RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810481-10 (P)
Datum uitspraak: 8 februari 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonadres], [postcode en woonplaats],
thans gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord, Schutterswei te Alkmaar.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 13 september 1994 in de gemeente Den Helder door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
* zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of gehouden en/of
* (alzo) één of meerdere heen en weer bewegingen gemaakt,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
* die [slachtoffer] (met kracht) (van achteren) heeft vast gegrepen en/of
* die [slachtoffer] (met kracht) ten val heeft gebracht en/of
* die [slachtoffer] (met kracht) heeft mee/voort gesleept en/of
* die [slachtoffer] (al dan niet meerdere malen) heeft toegevoegd
- dat hij haar dood zou maken als zij haar mond niet zou houden en/of
- dat zij haar bek moest houden en/of
- dat hij haar zou opzoeken als zij zou tegenwerken en/of
- dat hij haar zou grijpen als zij de politie zou waarschuwen en/of
- dat er nog twee personen waren die hem zouden helpen en/of
- dat hij haar dood zou maken,
althans (telkens) woorden van een dergelijke dreigende en/of dwingende aard of strekking en/of
* die [slachtoffer] toegevoegd de woorden: "Ik heb een groot mes bij me, daarmee steek ik je dood", althans woorden van een dergelijke dreigende aard of strekking en/of
* die [slachtoffer] op de grond heeft gesmeten en/of
* over die [slachtoffer] is heen gaan zitten en/of
* die [slachtoffer] één of meermalen toegevoegd dat zij haar broek moest uittrekken,
althans (telkens) woorden van een dergelijke dwingende aard of strekking, en/of
* de jurk van die [slachtoffer] omhoog heeft gedaan en/of
* één of meermalen (met kracht) aan de panty van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of gerukt en/of
* (met kracht) de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of
* (nadat die [slachtoffer] tegen haar hond had gezegd: "Fresco pak hem") die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat hij de hond ook zou dood steken, althans woorden van een dergelijke dreigende aard of strekking, en/of
* die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat hij zijn mes naast haar hoofd had liggen, althans woorden van een dergelijke dreigende aard of strekking, en/of
* tussen de benen van die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
* één of meermalen die [slachtoffer] heeft gezoend en/of heeft getracht die [slachtoffer] te zoenen en/of
* (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
De toentertijd 71-jarige mevrouw [slachtoffer] heeft op 14 september 1994 aangifte gedaan van verkrachting, gepleegd op 13 september 1994 te Den Helder. Een verdachte is destijds niet gevonden. Er zijn sporen in haar slip aangetroffen en er is een schede-uitstrijkje gemaakt. In de slip en in het schede-uitstrijkje is door het Gerechtelijk Laboratorium sperma gevonden. Deze sporen zijn door het Gerechtelijk Laboratorium (tegenwoordig NFI geheten) opgeslagen en bewaard.
Op 1 augustus 2002 is het strafrechterlijk onderzoek heropend in verband met verbeterde DNA-technieken. In opdracht van de officier van justitie is van het spermaspoor uit het schede-uitstrijkje door het Gerechtelijk Laboratorium een DNA-profiel gemaakt. Dit profiel is op 25 april 2003 opgenomen in de DNA-databank. Er werd toen echter geen match gevonden.
In september 2010 bleek dit DNA-profiel te passen bij het DNA-profiel van de verdachte dat op 16 september 2010 was opgenomen in de DNA-databank.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich op 13 september 1994 heeft schuldig gemaakt aan verkrachting, waarbij sprake is geweest van geweld en bedreiging met geweld.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de uitkomst van het DNA-onderzoek kan worden geconcludeerd dat er op 13 september 1994 seksueel contact is geweest tussen de verdachte en het slachtoffer, maar dat niet vaststaat of, en in welke mate, er door de verdachte geweld is gebruikt. Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 14 september 1994 heeft mevrouw [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting door een onbekende man. Zij heeft verklaard dat zij op 13 september 1994 te Den Helder, omstreeks 22.40 uur, haar hond uit liet. Op het moment dat zij bij motel Bethlehem op een grasveld liep met de hond zag zij plotseling een man aan komen lopen. Hij greep haar van achteren vast en gooide haar op de grond. Hij pakte haar onder de oksels en sleepte haar in de richting van de struiken. De man zei tegen haar dat ze haar mond moest houden, anders zou hij haar dood maken. Vervolgens zei de man dat hij een groot mes bij zich had en haar daarmee zou dood steken. Ze voelde een ontzettende pijn in haar rechterheup toen de man haar meesleepte en was verlamd van schrik. De man trok haar mee in de richting van de bosjes en zei dat ze haar bek moest houden en dat hij wist waar ze woonde en dat hij haar zou opzoeken als ze zou gaan roepen of tegenwerken. Als zij de politie zou waarschuwen zou hij haar laten grijpen. Hij zei dat er nog twee andere personen waren die hem zouden helpen. Hij heeft haar bij de struiken een zet tegen haar schouders gegeven zodat ze achterover viel. De man bleef zeggen dat hij haar zou vermoorden en dood zou steken tot het moment van de eigenlijke verkrachting. Terwijl ze achterover lag ging de man over haar heen zitten en zei hij dat ze haar broek moest uittrekken. Hij heeft haar jurk omhoog gedaan terwijl hij schrijlings over haar heen zat en heeft een ruk gegeven aan haar panty. Aangeefster heeft verklaard dat zij onderkleding droeg en steunkousen die vast zaten aan een jarretel, waardoor haar kleding niet snel uitging. De verdachte trok en scheurde haar kleding naar beneden. Tijdens de worsteling zijn haar schoenen, haar onderkleding en een steunkous uitgegaan. Ze heeft tegen de hond gezegd ‘Fresca, pak hem’. De man heeft toen tegen haar gezegd dat hij de hond dood zou steken waarop zij de hond niet meer tegen de man durfde op te hitsen. De man heeft zijn kleding aangehouden, zijn gulp opengedaan, is tussen haar benen gaan liggen en heeft geprobeerd zijn piemel in haar vagina te duwen. Kort daarvoor heeft hij tegen haar gezegd dat het mes naast haar hoofd lag. Vervolgens heeft zij gevoeld dat de man zijn stijve piemel in haar vagina duwde en op- en neergaande bewegingen maakte. Hij heeft geprobeerd haar te zoenen maar dat is niet gelukt omdat zij haar hoofd heeft weggedraaid. De man is gedeeltelijk in haar klaargekomen en gedeeltelijk op haar lichaam; ze heeft de viezigheid op haar onderbuik gezien en gevoeld. De man is vervolgens vertrokken. Aangeefster heeft verklaard dat de man accentloos Nederlands sprak, een overwegend blanke gelaatskleur had en kort geknipt haar, bruin of donkerblond. Zijn leeftijd heeft ze geschat op tussen de 20 en 30 jaar en zijn lengte op 175 cm.
Door de technische recherche is op 13 september 1994 onderzoek ingesteld op de plaats van het delict en daar zijn een damesschoen en een steunkous aangetroffen.
Aangeefster is onderzocht in het Geminiziekenhuis te Den Helder waarbij een zedenset en bloed is afgenomen. Tevens heeft de technische recherche de kleding van aangeefster in beslag genomen. Op 14 september 1994 zijn de onderbroek van aangeefster, voorzien van identiteitszegel ATA029, de zedenset met identiteitszegel ATA030 en het bloedblok met identiteitszegel B1012 verzonden naar het gerechtelijk laboratorium te Rijswijk. Uit het rapport van het gerechtelijk laboratorium d.d. 20 december 1994 blijkt dat in de bemonsteringen van de uitstrijkjes en de onderbroek van aangeefster de aanwezigheid van sperma werd vastgesteld.
Op 9 september 2002 is door de officier van justitie te Alkmaar aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verzocht om van de destijds bij aangeefster bemonsterde sporen een DNA-profiel te vervaardigen, waarna vergelijking van dit profiel met in de DNA-databank opgeslagen profielen kon plaatsvinden.
Door het NFI zijn vervolgens de spermasporen, aangetroffen in het slipje (ATA029) en in één van de schede-uitstrijkjes (ATA030#1) onderworpen aan DNA-onderzoek en onderling vergeleken. Dat heeft geleid tot de conclusie dat de DNA-profielen van de spermasporen in het slipje en in het schede-uitstrijkje overeenkomen en derhalve afkomstig kunnen zijn van dezelfde, onbekend gebleven persoon. Bij deze vergelijking werden géén overeenkomstige DNA-profielen gevonden.
Op 16 september 2010 is een DNA-profiel van de verdachte opgenomen in de DNA-databank en daarna vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is een match gevonden, welke matchende profielen zijn samengevoegd onder DNA-profielcluster 15319. Op 20 september 2010 heeft het NFI gerapporteerd dat het DNA in het sporenmateriaal ATA030#01, uit profielcluster 15319, afkomstig kan zijn van de verdachte en dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard.
De raadsman van de verdachte heeft op 8 november 2010 de officier van justitie verzocht bij het NFI na te gaan of het materiaal ATA030#01 waaruit het DNA-profiel van de verdachte is afgeleid uitsluitend buiten het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen of ook in het lichaam. Het NFI heeft op 16 december 2010 geantwoord dat het een inwendige bemonstering betrof.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de verkrachting kan bekennen noch ontkennen omdat hij niets meer weet over het jaar 1994. Hij woonde toen wel in Den Helder. De periode van 1990 tot 1997 is voor hem ‘een zwart gat’ waarvan hij zich vrijwel niets kan herinneren. Hij wijt dat aan zijn buitensporige drugsgebruik in die periode. De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij in die periode regelmatig bij motel Bethlehem kwam om te gebruiken, ook in de avonduren.
De rechtbank neemt allereerst de conclusie van het NFI over en stelt vast dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig ander persoon matcht met de op 13 september 1994 bij aangeefster aangetroffen en bemonsterde sporen bijna verwaarloosbaar klein is, zodat de bewijswaarde van de DNA-match in zoverre navenant groot is. Nu het DNA-profiel ATA030#01 voorts gebaseerd is op de ínwendige bemonstering van aangeefster, ontleent de rechtbank aan dit technische bewijs zelfstandige bewijskracht en staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte op 13 september 1994 seksueel contact heeft gehad met aangeefster.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of bewezen kan worden dat er op 13 september 1994 sprake is geweest van het afdwingen door de verdachte van dat seksueel contact door geweld, bedreiging met geweld of andere feitelijkheden. De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van geweld en bedreiging met geweld en volgt daarbij geheel de aangifte van [slachtoffer]. In deze aangifte heeft zij gedetailleerd beschreven welke handelingen de verdachte bij haar verrichte en zij derhalve moest ondergaan. De aangifte wordt daarnaast op cruciale onderdelen ondersteund, zoals het feit dat de politie nadien op de plaats van het delict een schoen en een steunkous van aangeefster heeft aangetroffen. Om die redenen wordt de aangifte consistent en betrouwbaar geacht. Daar komt bij dat de verdachte het feit heeft ontkend noch bekend, omdat hij er geen herinnering aan heeft, maar tevens ter terechtzitting heeft verklaard in die periode regelmatig bij motel Bethlehem te zijn geweest, ook in de avonduren.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte zich op 13 september 1994 schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer].
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 september 1994 in de gemeente Den Helder door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
* zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
* meerdere heen en weer bewegingen gemaakt, en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
* die [slachtoffer] van achteren heeft vast gegrepen en
* die [slachtoffer] ten val heeft gebracht en
* die [slachtoffer] heeft meegesleept en
* die [slachtoffer] heeft toegevoegd
- dat hij haar dood zou maken als zij haar mond niet zou houden en
- dat zij haar bek moest houden en
- dat hij haar zou opzoeken als zij zou tegenwerken en
- dat hij haar zou grijpen als zij de politie zou waarschuwen en
- dat er nog twee personen waren die hem zouden helpen en
- dat hij haar dood zou maken, en
* die [slachtoffer] heeft toegevoegd de woorden: "Ik heb een groot mes bij me, daarmee steek ik je dood", en
* die [slachtoffer] op de grond heeft gesmeten en
* over die [slachtoffer] is heen gaan zitten en
* die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat zij haar broek moest uittrekken, en
* de jurk van die [slachtoffer] omhoog heeft gedaan en
* met kracht aan de panty van die [slachtoffer] heeft getrokken en gerukt en
* met kracht de onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en
* (nadat die [slachtoffer] tegen haar hond had gezegd: "Fresco pak hem") die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat hij de hond ook zou dood steken, en
* die [slachtoffer] heeft toegevoegd dat hij zijn mes naast haar hoofd had liggen, en
* tussen de benen van die [slachtoffer] is gaan liggen en
* heeft getracht die [slachtoffer] te zoenen en
* aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
7. De strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank overweegt omtrent de strafbaarheid van de verdachte het volgende.
De forensisch psycholoog drs. P.E. Geurkink heeft betrokkene onderzocht en is blijkens zijn rapport van 11 januari 2011 tot de volgende conclusie gekomen. De informatie uit het gesprek met betrokkene en het dossier geven geen aanwijzing dat er bij betrokkene sprake is van ernstige floride psychiatrische pathologie zoals een psychose of een depressie. Het al dan niet bestaan van minder zichtbare pathologie in het licht van het ten laste gelegde, een seksuele stoornis al dan niet in combinatie met persoonlijke pathologie is door de houding van betrokkene niet onderzoekbaar gebleken. Nu betrokkene nauwelijks of geen informatie heeft kunnen geven over de periode vanaf zijn geboorte tot grofweg 1997 en biografische gegevens en volledig psychologisch onderzoek ontbreken, kan de deskundige geen uitspraak kan doen over de toerekeningsvatbaarheid van betrokkene.
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een gevangenisstraf van 32 maanden op te leggen, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de op te leggen straf rekening te houden met het tijdsverloop tussen de datum van het delict en het moment van strafoplegging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede met de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de avonduren een destijds 71-jarige vrouw, die haar hond uitliet, onverhoeds op de grond geduwd, de bosjes in gesleept, haar kleren op ruwe wijze verwijderd en haar vervolgens op brute wijze verkracht. De verdachte heeft daarbij gezegd dat hij een mes bij zich had, gedreigd haar te zullen vermoorden en gedreigd ook haar hond dood te steken. De verdachte heeft hierdoor de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer op zeer ernstige wijze geschonden. Hij heeft hierbij enkel rekening gehouden met zijn eigen behoeftebevrediging en geen acht geslagen op de angst en pijn van aangeefster. Voor het slachtoffer is dit een zeer traumatische ervaring geweest, die, zoals uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij ter zitting is gebleken, haar nog een lange periode psychisch heeft belast en haar leven heeft beïnvloed.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd
12 oktober 2010 waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte Reclasseringsadvies gedateerd 13 oktober 2010 van T. Hoogland, verbonden aan Palier, forensische en intensieve zorg, onder meer inhoudende dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, geen structurele dagbesteding en 25 jaar verslaafd is geweest aan harddrugs. Er kan geen inschatting worden gegeven van het recidiverisico met betrekking tot het huidige delict; wel is de kans bij op nieuwe justitiecontacten in het algemeen aanwezig;
- de retourzending van het rapportageverzoek gedateerd 7 januari 2010 (de rechtbank begrijpt: 2011) van Palier forensische en intensieve zorg waaruit blijkt dat de verdachte op 6 januari 2011 heeft laten weten niet bereid te zijn mee te werken aan het opstellen van een reclasseringsadvies;
- de bovengenoemde rapportage van de forensisch psycholoog drs. P.E. Geurkink van
11 januari 2011, die zich, gelet op het ontbreken van biografische gegevens van de verdachte en het feit dat de verdachte als gevolg van het ontbreken van herinneringen onvoldoende onderzoekbaar is, onthoudt van het geven van een strafadvies alsmede van een inschatting van het recidivegevaar.
De rechtbank merkt op dat de rapporterend psycholoog de mogelijke relatie tussen verdachtes persoonlijkheid en het strafbare feit dat de rechtbank thans bewezen verklaart, niet voldoende heeft kunnen onderzoeken terwijl ook geen uitspraken kunnen worden gedaan over het gevaar voor herhaling. Voorts heeft de verdachte niet willen meewerken aan het opstellen van een reclasseringsadvies. De rechtbank is van oordeel dat, gelet hierop, uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank enerzijds laten meewegen de aard en ernst van het gepleegde feit en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anderzijds heeft de rechtbank laten meewegen dat de verdachte eerder veroordeeld is voor tal van strafbare feiten, gepleegd na het onderhavig feit.
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen in verband met het tijdsverloop van 16 jaar sinds het plegen van het delict. De rechtbank overweegt daarbij dat zij in beperkte mate rekening zal houden met dit tijdsverloop. Enerzijds is de rechtsorde door het tijdsverloop minder geschokt, anderzijds is het tijdsverloop niet te wijten aan de politie of de officier van justitie, maar aan het feit dat het DNA-profiel van verdachte pas op 16 september 2010 werd opgenomen in de DNA-databank en toen pas de match ontstond op grond waarvan verdachte in beeld kwam. .
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer], heeft door middel van haar gemachtigde [naam en adres van gemachtigde], ter terechtzitting een vordering ingediend wegens door haar geleden immateriële schade. De hoogte van het gevorderde bedrag, te weten € 681,-, is het equivalent van 1.500 gulden, zijnde het maximale bedrag aan schadevergoeding dat tot 1 april 1995, de datum van de inwerkingtreding van de Wet Terwee, door de benadeelde partij kon worden gevorderd in een strafzaak.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht deze vordering geheel toe te wijzen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in de strafzaak.
Nu door de verdediging geen verweer is gevoerd met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank deze toewijzen en aan de benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag van € 681,- toewijzen wegens geleden immateriële schade.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak moet maken.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek De strafbaarheid van het bewezenverklaarde vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], tot het hierna te noemen bedrag.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 681, - (zeshonderd en éénentachtig euro) als schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken. De tot op heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. A. van der Perk en mr. A.C. Haverkate, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2011.