RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummers: 14.810284-10 en 14.700082-11 (P)
Datum uitspraak: 15 februari 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats en geboortedatum],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord,
Schutterswei, te Alkmaar.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Ter terechtzitting van 1 februari 2011 heeft de rechtbank de zaken met parketnummers 14.810284-10 en 14.700082-11, die bij afzonderlijke dagvaardingen waren aangebracht gevoegd. De zaak met parketnummer 14.810284-10 wordt hierna als zaak A aangeduid en de zaak met parketnummer 14.700082-11 wordt hierna zaak B genoemd.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, na toelating van een nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering in zaak A, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5]
en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4] en/of één of meer (andere) persoon/personen
van het leven te beroven,
naar een (voetbal)evenement (aan [adres]), waar die [slachtoffer 1] en/of die
[slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 4] en/of die ander(en) zich bevond(en),
is gegaan,
waarna verdachte en/of één van zijn mededader(s)
* een of meer (geladen) vuurwapen(s) ter hand heeft/hebben genomen en/of
* een/dat/die vuurwapen(s) heeft/hebben gericht naar en/of in de richting van
het lichaam/de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6]en/of
die [slachtoffer 4] en/of die ander(en) en/of
* een/dat/die vuurwapen(s) heeft/hebben doorgeladen en/of
* (nadat één of meermalen de patroonhouder[s] uit een/dat/die vuurwapen[s]
was/waren gevallen) (telkens) de patroonhouder(s) in een/dat/die vuurwapen(s)
heeft/hebben terug geplaatst en/of
* één of meermalen de trekker(s) van een/dat/die vuurwapen(s) heeft/hebben
overgehaald,
* één of meer schoten heeft/hebben afgevuurd (naar en/of in de richting van
het lichaam/de lichamen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 5] en/of die [slachtoffer 6]en/of
die [slachtoffer 4] en/of die ander[en]),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer wapen(s) van
categorie III (waaronder een wapen met de inscripties en/of opschriften:
"www.[naam].com" en/of "Made in Germany" en/of "PTB775" en/of "Hammerli p26")
en/of munitie van categorie III (waaronder tien {scherpe} patronen, geschikt
voor bovenbedoeld wapen) voorhanden heeft gehad;
hij op of omstreeks 28 juli 2009 in de gemeente Den Helder tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een tijdstip gelegen
tussen omstreeks 00.12 uur en omstreeks 01.45 uur, in ieder geval op een
tijdstip gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in de woning [adres], althans in een woning,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiel
telefoontoestel en/of één of meer geldbedragen (van in totaal ongeveer 355,-
euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld die [slachtoffer 8] en/of die [slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 9]
en/of die [slachtoffer 10] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiel
telefoontoestel en/of één of meer geldbedragen (van in totaal ongeveer 355,-
euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of (één van) zijn mededader(s)
* die woning is/zijn binnen gegaan en/of
* een vuurwapen, althans een (sterk) op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
tevoorschijn heeft/hebben gehaald en/of
* dat vuurwapen/voorwerp heeft/hebben gericht en/of gericht gehouden naar
en/of in de richting van het lichaam/de lichamen van die [slachtoffer 8] en/of die [slachtoffer 7]
en/of die [slachtoffer 9] en/of die [slachtoffer 10] en/of
* één of meermalen (met luide stem) dreigend en/of dwingend die [slachtoffer 8] en/of die
[slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 9] en/of die [slachtoffer 10] heeft/hebben toegevoegd de
woorden: "Geef me al het geld en al het weed", althans (telkens) woorden van
een dergelijke dreigende en/of dwingende aard of strekking en/of
* (nadat verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) in gevecht
was/waren geraakt met die [slachtoffer 7] en/of die [slachtoffer 9]) één of meermalen (met
kracht) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 7]
heeft/hebben geschopt en/of getrapt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 partieel nietig moet worden verklaard. De rechtbank zal dat verweer verwerpen op de wijze zoals hierna onder 4. is weergegeven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Zaak A:
Op 12 juni 2010 vond op het Johan Cruijffveld aan [adres] in Den Helder een voetbaltoernooi plaats, waarbij een groot aantal toeschouwers aanwezig was.
De verdachte was die dag samen met een medeverdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]), naar het toernooi gegaan. Omstreeks 16:13 uur kwam bij de politie de melding binnen dat op [adres] een schietpartij zou hebben plaatsgevonden. Bij onderzoek ter plaatse werd door getuigen verklaard dat er zojuist was geschoten. Diverse getuigen hebben verklaard een of meer vuurwapens te hebben gezien [medeverdachte], die zich inmiddels in de woning van zijn vader bevond, bleek gewond te zijn geraakt. Hij verklaarde te zijn beschoten, waarbij een kogel door zijn arm was gegaan. [slachtoffer 1] wordt ervan verdacht met een vuurwapen op [medeverdachte] te hebben geschoten.
De verdachte wordt verweten dat hij al dan niet tezamen met een ander, een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad. Voorts wordt de verdachte verweten dat hij, al dan niet tezamen met een ander, heeft gepoogd op die dag diverse personen van het leven te beroven door – kort gezegd – een geladen vuurwapen op hen te richten en daarbij schoten af te vuren.
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 12 juni 2010 een vuurwapen voorhanden heeft gehad, doch niet tezamen met een ander. De verdachte heeft de poging(en) tot doodslag ontkend. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of op grond van het onderzoek ter terechtzitting wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich aan beide feiten heeft schuldig gemaakt.
Zaak B:
Op 28 juli 2009 heeft in een woning gelegen aan [adres] te Den Helder een gewapende overval plaatsgevonden. Op dat moment was naast de bewoner ook een aantal andere personen in de woning aanwezig. De slachtoffers maakten melding van een drietal (Antilliaanse) mannen die de woning binnendrongen, waarbij één persoon met een pistool dreigde en om geld en wiet vroeg. Met deze persoon heeft in de woonkamer een worsteling plaatsgevonden. De overvallers zijn er vervolgens met een buit van een paar honderd euro vandoor gegaan. In de woning is een petje achtergebleven, dat volgens verschillende slachtoffers door de overvaller met het wapen werd gedragen.
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte in verband met het schietincident op 12 juni 2010 in Den Helder is wangslijmvlies bij hem afgenomen. Hiervan is een DNA-profiel verkregen dat op 18 augustus 2010 in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken is opgenomen. Bij vergelijking met de in die databank aanwezige DNA-profielen is een match gevonden met het biologisch sporenmateriaal dat is aangetroffen op de bij de overval op 28 juli 2009 in de woning achtergebleven pet.
De verdachte heeft ontkend zich aan het feit te hebben schuldig gemaakt.
De rechtbank dient te beoordelen of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich op 28 juli 2009 samen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld of afpersing.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.Ten aanzien van de in zaak A ten laste gelegde feiten heeft de verdediging meer in het bijzonder aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 4], [getuige 6], [getuige 7] en [getuige 2] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, net als het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) waarin het onderzoek naar een wapen en patroonhouder is gedaan. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht [verbalisant] als getuige te horen, indien de rechtbank de verklaring van getuige [slachtoffer 5] voor het bewijs zou bezigen.
Voor betrokkenheid van verdachte bij het in zaak B aan hem ten laste gelegde feit ontbreekt in de visie van de verdediging het wettig en overtuigend bewijs.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van Zaak A, feit 1
Getuige [slachtoffer 5], ook wel JunJun genoemd , heeft verklaard dat hij getuige is geweest van een schietpartij op 12 juni 2010 in Den Helder. Getuige zag dat Gbro ([verdachte] ) op hem afrende met een vuurwapen en dat Gbro dat wapen op hem richtte. Getuige heeft daarnaast gezien dat Gbro drukte om te schieten, maar dat dit niet lukte omdat het magazijn uit het wapen viel.
[Getuige 7] heeft verklaard dat zij schoten had gehoord en daarna achter het doel langs begon te rennen in de richting van [adres]. Daarbij liep zij JunJun tegen het lijf die de andere kant op liep. Tijdens het rennen zag zij dat Gbro met een pistool stond waar het magazijn van afviel. Zij zag dat hij bezig was het pistool te richten. Tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank (hierna: de rechter-commissaris) heeft deze getuige verklaard dat er meerdere mensen stonden waar JunJun rende. Zij zag dat Gbro zijn vinger op het wapen bewoog en dat Gbro omlaag ging. Toen zag de getuige het ding waar de kogels in moeten op de grond liggen.
[Getuige 2] heeft gezien dat Gbro naast de eettent kwam te staan en een pistool richtte op JunJun die de eerste persoon was die hij, Gbro, zag toen hij de hoek om rende. Gbro haalde de trekker een paar keer over en het magazijn viel eruit. Gbro pakte het magazijn op en deed dat weer terug in het wapen. Vervolgens heeft hij nog een paar keer zitten laden en het wapen weer op JunJun gericht. Tegenover de rechter-commissaris heeft de getuige verklaard dat de verdachte geprobeerd heeft op (Jurriendy; de rechtbank leest) [slachtoffer 5] te schieten. Er kwam namelijk geen kogel uit en de getuige hoorde geen schot. Hij zag dat Jurriendy op de grond lag te wroeten en probeerde weg te komen.
[Getuige 6] heeft gezien dat een man voorbij de (de rechtbank begrijpt: eet-)tent liep en een pistool richtte op de rug van een andere man en dat hij de trekker overhaalde. Daarbij viel de patroonhouder uit het pistool. De getuige heeft geen knal gehoord en evenmin een vlam gezien. De man bukte in een snelle beweging om de patroonhouder op te pakken en hij tikte deze weer in het pistool. Daarna heeft [getuige 3] het pistool uit de hand van deze man gepakt.
[Getuige 3] heeft aangegeven dat hij het wapen heeft afgepakt van een man die Gbro wordt genoemd. Het vuurwapen is door hem aan [verbalisant] overhandigd. Daarnaast werd bij de politie een patroonhouder afgeleverd welke afkomstig zou zijn uit een wapen dat ter plaatse op 12 juni 2010 zou zijn gebruikt. De patronen in de patroonhouder hebben de aanduiding S&B 6.35 Br en betreffen negen scherpe patronen. Het in beslag genomen pistool van het merk Hammerli is geschikt voor het verschieten van patronen van het kaliber 6,35 mm Browning. De in beslag genomen patroonhouder past in het pistool. Met het pistool en de patronen in de patroonhouder kan niet of nauwelijks storingsvrij worden geschoten; bij het proefschieten door het Nederlands Forensisch Instituut zijn twee van de zes patronen tot ontbranding gekomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn bijnaam Gbro is en dat het Hammerli wapen van hem is.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte op 12 juni 2010 te Den Helder opzettelijk heeft gepoogd [slachtoffer 5] van het leven te beroven, door een geladen vuurwapen waarmee patronen kunnen worden afgevuurd op die [slachtoffer 5] te richten en de trekker van dat vuurwapen over te halen. Weliswaar is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat er daadwerkelijk een kogel is afgevuurd op [slachtoffer 5], maar deze omstandigheid is slechts te danken aan het feit dat het wapen niet storingsvrij bleek te functioneren.
De rechtbank acht op grond van de stukken van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een of meer andere personen, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen, op grond waarvan bewezen kan worden geacht dat de verdachte het vuurwapen ook op anderen heeft gericht en daarbij de trekker heeft overgehaald. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat zich op het moment waarop de verdachte zijn vuurwapen op [slachtoffer 5] richtte, zich ook andere personen in de schietrichting van het vuurwapen bevonden. Immers, de aanwezigheid van meerdere mensen in de nabije omgeving is onvoldoende voor de conclusie dat andere mensen zich in de schietrichting bevonden. Ten slotte kan naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen worden geacht dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van Zaak A, feit 2
Bij een doorzoeking door de rechter-commissaris op het [adres] te Den Helder is op 12 juni 2010 in een slaapkamer een wapenkoffer van het merk Hammerli P26 met een instructieboekje voor het type Gas-signal cal 9mm PAK aangetroffen. De vader van de [medeverdachte], die woonachtig is op [adres], heeft verklaard dat deze koffer niet van hem is en dat hij denkt dat de koffer van zijn zoon is. Hij heeft geen andere logees dan zijn zoon – de medeverdachte – en zijn dochter.
Op 12 juni 2010 is door [getuige 3] een vuurwapen aan [verbalisant] overhandigd, welke [getuige 3] daarvoor op [adres] uit de handen van de schutter zou hebben afgepakt. Dit voorwerp betreft een pistool met de inscripties www.[naam].com, Made in Germany, PTB775 en Hammerli p26. Daarnaast heeft het pistool ook de uiterlijke kenmerken van een semi-automatisch alarmpistool van het merk Hammerli model P26, kaliber 9mm P.A.Knal. Aan het pistool waren zodanige veranderingen aangebracht dat het wapen geschikt was geworden voor het verschieten van scherpe patronen van het kaliber 6.35 mm. Op grond van het onderzoek werd vastgesteld dat het een wapen van categorie III betreft.
Daarnaast werd bij de politie een patroonhouder afgeleverd welke afkomstig zou zijn uit een wapen dat op 12 juni 2010 op [adres] te Den Helder zou zijn gebruikt. De patronen in de patroonhouder hebben de aanduiding S&B 6.35 Br en betreffen negen scherpe patronen van categorie III. Op [adres] is nog een volmantelpatroon van het merk en kaliber S&B Br. aangetroffen. De patroonhouder hoort bij een pistool van het merk Hammerli model P26, kaliber 9 mm. De patroonhouder past in het in beslag genomen pistool.
Getuige [slachtoffer 5] heeft verklaard dat hij [medeverdachte] in de middag van 12 juni 2010, een uur of meer voor het schietincident, met een wapen heeft zien lopen. [Slachtoffer 1] heeft gezien dat [medeverdachte] vlak voor het schietincident, waarbij hij, [medeverdachte], gewond raakte, een vuurwapen in zijn broeksband had zitten, terwijl [getuige 4] heeft gezien dat [medeverdachte] op dat moment in zijn broeksband greep. [getuige 5] heeft als getuige verklaard dat hij van [getuige 4] heeft gehoord dat [medeverdachte] met zijn hand naar zijn broeksband ging maar dat het hem niet lukte zijn wapen te pakken.
[Getuige 2] heeft bij de politie verklaard te hebben gezien dat [medeverdachte] voor het incident een pistool in zijn zak had zitten en dat Gbro (verdachte ) de tweede keer hetzelfde wapen had als hij, [getuige 2], eerder bij [medeverdachte] had gezien. De verdachte en de [medeverdachte] zeiden tegen elkaar: “ik ga die gasten afmaken, nee ik doe het”.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het Hammerli wapen en de koffer van hem zijn.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf het huis van de vader van Cojojo naar het Johan Cruijff Court is gegaan. Cojojo is de bijnaam van [medeverdachte].
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte samen met de medeverdachte [medeverdachte] op 12 juni 2010 een vuurwapen en munitie, als bedoeld in artikel 2, categorie III, van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad. Het wapen, waarvan de verdachte zegt dat het van hem is, behoort bij een koffer die in de woning van de vader van de [medeverdachte] is aangetroffen en die volgens de vader aan die medeverdachte moet toebehoren. Verdachte is op 12 juni 2010 samen met [medeverdachte] vanaf de woning van de vader van [medeverdachte] naar het voetbaltoernooi gegaan en vervolgens hebben zowel [medeverdachte] als verdachte het wapen in handen gehad. Eén en ander brengt de rechtbank tot de slotsom dat wat betreft het voorhanden hebben van het wapen en de bijbehorende munitie sprake is van medeplegen.
Verweer partiële nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van Zaak A, feit 1
De raadsvrouw heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig moet worden verklaard voor zover daarin wordt gesproken over een of meer (andere) persoon/personen die niet bij naam zijn genoemd. De rechtbank verwerpt dat verweer en overweegt daartoe het volgende. De verdenking van feit 1 ziet op de poging tot doodslag van diverse personen in wiens richting op 12 juni 2010 tijdens een voetbaltoernooi met een vuurwapen zou zijn geschoten. Uit het dossier komt naar voren dat het toernooi druk bezocht was, waarbij wordt gesproken over twee- tot driehonderd toeschouwers. Reeds om die reden is het naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk om alle personen die zich mogelijk in een schietrichting hebben bevonden nader te specificeren. Gelet op deze context waarin de verdenking van feit 1 moet worden geplaatst, is de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voor de verdediging voldoende duidelijk is en dat de dagvaarding derhalve geldig is.
Verweer ten aanzien van getuigenverklaring [slachtoffer 5]
De raadsvrouw heeft verzocht [verbalisant] als getuige te horen, indien de rechtbank de verklaring van getuige [slachtoffer 5] voor het bewijs zou bezigen. De raadsvrouw heeft dit verzoek gedaan omdat de getuige bij de rechter-commissaris, in tegenstelling tot zijn eerdere verklaring bij de politie, heeft verklaard dat de verdachte daadwerkelijk één keer in zijn richting een patroon heeft afgeschoten. De getuige zou dit niet eerder hebben verteld omdat [verbalisant] hem zou hebben medegedeeld dat de politie hier al van op de hoogte was. De rechtbank zal dit subsidiair gedane verzoek afwijzen, nu de rechtbank wat betreft de verklaring van de getuige over het gebruik van een vuurwapen door de verdachte, diens verklaring bij de politie voor het bewijs heeft gebezigd. Overigens heeft de rechtbank hiervoor ook reeds als haar oordeel te kennen gegeven dat niet is komen vast te staan dat verdachte daadwerkelijk een kogel heeft afgevuurd op [slachtoffer 5]. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte het wapen op [slachtoffer 5] heeft gericht en de trekker heeft overgehaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de verdachte door de afwijzing van dit verzoek niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Verweer ten aanzien van overige getuigenverklaringen
De raadsvrouw heeft verzocht de verklaringen van onder meer de getuigen [getuige 7], [getuige 6] en [getuige 2] wegens gebrek aan geloofwaardigheid uit te sluiten van het bewijs.
De rechtbank kan de verdediging in dit standpunt niet volgen. Het enkele gegeven, dat verklaringen van getuigen ten overstaan van de rechter-commissaris in januari 2011 op onderdelen afwijken van de verklaringen die meer dan een half jaar tevoren in het kader van het voorbereidend onderzoek zijn afgelegd, noopt zeker niet tot die slotsom. Evenmin leidt de omstandigheid, dat een getuigenverklaring op onderdelen afwijkt van hetgeen een of meer andere getuigen hebben verklaard, tot de slotsom van ongeloofwaardigheid van eerstbedoelde verklaring.
Verweer uitsluiting deskundigenrapport van het NFI
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het rapport van het NFI van 24 november 2010 niet voor het bewijs kan worden gebezigd, primair omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het NFI onderzoek heeft gedaan naar de op 12 juni 2010 in beslag genomen patroonhouder en het pistool. Daarnaast is niet duidelijk geworden welke patronen door het NFI zijn onderzocht. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat de onderzochte patronen in een ander vuurwapen zijn doorgeladen.
De rechtbank verwerpt het verweer dat strekt tot bewijsuitsluiting als volgt. Reeds gelet op de zeer grote overeenkomst in de omschrijving van het vuurwapen en de patroonhouder door de verbalisant(en) van de forensische opsporing en de deskundige van het NFI, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan het NFI het op 12 juni 2010 in beslag genomen vuurwapen en de bijbehorende patroonhouder heeft onderzocht. Overigens tekent de rechtbank nog aan dat zich in het dossier een vordering tot benoeming van een NFI-deskundige van de officier van justitie alsmede een benoeming van een NFI-deskundige door de rechter-commissaris bevindt, van welke stukken een afschrift is verstrekt aan de raadsvrouw. In beide stukken staan SIN-nummers vermeld die corresponderen met de in het deskundigenrapport van het NFI vermelde SIN-nummers en die bovendien overeenkomen met de SIN-nummers die vermeld staan in de bij de vordering tot benoeming van een NFI-deskundige gevoegde ‘aanvraag onderzoek NFI’ van de forensische opsporing.
Het verweer, inhoudende dat niet kan worden uitgesloten dat de onderzochte patronen in een ander vuurwapen zijn doorgeladen, behoeft geen bespreking, nu de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte daadwerkelijk een of meer patronen heeft afgevuurd.
Vrijspraak ten aanzien van Zaak B
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich op 28 juli 2009 al dan niet tezamen met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld of afpersing. De enkele match tussen het DNA-profiel van de verdachte en het DNA-profiel, zoals verkregen uit het sporenmateriaal op de in de woning aangetroffen pet, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte één van de daders van de overval is geweest. Nu de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit overigens onvoldoende ondersteuning vindt in de bewijsmiddelen in het dossier, zal de verdachte van dit feit dienen te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 5] van het leven te beroven,
* een geladen vuurwapen ter hand heeft genomen en
* dat vuurwapen heeft gericht op het lichaam van die [slachtoffer 5] en
* nadat de patroonhouder uit dat vuurwapen was gevallen, de patroonhouder in dat vuurwapen heeft terug geplaatst en
* de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 juni 2010 in de gemeente Den Helder tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III met de inscripties "www.[naam].com" en"Made in Germany" en "PTB775" en "Hammerli p26" en munitie van categorie III, tien scherpe patronen, geschikt voor bovenbedoeld wapen voorhanden heeft gehad.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde; kwalificatie
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer en daaraan de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op noodweer door de raadsvrouw onvoldoende is onderbouwd en dat uit het onderzoek ter terechtzitting ook overigens niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Het door verdachte gepleegde feit kan niet worden aangemerkt als een verdedigingshandeling, zodat reeds op die grond het beroep op noodweer moet worden verworpen.
Er zijn geen ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
Poging tot doodslag.
Feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweerexces en daaraan de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich op enig moment in een noodweersituatie heeft bevonden, ook het beroep op noodweerexces moet worden verworpen.
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar op te leggen met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat dit, als de rechtbank het beroep daarop verwerpt, in elk geval moet leiden tot strafvermindering. Daarnaast heeft de raadsvrouw als strafmatigende omstandigheden aangevoerd dat de verdachte een moeilijk leven heeft gehad waarbij hij zichzelf zonder enige ondersteuning heeft moeten zien te redden. De verdachte is niet eerder ter zake van de Wet wapens en munitie veroordeeld en dit is de eerste keer dat hij een lange periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede met de persoon van de verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het door G. Lautenbag opgestelde rapport van Reclassering Nederland van 8 september 2010 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 12 juni 2010 opzettelijk gepoogd [slachtoffer 5] van het leven te beroven door een geladen vuurwapen waarmee patronen kunnen worden afgevuurd op die [slachtoffer 5] te richten en de trekker van dat vuurwapen over te halen. Dat de verdachte die [slachtoffer 5] niet daadwerkelijk heeft geraakt is niet te danken geweest aan de verdachte, maar aan het feit dat met het vuurwapen niet storingsvrij kon worden geschoten en dat de patroonhouder uit het wapen viel.
Daarnaast heeft de verdachte voornoemd wapen en de daarbij behorende munitie die dag samen met een medeverdachte voorhanden gehad.
Deze feiten hebben zich afgespeeld rondom het Johan Cruijffveld waar op dat moment een voetbaltoernooi werd gehouden. Bij dit toernooi was een groot aantal toeschouwers, waaronder ook veel kinderen, aanwezig. Zij zijn noodgedwongen in meer of mindere mate getuige geweest van de gebeurtenissen.De rechtbank rekent dat de verdachte aan.
De rechtbank houdt ten voordele van de verdachte rekening met het feit dat hij blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 juni 2010, niet eerder wegens vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat wegens de ernst van de feiten een vrijheidsstraf van langere duur aan de verdachte moet worden opgelegd. Wat betreft de duur daarvan komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat zij, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet bewezen acht dat verdachte zich ook heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van andere personen dan [slachtoffer 5] en dat zij evenmin bewezen acht dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank, mede vanwege de jeugdige leeftijd van de verdachte, een deel van die straf in voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank zal daaraan bijzondere voorwaarden verbinden nu in het rapport van de reclassering is opgenomen dat het recidiverisico als hoog gemiddeld wordt ingeschat wegens de aanwezigheid van diverse risicofactoren die naar inschatting van de reclassering slechts in een verplicht kader kunnen worden aangepakt. De rechtbank zal met het oog op het terugdringen van het herhalingsgevaar de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden overnemen, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op de opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Gelet op de aanzienlijke duur van het onvoorwaardelijk deel van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf acht de rechtbank het opleggen van een dergelijke voorwaarde thans niet aangewezen.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het in zaak B ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte de in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE; KWALIFICATIE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van vierentwintig (24) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte, groot acht (8) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen, die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar noodzakelijk oordeelt;
- de veroordeelde zich zal houden aan een meldingsverplichting, zo frequent als de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de veroordeelde een cognitieve vaardigheidstraining zal volgen en voltooien.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. S.M. Jongkind-Jonker en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.M. ten Bos, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2011.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.