RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810286-10 (P)
Datum uitspraak: 15 februari 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland – Huis van Bewaring
Almere Binnen te Almere.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 februari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam Zuidoost, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, na toelating van een nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4] en/of één of meer (andere) persoon/personen
van het leven te beroven,
naar een (voetbal)evenement (aan [adres]), waar die [slachtoffer 1] en/of die
[slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 4] en/of die ander(en) zich bevond(en),
is gegaan,
waarna verdachte en/of één van zijn mededader(s)
* een of meer (geladen) vuurwapen(s) ter hand heeft/hebben genomen en/of
* een/dat/die vuurwapen(s) heeft/hebben gericht naar en/of in de richting van
het lichaam/de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of
die [slachtoffer 4] en/of die ander(en) en/of
* een/dat/die vuurwapen(s) heeft/hebben doorgeladen en/of
* (nadat één of meermalen de patroonhouder[s] uit een/dat/die vuurwapen[s]
was/waren gevallen) (telkens) de patroonhouder(s) in een/dat/die vuurwapen(s)
heeft/hebben terug geplaatst en/of
* één of meermalen de trekker(s) van een/dat/die vuurwapen(s) heeft/hebben
overgehaald,
* één of meer schoten heeft/hebben afgevuurd (naar en/of in de richting van
het lichaam/de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of
die [slachtoffer 4] en/of die ander[en]),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer wapen(s) van
categorie III (waaronder een wapen met de inscripties en/of opschriften:
"www.[naam].com" en/of "Made in Germany" en/of "PTB775" en/of "Hammerli p26")
en/of munitie van categorie III (waaronder tien {scherpe} patronen, geschikt voor bovenbedoeld wapen) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 partieel nietig moet worden verklaard. De rechtbank zal dat verweer verwerpen op de wijze zoals hierna onder 4. is weergegeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 12 juni 2010 vond op het Johan Cruijffveld aan [adres] in Den Helder een voetbaltoernooi plaats met een groot aantal toeschouwers. De verdachte was hier samen met zijn [medeverdachte] heen gegaan. In de middag waren op enig moment verschillende knallen te horen waarna paniek uitbrak in de menigte. Diverse getuigen hebben daarbij een of meer vuurwapens gezien. Gebleken is dat de verdachte een of meerdere schotverwondingen heeft opgelopen. [Slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) wordt ervan verdacht dat hij op de verdachte heeft geschoten.
De verdachte, die zelf gewond is geraakt, wordt verweten dat hij op 12 juni 2010, al dan niet tezamen met een ander, een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad. Voorts wordt de verdachte verweten dat hij, al dan niet tezamen met een ander, heeft gepoogd op die dag diverse personen van het leven te beroven door – kort gezegd – een vuurwapen op hen te richten en daarbij schoten af te vuren.
De verdachte heeft deze feiten ontkend. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op grond van het dossier, waarin zich onder andere een groot aantal getuigenverklaringen bevindt, en het overige onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich aan deze feiten heeft schuldig gemaakt.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel feit 1 als feit 2 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van beide feiten bepleit. De raadsman is van mening dat op basis van het dossier niet de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte een wapen heeft getrokken en gericht heeft geschoten op [slachtoffer 1], nu alleen [slachtoffer 1] dit heeft verklaard. Daarnaast kan niet slechts op grond van de wisselende verklaringen van de [getuige 2], die bovendien geen bevestiging vinden in de verklaringen van andere, in de nabijheid aanwezige getuigen, worden bewezen dat de verdachte een wapen heeft overhandigd aan de [medeverdachte], die zich daarmee vervolgens mogelijk schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op andere in de tenlastelegging genoemde personen. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van beide feiten blijkt niet uit de bewijsmiddelen, aldus de raadsman.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2
Bij een doorzoeking door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank – hierna: de rechter-commissaris – op het [adres] te Den Helder is op 12 juni 2010 in een slaapkamer een wapenkoffer van het merk Hämmerli P26 met een instructieboekje voor het type Gas-signal cal 9mm PAK aangetroffen. De vader van de verdachte, die woonachtig is op [adres], heeft verklaard dat deze koffer niet van hem is en dat hij denkt dat de koffer van zijn zoon is, die regelmatig bij hem verblijft. Hij heeft geen andere logees dan zijn zoon
– de verdachte – en zijn dochter.
Op 12 juni 2010 is door [getuige 3] een vuurwapen aan [verbalisant] overhandigd, welk wapen [getuige 3] daarvoor op [adres] uit de handen van de schutter zou hebben afgepakt. Dit voorwerp betreft een pistool met de inscripties www.[naam].com, Made in Germany, PTB775 en Hammerli p26. Daarnaast heeft het pistool ook de uiterlijke kenmerken van een semi-automatisch alarmpistool van het merk Hammerli model P26, kaliber 9 mm P.A.Knal. Aan het pistool waren zodanige veranderingen aangebracht dat het wapen geschikt was geworden voor het verschieten van scherpe patronen van het kaliber 6.35 mm. Op grond van het onderzoek werd vastgesteld dat het een wapen van categorie III betreft.
Daarnaast werd bij de politie een patroonhouder afgeleverd die afkomstig zou zijn uit een wapen dat op 12 juni 2010 op [adres] te Den Helder zou zijn gebruikt. De patronen in de patroonhouder hebben de aanduiding S&B 6.35 Br en betreffen negen scherpe patronen van categorie III. Op [adres] is nog een volmantelpatroon van het merk en kaliber S&B Br. aangetroffen. De patroonhouder hoort bij een pistool van het merk Hammerli model P26, kaliber 9 mm. De patroonhouder past in het in beslag genomen pistool.
Getuige [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij de verdachte in de middag van 12 juni 2010, een uur of meer voor het schietincident, met een wapen heeft zien lopen.
De als verdachte gehoorde [slachtoffer 1] heeft gezien dat de verdachte vlak voor het schietincident een vuurwapen in zijn broeksband had zitten, terwijl [getuige 4] heeft gezien dat de verdachte op dat moment in zijn broeksband greep. [Getuige 5] heeft verklaard dat hij van [getuige 4] hoorde dat de verdachte met zijn hand naar zijn broeksband ging maar dat het de verdachte niet lukte zijn wapen te pakken.
[Getuige 2] heeft gezien dat de verdachte voor het schietincident een pistool in zijn zak had zitten en dat Gbro ([medeverdachte] ) nadien hetzelfde wapen had als de verdachte. Toen de verdachte de groep van Zizo ([slachtofffer 1] ) binnen kwam gebaarde hij en werd er over en weer wat geschreeuwd. Na afloop van het schiet-incident, waarbij verdachte gewond was geraakt, hoorde de getuige de verdachte en de [medeverdachte] tegen elkaar zeggen: “ik ga die gasten afmaken, nee ik doe het”.
De [medeverdachte] heeft verklaard dat hij het wapen heeft gekocht en dat het in een koffer zat. Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat Cojojo, de verdachte, en hij vanaf het huis van de vader van de verdachte naar het Johan Cruijff Court zijn gegaan.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte samen met de [medeverdachte] op 12 juni 2010 een vuurwapen en munitie, als bedoeld in artikel 2, categorie III, van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad. De rechtbank gaat er op grond van voornoemde feiten van uit dat de verdachte en de [medeverdachte] die dag hetzelfde wapen voorhanden hebben gehad, terwijl dit wapen, waarvan de [medeverdachte] zegt dat het van hem is, behoort bij een koffer die in de woning van de vader van de verdachte is aangetroffen en die volgens de vader aan de verdachte moet toebehoren.
De verdachte is op 12 juni 2010 samen met de [medeverdachte] vanaf de woning van de vader van de verdachte naar het voetbaltoernooi gegaan en vervolgens hebben zowel [medeverdachte] als de verdachte het wapen in handen gehad. Eén en ander brengt de rechtbank tot de slotsom dat wat betreft het voorhanden hebben van het wapen en de bijbehorende munitie sprake is van medeplegen.
Verweer partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig wordt verklaard voor zover daarin wordt gesproken over een of meer (andere) persoon/personen die niet bij naam zijn genoemd. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt daartoe het volgende. Deze verdenking ziet op een poging tot doodslag met betrekking tot diverse personen in wiens richting op 12 juni 2010 tijdens een voetbaltoernooi met een vuurwapen zou zijn geschoten. Uit het dossier komt naar voren dat het toernooi druk bezocht was, waarbij wordt gesproken over twee- tot driehonderd toeschouwers. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld hoeveel van deze personen zich hebben bevonden in de nabijheid van de plaats(en) van waaruit zou zijn geschoten. Reeds om die reden is het naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk om alle personen die zich mogelijk in een schietrichting hebben bevonden nader te specificeren. Gelet op deze context waarin de verdenking van feit 1 moet worden geplaatst, is de tenlastelegging naar het oordeel van de rechtbank voor de verdediging voldoende duidelijk, aangezien met die andere niet bij name genoemde personen slechts kan worden gedoeld op andere willekeurige personen die zich in een schietrichting hebben bevonden. De dagvaarding is derhalve geldig.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het hem als feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Hoewel [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte zijn wapen daadwerkelijk uit zijn broeksband heeft gepakt, daarmee op hem, [slachtoffer 1], heeft gericht en dat de verdachte daarbij de trekker overhaalde, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring onvoldoende ondersteuning vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van (het medeplegen van) de poging om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Gelet op het feit, dat naar het oordeel van de rechtbank niet is komen vast te staan dat de verdachte een wapen heeft gericht op die [slachtoffer 1] en daarmee heeft geschoten dan wel heeft gepoogd te schieten, dient de verdachte ook te worden vrijgesproken van de poging om opzettelijk een of meer andere niet nader in de tenlastelegging gespecificeerde personen, die – zo begrijpt de rechtbank – zich mogelijk in de schietrichting van [slachtoffer 1] zouden hebben bevonden, van het leven te beroven.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van de poging om opzettelijk de overige met naam genoemde personen in de tenlastelegging, dan wel een of meer anderen die zich in hun nabijheid bevonden, van het leven te beroven. Ook indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat, nadat [getuige 2] een discussie tussen de verdachte en de [medeverdachte] hoorde over wie er zou mogen schieten, [medeverdachte] heeft geschoten of geprobeerd te schieten op een of meerdere personen, levert dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende grondslag voor de slotsom dat tussen de verdachte en de [medeverdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van deze poging(en) tot doodslag. Immers, daargelaten de kennelijk deels tegengestelde bedoeling van de verdachte en zijn medeverdachte, blijkt niet op welke “gasten” dat opzet zou zijn gericht.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III met de inscripties "www.[naam].com" en "Made in Germany" en "PTB775" en "Hammerli p26" en munitie van categorie III, te weten tien scherpe patronen, geschikt voor bovenbedoeld wapen voorhanden heeft gehad.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde; kwalificatie
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar op te leggen met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, nu hij vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten heeft bepleit, verder geen strafmatigende omstandigheden aangevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede met de persoon van de verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het door A. Belhadj opgestelde rapport van Reclassering Nederland van 27 augustus 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 12 juni 2010 samen met een medeverdachte een vuurwapen met munitie bij zich gedragen, welk wapen geschikt was om mee te schieten. Op de momenten waarop de verdachte en zijn medeverdachte dat wapen bij zich droegen was een aanzienlijk aantal volwassenen en kinderen in de directe omgeving aanwezig, omdat die dag een voetbaltoernooi werd gehouden op het Johan Cruijffveld. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat dat hij onder die omstandigheden op die tijd en plaats de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft opgezocht, terwijl voor anderen duidelijk was dat de verdachte voornoemd wapen bij zich droeg, welke gedraging van de verdachte mede aanleiding is geweest tot het ontstaan van het schietincident.
De rechtbank houdt ten nadele van de verdachte rekening met het gegeven dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 juni 2010, eerder wegens strafbare feiten tot straf is veroordeeld, waarvan recente veroordelingen ter zake van geweldsdelicten tot gedeeltelijk langdurige gevangenisstraffen onderdeel uitmaken. Bovendien liep de verdachte ten aanzien van één van die veroordelingen nog in de proeftijd, hetgeen hem er kennelijk ook niet van weerhouden heeft opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Gezien de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie is. De rechtbank zal evenwel een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank de verdachte van de ten laste gelegde poging(en) tot doodslag, het ernstigste feit, zal vrijspreken.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE; KWALIFICATIE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2011.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.