RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/702403-10 (P)
Datum uitspraak: 20 april 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 april 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. A. Glijnis, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd, dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (De Dorpstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- een voertuig (personenauto) te besturen terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht en/of
- te rijden met een (veel) hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 30 km per uur en/of
- in plaats van die rijbaan van die weg op normale wijze te blijven volgen, de macht over het stuur te verliezen en/of plotseling naar links te sturen en heeft hij de tegemoetkomende fietsers niet gezien (terwijl zij fietsverlichting voerden) en is hij tegen één fietsster aangereden en/of gebotst,
waardoor een ander, die fietsster, (genaamd [slachtoffer]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht (te weten: schaaf- en snijwonden in het gelaat en op het voorhoofd en/of kneuzing en bloeduitstorting aan beide knieën en/of een hersenschudding),
dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee (nadat hij teveel alcoholhoudende drank had gedronken) rijdende op de weg, De Dorpstraat,
- met een (veel) hogere snelheid heeft gereden dan de aldaar toegestane snelheid van 30 km per uur en/of
- in plaats van die rijbaan van die weg op normale wijze te blijven volgen en daarop zoveel mogelijk rechts te houden, terecht is gekomen op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer en daar is opgebotst of aangereden tegen een op die rijbaan tegemoetrijdende fietsster,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 14 november 2010 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op De Dorpstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 14 november 2010 heeft op de Dorpsstraat te Noord-Scharwoude om ongeveer 19.25 uur een verkeersongeval plaatsgevonden. Hierbij waren een personenauto , bestuurd door verdachte , en een fiets , bestuurd door het slachtoffer [slachtoffer], betrokken. Deze laatste, hierna ook kortweg te noemen: [slachtoffer], reed met twee andere fietsers voor haar in tegenovergestelde richting van de haar naderende personenauto, bestuurd door verdachte. Bij de botsing die heeft plaatsgevonden is [slachtoffer] van haar fiets geslingerd en op de motorkap van de personenauto terechtgekomen. Na de botsing is de personenauto doorgereden.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair en 2 aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft betoogd dat er sprake is van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 in die zin dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag waardoor zodanig lichamelijk letsel bij [slachtoffer] is ontstaan dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Bovendien heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij op zijn minst moest vermoeden dat er door de botsing een slachtoffer was gevallen.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak betoogd voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat niet is aangetoond en niet aannemelijk is gemaakt dat zijn cliënt met een hogere snelheid dan 30 km per uur heeft gereden. Voorts staat niet vast dat zijn cliënt verkeerde in een toestand waarbij hij niet tot behoorlijk besturen in staat was, nu zijn cliënt een redelijk zware man is en een deel van de eerder door hem genuttigde alcohol reeds kan zijn uitgewerkt op het moment dat hij ging rijden. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd, kan evenmin bewezen worden verklaard nu zijn cliënt geen reële kans op een ongeval heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat zijn cliënt eveneens dient te worden vrijgesproken, nu zijn cliënt op het moment van het ongeval niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht. Daarnaast heeft hij zich, toen hij zich de volgende dag realiseerde dat hij een persoon had aangereden, gemeld bij de politie, waardoor sprake is van uitsluiting van de strafbaarheid zoals opgenomen in artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Verdachte is op 14 november 2010 in café [naam café] aan de Dorpsstraat in Noord-Scharwoude geweest, waar hij drie tot vier fluitjes bier en twee Juttertjes heeft gedronken. Volgens een bezoeker van het café, getuige [getuige], sprak een cafébezoeker een beetje met een dubbele tong en stond hij te wiebelen op zijn benen. Zij heeft gezien dat deze man via de voordeur het café verliet en naar de overkant van de straat naar een donkerkleurige auto liep. Zij zag de auto wegrijden richting Oudkarspel. Kort daarna hoorde zij geschreeuw van buiten komen en zag zij haar vriendin [slachtoffer] (naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) op de grond liggen. Gezien het in de verklaring genoemde tijdsverloop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat deze cafébezoeker verdachte is geweest.
Na het nuttigen van de genoemde drankjes is verdachte in zijn auto (een donkerblauwe Audi A6 met het kenteken [kenteken]) gestapt en is hij over de Dorpsstraat richting Oudkarspel gereden. Op het moment dat verdachte in zijn personenauto richting Oudkarspel over de Dorpsstraat reed was zijn snelheid ongeveer 50 kilometer per uur. Verdachte heeft een enorme klap, een soort doffe dreun, gehoord en zag zijn voorruit verbrijzelen en daarop blond haar terechtkomen. Vóór deze klap heeft verdachte geen personen, fietsers of verlichting van fietsen gezien.
Gezien de hierboven genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 nu een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos rijgedrag. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het ten tijde van het ongeval donker was en regende, waardoor de weg vochtig was . Verdachte heeft aangegeven ter plaatse goed bekend te zijn met de situatie en met de aldaar toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Verdachte heeft in de periode voor het ongeval (van ongeveer 17.45 uur tot 19.30 uur) in ieder geval vijf tot zes alcoholische consumpties genuttigd. Verdachte is desondanks in zijn auto gestapt en reed met een hogere snelheid dan toegestaan over de Dorpsstraat, waarbij hij de fietster [slachtoffer] niet heeft gezien. Na de doffe dreun of klap is hij niet gestopt, maar is hij naar huis gereden en pas toen hij ’s ochtends wakker werd is hij tot zijn positieven gekomen en besefte verdachte dat hij iemand zou kunnen hebben aangereden.
Na het ongeval is verdachte naar huis gereden zonder te kijken wie of wat hij heeft geraakt en of hij hulp diende te verlenen De volgende ochtend merkte verdachte dat zijn auto vanaf zijn oprit was weggehaald en heeft hij geprobeerd de politie te bellen. Verdachte wist dus, aan de hand van het weghalen van zijn auto, dat de politie hem zou willen spreken over het ongeval dat de avond tevoren had plaatsgevonden. Reeds daarom is de rechtbank van oordeel dat een beroep op artikel 184 van de Wegenverkeerswet 1994 niet meer kan slagen. Bovendien belde verdachte volgens zijn eigen gegevens 15 november 2010 om 8.49 uur met de politie en dat is meer dan twaalf uur na het verkeersongeval. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Primair
hij op 14 november 2010 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, De Dorpsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- een voertuig (personenauto) te besturen terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht en
- te rijden met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 30 km per uur en
- heeft hij de tegemoetkomende fietsers niet gezien terwijl zij fietsverlichting voerden en is hij tegen één fietsster gebotst,
waardoor een ander, die fietsster, genaamd [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten: schaaf- en snijwonden in het gelaat en op het voorhoofd en kneuzing en bloeduitstorting aan beide knieën en een hersenschudding, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.
hij op 14 november 2010 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op De Dorpsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 240 uur gevorderd, alsmede een ontzegging motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten en dat zijn rijbewijs aan hem dient te worden teruggegeven. Subsidiair heeft de raadsman verzocht in verband met persoonlijke omstandigheden geen straf of maatregel op te leggen, danwel een straf op te leggen waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten, namelijk roekeloos rijgedrag waardoor aan een ander lichamelijk letsel is toegebracht en doorrijden na een ongeval. Dit zijn ernstige verkeersfeiten en het is slechts aan ‘geluk’ te danken dat de gevolgen voor het slachtoffer niet veel ernstiger zijn geweest.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 2 december 2010, waaruit blijkt dat de verdachte in 2002 een boete heeft betaald wegens rijden onder invloed en in 2008 een boete heeft betaald wegens te hard rijden;
- de stukken die door de verdediging zijn overlegd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder de stukken omtrent de baan van verdachte bij Lankelma Groep.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf, alsmede een werkstraf, van na te noemen duur op haar plaats is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit, een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te noemen duur dient te worden opgelegd. De rechtbank merkt daarbij op het verdachte zwaar aan te rekenen dat hij, wetend dat hij iemand had aangereden, de plaats van het ongeval heeft verlaten en ook toen hij thuis was aangekomen niet tot inkeer is gekomen en geen hulp heeft ingeschakeld.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders onder feit 1 primair en 2 ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek Strafbaarheid van het bewezen verklaarde vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderd veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek Bewezenverklaring onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de ontzegging van de rijbevoegdheid ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van de bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere ontzeg¬ging van de rijbevoegd¬heid in mindering is ge¬bracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 april 2011.