder in juni 2008 afspraken zijn gemaakt over het aanvullen van een eventuele Engelse uitkering naar Nederlandse normen. Verweerder heeft volgens eiseres als voorwaarde voor het nakomen van die afspraak gesteld dat eiseres geen beroep zou instellen tegen het besluit op bezwaar van 10 juni 2008, met welke voorwaarde eiseres en haar toenmalige gemachtigde hebben ingestemd. Gelet hierop kan verweerder naar de mening van eiseres niet volstaan met een enkele verwijzing naar de onherroepelijkheid van het voornoemde besluit op bezwaar.
Verder heeft eiseres betoogd dat de aanspraak op een aanvulling op de Engelse-uitkering, gelet op de wachttijd van de WIA van twee jaar, per 18 april 2008 in de vorm van een WIA-uitkering dient plaats te vinden. De aanvulling over de periode daarvoor,
7 april 2008 tot 18 april 2008, kan volgens eiseres dan in de vorm van een ZW-uitkering plaatsvinden.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat voor de toepassing van artikel 39, zesde lid, van de Verordening en daarmee de bevoegdheid ten aanzien van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, niet het feitelijk genieten van een WW-uitkering in het woonland bepalend is, maar de vaststelling dat recht op een WW-uitkering in het woonland bestaat.
7. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, onder i, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 (hierna: de Verordening) wordt, voor zover van belang, voor de toepassing van deze verordening onder werknemer verstaan ieder die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening is deze verordening van toepassing op werknemers of zelfstandigen en op studenten op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onder b, van de Verordening is deze verordening van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid: prestaties bij invaliditeit, met inbegrip van die tot instandhouding of verbetering van de verdiencapaciteit.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Verordening zijn, onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies, degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de
wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
Ingevolge artikel 13, tweede lid, onder a, van de Verordening is, onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17, op degene die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid- Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Verordening heeft, voor zover van belang, de werknemer of zelfstandige die achtereenvolgens of afwisselend aan de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten onderworpen is geweest en die uitsluitend tijdvakken van verzekering heeft vervuld krachtens wetgevingen volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, recht op uitkeringen overeenkomstig artikel 39.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Verordening vermeldt Bijlage IV, deel A, voor elke betrokken Lid-Staat de op zijn grondgebied van kracht zijnde wetgevingen van het in lid 1 bedoelde type.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Verordening stelt het orgaan van de Lid-Staat waarvan de wetgeving van toepassing was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan, overeenkomstig deze wetgeving vast of de betrokkene voldoet aan de gestelde voorwaarden voor het recht op uitkeringen, eventueel met inachtneming van artikel 38.
Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Verordening ontvangt de betrokkene die voldoet aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden, de uitkeringen uitsluitend van bedoeld orgaan volgens de door dit orgaan toegepaste wetgeving.
Ingevolge artikel 39, derde lid, van de Verordening wordt de betrokkene die krachtens lid 1 geen recht op uitkeringen heeft, in het genot gesteld van de uitkeringen waarop hij krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat nog recht heeft, eventueel met inachtneming van artikel 38.
Ingevolge artikel 39, zesde lid, van de Verordening, voor zover van belang, heeft de volledig werkloze werknemer op wie artikel 71, lid 1, onder a), ii), of onder b), ii), eerste zin, van toepassing is, recht op de invaliditeitsuitkeringen van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving, alsof hij gedurende zijn laatste dienstbetrekking aan die wetgeving onderworpen was, eventueel met inachtneming van artikel 38 en/of artikel 25, lid 2. Deze uitkeringen komen voor rekening van het orgaan van de Staat op het grondgebied waarvan hij woont.
Ingevolge artikel 71, eerste lid, van de Verordening, voor zover van belang, heeft de werkloze werknemer die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonde, recht op uitkering overeenkomstig de volgende bepalingen:
a) ii) de volledig werkloze grensarbeider heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof die wettelijke regeling tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op hem van toepassing was geweest; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend.
b) ii) een werknemer die geen grensarbeider is, volledig werkloos is en zich ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de Lid-Staat waarop hij woont of die naar dit grondgebied terugkeert, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van deze Staat, alsof hij zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied daarvan had uitgeoefend; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend. Indien deze werknemer evenwel in het genot van uitkering werd gesteld voor rekening van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij het laatst onderworpen was, heeft hij recht op uitkering overeenkomstig artikel 69. De uitkering volgens de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, wordt geschorst gedurende het tijdvak waarin de werkloze op grond van artikel 69 aanspraak kan maken op uitkering krachtens de wettelijke regeling waaraan hij het laatst onderworpen was.
Ingevolge Bijlage IV, deel A, onder R, onder c, van de Verordening is wetgeving als bedoeld in artikel 37, lid 1, van de verordening volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering: Nederland, de WIA van 10 november 2005.
Ingevolge Bijlage IV, deel A, onder AA, onder a, van de Verordening, voor zover van belang, is wetgeving als bedoeld in artikel 37, lid 1, van de verordening volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering: Verenigd Koninkrijk, de artikelen 15 en 36 van de wet betreffende de sociale zekerheid van 1975 (Social Security Act 1975).
Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder a, van de Wet WIA wordt, voor zover van belang, de persoon, die gedu-rende twee maanden onafgebroken op alle dagen verzekerd is geweest, indien hij binnen een maand na het einde van die twee maanden ziek wordt, voor het recht op een uitkering op grond van deze wet, beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA geldt, voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uit-kering op grond van deze wet, voor hem een wachttijd van 104 weken.
Ingevolge artikel 46, eerste lid, onder a, van de Ziektewet (ZW) heeft, voor zover van belang, de persoon, die gedurende twee maanden onafgebroken op alle dagen verzekerd is geweest, indien hij binnen een maand na het einde van die twee maanden ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven.
8.1. De rechtbank stelt vast dat het besluit op bezwaar van
10 juni 2008 rechtens onaantastbaar is, nu eiseres, wat ook zij van de redenen die aan die keuze ten grondslag hebben gelegen en los van de vraag of (vaststaat dat) daarover tussen partijen afspraken zijn gemaakt, tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Hiermee staat vast dat eiseres met ingang van 17 september 2007 geen recht heeft op een ZW-uitkering naar Nederlands recht. Hetgeen eiseres in dit verband naar voren heeft gebracht, treft dientengevolge geen doel. Te meer daar de beoordeling van de vraag of recht bestaat op een ZW-uitkering los staat van de beoordeling van de in dit geding uitsluitend voorliggende vraag of recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar Nederlands recht.
8.2. De rechtbank overweegt ten aanzien van de aanspraak van eiseres op een WIA-uitkering als volgt.
De dag waarop in geval van eiseres de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan, is 18 april 2006. Deze dag is gelegen binnen één maand na
31 maart 2006 (de laatste dag van eiseres’ dienstverband bij Nike in Nederland). Gelet op het bepaalde in artikel 10, eerste lid en onder a, van de WIA diende eiseres op 18 april 2006 voor het recht op een uitkering op grond van de WIA derhalve beschouwd te worden alsof zij verzekerd was gebleven. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat eiseres vanwege haar voornoemde dienstverband in het Verenigd Koninkrijk op
18 april 2006 tevens verzekerd was naar Engels recht. Dit betekent dat eiseres op
18 april 2006 zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk verzekerd was.
Uit artikel 13, eerste lid, van de Verordening volgt dat degene op wie de Verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele Lidstaat is onderworpen. Omdat eiseres ten tijde van het intreden van haar arbeidsongeschiktheid op
18 april 2006 werkzaamheden in loondienst uitoefende op het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, is, gelet op het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van de Verordening, de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk op haar van toepassing. Deze aanwijsregel is dwingend van aard en laat voor betrokkenen geen keuze tussen stelsels en kan met zich meebrengen dat een werknemer onder een ongunstiger stelsel verzekerd is, dan dat van zijn land van herkomst.
8.3. Aan eiseres is bij besluit van 26 januari 2010 een ‘Incapacity Benefit’(een invaliditeits-/arbeidsongeschiktheidsuitkering) naar Engels recht toegekend vanaf
7 april 2008. Bij besluit van 23 juni 2010 is deze uitkering met ingang van 9 november 2009 beëindigd. De ingangsdatum van de uitkering is gesteld op 7 april 2008, omdat, zo heeft eiseres ter zitting uitgelegd, een arbeidsongeschiktheidsuitkering in het Verenigd Koninkrijk tot maximaal drie maanden voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag kan worden toegekend. Het Engelse orgaan heeft met het besluit van 26 januari 2010 aldus beoordeeld of, en vastgesteld vanaf welke datum, eiseres voldoet aan de gestelde voorwaarden voor het recht op uitkeringen in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Verordening.
Uit artikel 39, tweede lid, van de Verordening kan vervolgens worden afgeleid dat, nu bij het besluit van 26 januari 2010 is vastgesteld dat eiseres met ingang van 7 april 2008 aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een uitkering voldoet, zij de uitkering ook uitsluitend van het in het eerste lid bedoelde (in dit geval: Engelse) orgaan volgens de door dat orgaan toegepaste wetgeving ontvangt.
Op grond van artikel 39, derde lid, van de Verordening kan alleen een uitkering op basis van de wettelijke regeling van een andere lidstaat, in dit geval Nederland, worden toegekend indien eiseres niet zou voldoen aan de voorwaarden van de wettelijke regeling waaronder zij arbeidsongeschikt is geworden. Zoals hiervoor is overwogen, voldeed eiseres met ingang van 7 april 2008 evenwel aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een uitkering naar Engels recht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt aan verweerder, gelet op de aanwijsregel uit de Verordening, niet de bevoegdheid toe overeenkomstig de in Nederland geldende wetgeving te beoordelen of eiseres ten tijde hier in geding in aanmerking komt voor een (aanvullende) WIA-uitkering. Hieruit volgt dat eiseres met ingang van
18 april 2008 geen (aanvullende) arbeidsongeschiktheidsuitkering naar Nederlands recht toekomt. De (primaire) beroepsgrond die eiseres in dit verband naar voren heeft gebracht, treft derhalve geen doel.
Aan het voorgaande doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat eiseres –
naar zij ter zitting heeft gesteld: als gevolg van het handelen van verweerder – pas op
7 juli 2008 het aanvraagformulier voor een uitkering naar Engels recht heeft ingevuld en ondertekend, en zodoende is geconfronteerd met de voornoemde drie maanden-regeling.
8.4. De (subsidiaire) beroepsgrond van eiseres, inhoudende dat zij op grond van het bepaalde in artikel 39, zesde lid, van de Verordening in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, slaagt niet. De rechtbank overweegt hiertoe dat het in artikel 39, zesde lid, van de Verordening neergelegde regime uitsluitend van toepassing is op tijdens het ontvangen van een WW-uitkering ontstane arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat eiseres ten tijde hier van belang noch in het Verenigd Koninkrijk noch in Nederland een WW-uitkering ontving.
8.5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat nu de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres niet is gelegen binnen vier weken na het einde van de verzekering in Nederland, eiseres op 18 april 2006 uitsluitend verzekerd was overeenkomstig Engelse wetgeving en eiseres om die reden per die datum geen arbeidsongeschiktheidsuitkering naar Nederlands recht toekomt. Zoals onder 8.2 is overwogen, was eiseres op 18 april 2006 niet uitsluitend verzekerd overeenkomstig Engelse wetgeving, maar tevens overeenkomstig Nederlandse wetgeving. Het bestreden besluit berust in zoverre dan ook niet op een deugdelijke motivering en is daarom in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand blijven. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder gelet op het voorgaande terecht, zij het op onjuiste gronden, tot de conclusie is gekomen dat eiseres geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering naar Nederlands recht. Deze conclusie vloeit voort uit de vaststelling dat aan verweerder niet de bevoegdheid toekomt overeenkomstig de in Nederland geldende wetgeving te beoordelen of eiseres ten tijde hier in geding in aanmerking komt voor een (aanvullende) WIA-uitkering.
10. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,00. Hierbij heeft de rechtbank zowel voor het opstellen van het beroepschrift als voor het verschijnen ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A. Swildens, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. W.I.K. Baart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2011 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.