ECLI:NL:RBALK:2011:BP4858

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.820285-10, 14.810159-10 en 14.810321-08 (tul)
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag en verboden wapenbezit met vrijspraak voor huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 15 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De verdachte had op 12 juni 2010 in Den Helder geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij ook op andere personen had geschoten, waardoor hij van dat deel van de tenlastelegging werd vrijgesproken. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat niet was aangetoond dat de verdachte zich in een situatie van ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding bevond. De verdachte had ook een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden gehad, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van dertig maanden op, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummers: 14.810285-10, 14.810159-10 en 14.810321-08 (tul) (P)
Datum uitspraak: 15 februari 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord – Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Ter terechtzitting van 1 februari 2011 heeft de rechtbank de zaken met parketnummers 14.810285-10 en 14.810159-10, die bij afzonderlijke dagvaardingen waren aangebracht, gevoegd. De zaak met parketnummer 14.810285-10 wordt hierna als zaak A aangeduid en de zaak met parketnummer 14.810159-10 wordt hierna zaak B genoemd.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na toelating van een nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering in zaak A, ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en/of één
of meer andere personen van het leven te beroven, met dat opzet
* naar een (voetbal)evenement (aan [adres]), waar die [slachtoffer 2] en/of
die ander(en) zich bevond(en), is gegaan en/of
* een (door)geladen vuurwapen ter hand heeft genomen en/of
* een/dat vuurwapen heeft gericht naar en/of in de richting van het
lichaam/de lichamen van die [slachtoffer 2] en/of één of meer (van die) andere
personen en/of
* één of meermalen met een/dat vuurwapen heeft geschoten naar en/of in de
richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] (waarbij die [slachtoffer 2] door één of meer
van de afgeschoten kogels werd geraakt) en/of
* één of meermalen met een/dat vuurwapen heeft geschoten naar en/of in de
richting van het lichaam/de lichamen van één of meer (van die) andere
personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder een wapen van categorie III, zijnde een (vuist)vuurwapen, en/of munitie van categorie III, zijnde één of meer (voor dat vuurwapen geschikte) (scherpe) patronen, voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
hij op of omstreeks 06 april 2010 in de gemeente Den Helder opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten verdachtes levensgezellin [slachtoffer 11]), één of meermalen (met kracht) op/tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of één maal (zodanig) (met kracht) tegen haar hoofd heeft geduwd (dat zij ten val kwam), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Zaak A:
Op 12 juni 2010 vond op het Johan Cruijffveld aan [adres] in Den Helder een voetbaltoernooi plaats, waarbij een groot aantal toeschouwers aanwezig was. Ook verdachte was die dag naar het toernooi gegaan, evenals [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) en [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]). Omstreeks 16:13 uur kwam bij de politie de melding binnen dat op [adres] een schietpartij zou hebben plaatsgevonden. Bij onderzoek ter plaatse werd door getuigen verklaard dat er zojuist was geschoten. Diverse getuigen hebben verklaard een of meer vuurwapens te hebben gezien. [Slachtoffer 2], die zich inmiddels in de woning van zijn vader bevond, bleek gewond te zijn geraakt. Hij verklaarde te zijn beschoten, waarbij een kogel door zijn arm was gegaan.
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij op [slachtoffer 2] voornoemd heeft geschoten en dat hij zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op die [slachtoffer 2], en op één of meer andere personen die zich in de schietrichting bevonden. Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
De verdachte heeft bekend een vuurwapen en munitie voorhanden te hebben gehad en daarmee op [slachtoffer 2] te hebben geschoten. De verdachte heeft verklaard dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld.
De rechtbank dient te beoordelen of dit verweer doel treft.
Zaak B
Op 6 april 2010 heeft de verdachte ruzie gehad met zijn vriendin, [slachtoffer 11]. Getuigen hebben geschreeuw gehoord uit haar woning en gezien dat [slachtoffer 11] kort na het vertrek van de verdachte uit de woning kwam en overstuur was. Getuigen hebben verklaard dat zij [slachtoffer 11] hebben horen zeggen dat zij in haar gezicht was geslagen en dat zij hebben gezien dat haar neus scheef stond dan wel rood en gezwollen was. [Slachtoffer 11] heeft geen aangifte gedaan tegen de verdachte en zij heeft tegenover de politie verklaard dat alles op een misverstand berustte; zij zou tegen een deur zijn aangelopen. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn vriendin in haar gezicht heeft geduwd, maar hij heeft ontkend dat hij letsel aan haar neus heeft veroorzaakt.
De rechtbank dient te beoordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn levensgezellin op 6 april 2010 te Den Helder.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van zaak A, feit 1, op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte op een of meer andere personen dan [slachtoffer 2] heeft geschoten. De rechtbank begrijpt het standpunt van de raadsman ten aanzien van de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] aldus, dat niet wordt betwist dat de verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt, maar dat het handelen van de verdachte gerechtvaardigd is geweest zodat hij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer c.q. noodweerexces.
De raadsman heeft zich wat betreft zaak A, feit 2, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank nu de verdachte heeft bekend dat hij op 12 juni 2010 een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.
De raadsman heeft tot slot bepleit de verdachte van het hem onder zaak B ten laste gelegde vrij te spreken, nu zich in het dossier geen medische informatie bevindt,
de verdachte de mishandeling heeft ontkend en [slachtoffer 11] daarvan geen aangifte heeft gedaan.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van zaak A, feit 1:
Op grond van :
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 1 februari 2011 afgelegd;
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] d.d. 13 juni 2010, dossierpagina B15 en B16, – kort samengevat – inhoudende dat hij door een man is beschoten en dat een kogel door zijn arm is gegaan;
- het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] d.d. 14 juni 2010, dossierpagina B48, – kort samengevat – inhoudende dat [slachtoffer 2] direct nadat hij, [slachtoffer 3], knallen hoorde, vertelde dat hij door Zizo (de verdachte blijkens diens verklaring ter terechtzitting van 1 februari 2011) was beschoten;
- het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] d.d. 12 juni 2010, dossierpagina G8, – kort samengevat – inhoudende dat [slachtoffer 2] kort nadat zij, [slachtoffer 3], schoten hoorde, vertelde dat hij door Zizo was beschoten,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 12 juni 2010 te Den Helder opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij – in paniek – heeft geschoten op [slachtoffer 2] die tegenover hem stond. Hoewel de kogel [slachtoffer 2] in zijn arm heeft geraakt, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door als ongeoefend schutter, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, onder deze omstandigheden in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] te schieten, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die [slachtoffer 2] dodelijk zou worden getroffen.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een of meer andere personen, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen, op grond waarvan bewezen kan worden geacht dat zich in de schietrichting van die [slachtoffer 2] een of meer andere personen hebben bevonden.
Immers, de aanwezigheid van meerdere mensen in de nabije omgeving is onvoldoende voor de conclusie dat andere mensen zich in de schietrichting bevonden.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van zaak A, feit 2:
Op grond van :
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 1 februari 2011 afgelegd en
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2010, dossierpagina F2 – kort samengevat – inhoudende dat ter hoogte van [adres] te Den Helder drie hulzen zijn aangetroffen van het merk Lapua, kaliber 7.65,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A ten laste gelegde feit 2 heeft begaan. Nu geen van de uitzonderingscategorieën genoemd in artikel 2 ‘categorie III’ sub 1 van de Wet wapens en munitie van toepassing is, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 12 juni 2010 een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Vrijspraak ten aanzien van Zaak B
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich op 6 april 2010 heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn levensgezellin, [slachtoffer 11]. Weliswaar kan de waarneming van een drietal getuigen op die dag bijdragen aan het bewijs daarvan. De verdachte heeft echter ontkend zich aan die mishandeling te hebben schuldig gemaakt, terwijl ook [slachtoffer 11] tegenover de politie heeft verklaard niet door de verdachte te zijn mishandeld. Daarnaast wordt het door de getuigen en door de politie bij [slachtoffer 11] waargenomen letsel niet onderbouwd door een medische verklaring. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet
* een (door)geladen vuurwapen ter hand heeft genomen en
* dat vuurwapen heeft gericht op het lichaam van die [slachotffer 2] en
* met dat vuurwapen heeft geschoten in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] waarbij die [slachtoffer 2] door één of meer van de afgeschoten kogels werd geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder een wapen van categorie III, zijnde een vuurwapen, en munitie van categorie III, zijnde voor dat vuurwapen geschikte scherpe patronen, voorhanden heeft gehad.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde; kwalificatie
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweer en hij heeft daaraan de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte doordat [slachtoffer 2] de verdachte op 12 juni 2010 opzocht en bij die gelegenheid een vuurwapen uit zijn broeksband trok. De verdachte werd al langere tijd door [slachtoffer 2] bedreigd en voelde zich daardoor genoodzaakt zich te bewapenen, hetgeen aan een geslaagd beroep op noodweer niet in de weg staat. Daarnaast heeft de verdachte - nadat [slachtoffer 2] een vuurwapen had getrokken - proportioneel geweld toegepast door [slachtoffer 2] in zijn arm te schieten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft aangegeven dat hij gedurende enige tijd met de dood werd bedreigd door onder andere [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. In plaats van andere maatregelen te nemen, zoals het inschakelen van de politie of de confrontatie met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te vermijden, heeft de verdachte uit angst zelf beschoten te worden op 12 juni 2010 een geladen wapen bij zich gestoken waarmee hij naar het voetbalevenement aan [adres] is gegaan. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onwettigheid van dit wapenbezit op zich niet aan een geslaagd beroep op noodweer in de weg hoeft te staan. Dat beroep slaagt echter niet. De verdachte heeft ter terechtzitting van 1 februari 2011 verklaard op [slachtoffer 2] te hebben geschoten nadat laatstgenoemde een wapen uit zijn broeksband haalde, het wapen op hem, verdachte, richtte en de trekker overhaalde. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van de verdachte op zichzelf staat en geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Wel is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat [slachtoffer 2] die dag in het bezit was van een wapen, terwijl de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] in zoverre steun bieden aan de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 2] naar zijn broeksband heeft gegrepen om te proberen een wapen te pakken. De verdachte heeft ter terechtzitting echter ook verklaard dat [slachtoffer 2] dronken en traag was. De rechtbank is van oordeel dat, onder alle hierboven vastgestelde omstandigheden, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] waartegen de verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen op de wijze zoals dat door hem is gedaan.
Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1:
Poging tot doodslag.
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft een beroep gedaan op noodweerexces en daaraan de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat ook het beroep op noodweerexces moet worden verworpen. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte onder de hierboven vastgestelde omstandigheden zozeer in paniek is geraakt dat hij dientengevolge op [slachtoffer 2] heeft geschoten.
Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken van een heftige gemoedsbeweging die door een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt, laat staan dat het disproportionele handelen van de verdachte door die gemoedsbeweging is veroorzaakt.
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar op te leggen met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte enkel ten aanzien van zaak A, feit 2, een straf kan worden opgelegd. Omdat de verdachte al sinds 15 juni 2010 in voorarrest verblijft heeft de raadsman verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht aan de verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede met de persoon van de verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het door E. Jansen opgestelde rapport van Reclassering Nederland van 6 september 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 12 juni 2010 opzettelijk gepoogd [slachtoffer 2] van het leven te beroven door met een geladen vuurwapen op hem te schieten. [Slachtoffer 2] is daarbij niet in een vitaal deel van zijn lichaam geraakt, maar dat is gezien het feit dat de verdachte als ongeoefend schutter op [slachtoffer 2], die tegenover hem stond, heeft geschoten een omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is. Daarnaast heeft de verdachte voornoemd wapen en de daarbij behorende munitie die dag voorhanden gehad. Deze feiten hebben zich afgespeeld rondom het Johan Cruijffveld waar op dat moment een voetbaltoernooi werd gehouden. Bij dit toernooi was een groot aantal toeschouwers, waaronder ook veel kinderen, aanwezig. Zij zijn noodgedwongen in meer of mindere mate getuige geweest van het vuurwapenbezit- en gebruik van de verdachte. De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
De rechtbank houdt ten nadele van de verdachte voorts rekening met het feit dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 juni 2010, eerder wegens onder andere geweldsdelicten tot straf is veroordeeld. Bovendien liep de verdachte ten aanzien van één van die veroordelingen nog in de proeftijd, hetgeen hem er kennelijk niet van weerhouden heeft opnieuw strafbare feiten te begaan.
De rechtbank is van oordeel dat wegens de ernst van de feiten een gevangenisstraf aan de verdachte moet worden opgelegd. De rechtbank zal evenwel een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, mede omdat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte ook gepoogd heeft een of meer andere personen van het leven te beroven.
Daarnaast zal de rechtbank een deel van die straf in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank zal daaraan bijzondere voorwaarden verbinden nu uit het rapport van de reclassering volgt dat dit gelet op het als hoog ingeschatte recidiverisico, de aanwezigheid van diverse risicofactoren en de (mislukte) interventies in het verleden, geïndiceerd is. De rechtbank zal de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden dan ook overnemen, met uitzondering van de voorwaarden die zien op de aanmelding bij stichting Exodus en de intakeprocedure teneinde begeleiding te krijgen op het gebied van wonen en werken en het drugs- of alcoholverbod, omdat de rechtbank dat gezien de lange duur van het onvoorwaardelijk deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf thans niet aangewezen acht.
9. Beslag
De rechtbank is van oordeel, dat het onder nummer 7 op de beslaglijst vermelde kledingstuk dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
10. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie vordert dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 oktober 2008 in de zaak met parketnummer 14.810321-08 aan de verdachte opgelegde straf voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd zich niet schuldig te zullen maken aan een strafbaar feit.
Daarom behoort de gevorderde tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde straf te worden gelast.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in zaak B ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE; KWALIFICATIE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van dertig (30) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot zes (6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt;
- de veroordeelde zich zo spoedig mogelijk na beëindiging van zijn detentie zal melden bij Reclassering Nederland, unit Alkmaar, op het adres Rubenslaan 2-6 te Alkmaar en dat de veroordeelde zich hierna gedurende door de reclassering bepaalde perioden blijft melden zo frequent als de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de veroordeelde een Cognitieve Vaardigheidstraining zal volgen en voltooien.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte: van:
1.00 STK Kleding Kl:Zwart (zoals vermeld onder 7 op de beslaglijst).
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 8 oktober 2008 in de zaak met parketnummer 14.810321-08 aan de verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, aldus dat deze straf geheel ten uitvoer wordt gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2011.