RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/810452-10 (P)
Datum uitspraak: 5 april 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats, -land en -datum],
thans verblijvende [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 maart 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat hij in de avond/nacht van 20 op 21 september 2010, althans in of omstreeks de periode van 20 tot en met 21 september 2010 (in een kamer in het Asiel Zoekers Centrum) in de gemeente Den Helder opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door toen en daar met dat opzet voornoemde [benadeelde partij] vast te pakken en (aldus) naar/in een kamer (mee) te trekken en/of (vervolgens) een mes te pakken en dat mes zichtbaar in zijn (verdachtes) broekriem te steken en/of (daarbij) te zeggen:"Jij hebt hele slechte dingen over de Islam gezegd, daarom reken ik met jou af" en/of "Ik ga je vermoorden, onthoofden, wurgen met mijn handen en dan loop ik weg uit Nederland!", althans woorden van dergelijke dreigende strekking en/of aard en/of die [benadeelde partij] te dwingen op de grond en/of op een bed te gaan liggen en/of die [benadeelde partij] (aldus) te verhinderen die kamer te verlaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Op 21 september 2010 is door [benadeelde partij] aangifte gedaan van wederrechtelijke vrijheidsberoving. [Benadeelde partij] heeft tegenover de politie verklaard dat hij door verdachte tegen zijn wil is meegenomen naar de kamer van verdachte en gedwongen is in die kamer te blijven. De dwang bestond er volgens de aangever onder meer uit dat verdachte zou hebben gezegd dat hij [benadeelde partij] anders zou vermoorden. Voorts zou verdachte steeds heel dicht bij [benadeelde partij] in de buurt zijn gebleven waardoor [benadeelde partij] niet in de gelegenheid was de kamer van verdachte te verlaten. Verdachte heeft de beschuldiging grotendeels ontkend. Hij heeft [benadeelde partij] verzocht mee te gaan naar zijn kamer en daar te blijven, maar hem niet verhinderd de kamer te verlaten.
De rechtbank zal dienen te beoordelen of verdachte schuldig is aan opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat zij niet bewezen acht dat verdachte een mes heeft gepakt en in zijn broeksband heeft gestopt.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de bewezenverklaring vrijspraak bepleit wegens, kort gezegd, het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Uit de stukken en tijdens het onderzoek ter zitting is het volgende naar voren gekomen.
Door [benadeelde partij] is op 21 september 2010 aangifte tegen verdachte gedaan inzake wederrechtelijke vrijheidsberoving. [Benadeelde partij] verbleef ten tijde van het ten laste gelegde delict samen met verdachte in het Asielzoekers Centrum te Den Helder. [Benadeelde partij] heeft onder meer verklaard dat hij op 20 september 2010 tussen 21.00 uur en 22.00 uur, toen hij uit het toilet kwam, door verdachte werd tegengehouden en in de keuken moest blijven en dat hij vervolgens door verdachte werd vastgepakt en meegenomen naar de kamer van verdachte. Verdachte zou daarbij gezegd hebben: “als je iets gaat doen vermoord ik je”. [Benadeelde partij] mocht de kamer van verdachte niet verlaten.
Hij mocht niet naar het toilet en moest van verdachte in een blikje plassen. [Benadeelde partij] heeft verklaard te hebben gezien dat ook verdachte in een blikje plaste. Omstreeks 02.30 uur zag [benadeelde partij] kans om via het raam de kamer van verdachte uit te vluchten. Dit is bevestigd door de verklaring van [getuige 1], een beveiliger die [benadeelde partij] in de nacht van 21 september 2010 uit het raam van de kamer van verdachte heeft zien klimmen.
Op de kamer van verdachte was nog een andere persoon aanwezig, genaamd [getuige 2], de kamergenoot van de verdachte. [Getuige 2] heeft op 21 september 2010 als getuige onder meer verklaard dat verdachte en [benadeelde partij] elkaar in de keuken ontmoetten en dat, toen [benadeelde partij] naar zijn eigen kamer wilde gaan, verdachte er bij [benadeelde partij] op aandrong om te blijven. Verdachte heeft [benadeelde partij] vervolgens naar zijn, verdachtes, kamer gebracht, hem een deken toegegooid en gezegd dat hij bij verdachte moest blijven slapen. Verdachte belette [benadeelde partij] aanvankelijk naar het toilet te gaan. Later ging verdachte, toen [benadeelde partij] zei dat hij naar het toilet moest, met hem mee naar het toilet. [Getuige 2] heeft verklaard dat verdachte [benadeelde partij] als een gijzelaar behandelde waardoor hij, [getuige 2], dacht dat het een grap was. Volgens [getuige 2] was verdachte ook behoorlijk aangeschoten. [getuige 2] heeft verdachte tegen [benadeelde partij] horen zeggen dat [benadeelde partij] tot 05.00 uur in de ochtend moest blijven en dat hij niet mocht weggaan. [Getuige 2] moest de lege bierblikjes aan verdachte geven. Verdachte gebruikte de blikjes om in te plassen. Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat verdachte zich dominant gedroeg maar dat hij niet heeft lopen dreigen of schelden tegen [benadeelde partij].
Op 22 september 2010 is [getuige 3], bewoner van het AZC als getuige door de politie gehoord. [Getuige 3] was die avond aanwezig op het AZC en heeft verklaard dat verdachte [benadeelde partij] zou hebben bedreigd onder andere met de bewoordingen zoals deze in de tenlastelegging staan vermeld. Voorts heeft [getuige 3] verklaard: “Verdachte had het grootste mes uit de keuken gepakt en in zijn riem gestoken”.
Verdachte heeft op 29 september 2010 tegenover de politie verklaard dat hij met [getuige 2] in de nacht van 21 september 2010 aan het drinken was in aanwezigheid van [benadeelde partij] en dat hij toen tegen [benadeelde partij] heeft gezegd dat hij bij hem, verdachte, op zijn kamer moest blijven. Hij wilde dat [benadeelde partij] de volgende ochtend met hem naar het COA zou gaan. [Benadeelde partij] wilde dit niet, maar verdachte zei toen: “Nee, alsjeblieft, jij komt met mij mee naar mijn kamer en slaapt bij mij”. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij [benadeelde partij] heeft gevraagd om zijn ([benadeelde partij) telefoon aan hem af te geven.Verdachte wilde de telefoon van [benadeelde partij] zodat hij niet met de receptie kon bellen. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij met [benadeelde partij] meeging naar het toilet. Ter terechtzitting van 22 maart 2011 heeft verdachte verklaard dat hij wilde dat [benadeelde partij] bij hem bleef slapen omdat hij, in verband met zijn wens om van kamer te verhuizen, zijn verhaal bij het COA wilde doen in tegenwoordigheid van [benadeelde partij]. Hij was bang dat [benadeelde partij] hem anders zwart zou maken bij het COA.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat zich in de nacht van 20 op 21 september 2010 in een kamer van het AZC te Den Helder een bijzonder vervelend incident heeft voorgedaan. Aangever [benadeelde partij] heeft een deel van de nacht in de kamer van verdachte doorgebracht. Hierbij is het dominante gedrag van de verdachte, waaronder het meenemen naar diens kamer en de handelwijze ten aanzien van de telefoon van en het toiletbezoek door [benadeelde partij], door deze kennelijk als feitelijk zeer dwingend is ervaren, hetgeen hem er uiteindelijk toe heeft gebracht door het raam naar buiten te klimmen.
De rechtbank is echter van mening dat het opzet op wederrechtelijke vrijheidsberoving, zoals het ten laste is gelegd, niet kan worden bewezen. De in de tenlastelegging genoemde bedreigingen, evenals het in de tenlastelegging genoemde mes, komen goeddeels voor het eerst naar voren in de verklaring van getuige [getuige 3]. Deze waarnemingen van [getuige 3] vinden echter geen steun in de verklaring van de [getuige 2], die de hele tijd bij het incident aanwezig is geweest, en ook niet in de eerste verklaring (de aangifte) van [benadeelde partij].
[Benadeelde partij] is op 28 september 2010, in een nader verhoor door de politie, geconfronteerd met de verklaring van [getuige 3] over de dreigende bewoordingen die door verdachte zouden zijn geuit en over de aanwezigheid van een mes. [Benadeelde partij] heeft toen voor het eerst verklaard dat verdachte hem wilde wurgen omdat hij tegen de Islam zou zijn en dat hij veelvuldig zou hebben gezegd [benadeelde partij] te zullen doodsteken. [Benadeelde partij] heeft ook verklaard geen mes bij verdachte te hebben gezien maar dat verdachte steeds waarschuwde en dreigde en dan naar zijn broek- of jaszak wees en dat hij zich daardoor erg bedreigd voelde.
De rechtbank acht de nadere verklaring van [benadeelde partij], gelet op de omstandigheid dat deze verklaring zeven dagen na het incident is afgelegd, een periode waarin [benadeelde partij] en [getuige 3] uitgebreid in de gelegenheid kunnen zijn geweest om het gebeuren in het AZC met elkaar te bespreken, niet bruikbaar als steunbewijs van hetgeen de [getuige 3] zegt te hebben gezien/gehoord ten aanzien van de dreigende bewoordingen en het voorhanden hebben van een mes.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat de bedreigende bewoordingen zoals ze zijn opgenomen in de tenlastelegging door verdachte zijn gebezigd en evenmin bewezen acht dat verdachte een mes had, dan wel bij [benadeelde partij] de indruk heeft gewekt dat hij een mes had, terwijl de overige feitelijke omstandigheden waarvan volgens aangever en de getuigen sprake was, zoals het uitsluitend onder begeleiding naar het toilet mogen, het moeten afgeven van de telefoon en het moeten plassen in een bierblikje, niet in de tenlastelegging zijn opgenomen, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van opzettelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. L. Stevens, rechters,
in tegenwoordigheid van M. Woudman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2011.
Mr. Stevens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.