ECLI:NL:RBALK:2011:BQ6034

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.702536-10
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse aangifte van mishandeling door politieagenten door minderjarige

In de nacht van 7 februari 2010 werd de verdachte, een minderjarige, aangehouden in een café in Oosterblokker wegens openbare dronkenschap. Tijdens zijn aanhouding raakte hij gewond en werd hij naar het ziekenhuis gebracht. Op 15 februari 2010 deed hij aangifte van mishandeling door twee politieagenten, die hem in de politiecel zouden hebben mishandeld. De officier van justitie stelde echter vast dat de aangifte onjuist was, gebaseerd op getuigenverklaringen en medische rapporten die de beweringen van de verdachte tegenspraken. De verdediging van de verdachte ontkende de beschuldigingen en pleitte voor vrijspraak. De rechtbank beoordeelde de tenlastelegging en concludeerde dat de verdachte opzettelijk een valse aangifte had gedaan, wetende dat de mishandeling niet had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een werkstraf van 60 uur moest krijgen, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie als hij deze niet naar behoren zou uitvoeren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Alkmaar, waarbij rekening werd gehouden met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.702536-10 (P)
Datum uitspraak: 25 mei 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor Kinderstrafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats en –datum]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 15 februari 2010 te Grootebroek, in de gemeente Stede Broec, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar ten overstaan van [politieambtenaar 1] en/of [politieambtenaar 2], beiden inspecteur van politie bij het Bureau Interne Onderzoeken van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van mishandeling van hem, verdachte, door een of meer politiemensen in een politiecel te Hoorn (NH) op 7 februari 2010, terwijl hij en/of zijn mededader wist(en) dat die mishandeling niet heeft plaatsgevonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
In de nacht van 7 februari 2010 is verdachte bij café [naam] te Oosterblokker om ongeveer 2.00 uur aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 426, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, kort gezegd: in staat van openbare dronkenschap de openbare orde verstoren. Verdachte werd naar het politiebureau te Hoorn gebracht en ingesloten. Omstreeks 2.40 uur die nacht werd verdachte, die hemofiliepatiënt is, hevig bloedend in een met bloed besmeurde cel aangetroffen, waarna hij in een ambulance is afgevoerd naar het ziekenhuis.
Op 15 februari 2010 heeft verdachte aangifte gedaan van mishandeling door twee politiemensen in een cel op het politiebureau in Hoorn. Het openbaar ministerie heeft besloten deze zaak te laten onderzoek door het Bureau Interne Onderzoeken (BIO) Zaanstreek-Waterland. Naar aanleiding van dit onderzoek is de zaak geseponeerd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Op basis van dit onderzoek ontstond de verdenking dat verdachte een valse aangifte had gedaan. BIO Kennemerland heeft hier vervolgens onderzoek naar gedaan, hetgeen heeft geresulteerd in de onderhavige strafzaak.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte een valse aangifte van mishandeling door twee politieambtenaren heeft gedaan zoals strafbaar gesteld in artikel 188 Wetboek van Strafrecht.
B. Standpunt van de officier van justitie
Nu de aangifte aantoonbare onjuistheden bevat en wordt weersproken door de verklaringen van getuigen zijn er volgens de officier van justitie concrete aanwijzingen dat verdachte heeft gelogen over het feit dat hij in een politiecel door politieagenten is mishandeld. In combinatie met de medische verklaringen over verdachte en het proces-verbaal van bevindingen over de gesprekken met de meldkamer op de avond van de aanhouding van verdachte is komen vast te staan dat verdachte een valse aangifte heeft gedaan.
C. Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat hij een valse aangifte heeft gedaan. Verdachte houdt vast aan zijn aangifte zoals gedaan op 15 februari 2010, te weten dat hij door twee politieagenten in zijn cel is mishandeld. Nu verdachte ontkent en niet is komen vast te staan dat verdachte een valse aangifte heeft gedaan heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Verdachte heeft op 15 februari 2010 op het politiebureau te Grootebroek ten overstaan van verbalisanten [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2], beiden inspecteur van politie bij het Bureau Interne Onderzoeken van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland, aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door twee politiemannen in een politiecel van het politiebureau te Hoorn op 7 februari 2010. Verdachte heeft verklaard dat de agenten die hem op 7 februari 2010 naar het politiebureau hebben gebracht, hem na zijn insluiting in zijn cel hebben opgezocht en mishandeld. Zij hebben hem vastgepakt, ‘een stoffig ding’ om zijn hoofd gewikkeld en hem vervolgens op zijn rug, zijn hoofd en tegen zijn neus geslagen. Daarna werd de celdeur dichtgedaan. Verdachte zag dat hij bloedde en dat het bloeden niet stopte en heeft toen geschreeuwd dat er een ambulance moest komen.
Ten aanzien van de gebeurtenissen in de nacht van 7 februari 2010 waarin de gestelde mishandeling van verdachte in de politiecel zou hebben plaatsgevonden overweegt de rechtbank het volgende.
Op 7 februari 2010, omstreeks 01.55 uur, is verdachte bij café [naam] te Oosterblokker aangehouden als verdacht van een strafbaar feit .
Uit het proces-verbaal bevindingen met betrekking tot mobilofoongesprekken, gevoerd via de meldkamer van de regiopolitie Noord-Holland Noord op 7 februari 2010 tussen 01.49 en 03.00 uur met betrekking tot de melding van een vechtpartij in een café genaamd [naam] te Oosterblokker komt het volgende naar voren:
Om 01.49 uur wordt gemeld dat er bij [naam café] in Oosterblokker door tien à
twaalf personen wordt gevochten. Er wordt gevraagd om een hitteam. Tussen 01.57 uur en 01.59 uur wordt gemeld dat er vanuit [naam café] een persoon is aangehouden die vervolgens aan de politie wordt overgedragen. Om 01.59.53 uur wordt door een politiedienstwagen die wordt aangeduid als de 55.01 aan ene [politieambtenaar 3] (naar de rechtbank begrijpt: verbalisant [politieambtenaar 3]) medegedeeld dat de aangehouden persoon hemofiliepatient is. [Naam], de centralist, reageert hierop direct en vertelt aan [politieambtenaar 3] dat hij vader is van een hemofiliepatient en vraagt [politieambtenaar 3] of hij weet welke medicijnen de aangehouden persoon gebruikt. Hij waarschuwt [politieambtenaar 3] om 02.01.12 uur dat, voor het geval de aangehouden persoon klappen mocht hebben gehad, er overleg moet plaatsvinden met het behandelcentrum. Om 02.02.07 uur meldt [politieambtenaar 3] dat verdachte hemofilie A heeft en in behandeling is bij het AMC. Om 02.19 uur belt [politieambtenaar 4] met de meldkamer met het verzoek om een GGD arts in het cellencomplex in Hoorn. Om 02.39.09 uur wordt aan de meldkamer gevraagd wanneer de dokter er is en dat er anders een ambulance moet komen voor [verdachte] (verdachte). Daarna volgen verschillende gesprekken met de meldkamer over de toestand van verdachte. Gemeld wordt dat hij bloed heeft op zijn gezicht, neus en bij het oog. Om 03.00.18 uur arriveert de ambulance bij het politiebureau.
[Verbalisant 5] heeft over het gebeuren op 7 februari 2010 in een proces-verbaal gerelateerd dat hij samen met collega [verbalisant 6] dienst had en omstreeks 01.50 uur de melding kreeg om naar het café [naam] te Oosterblokker te gaan. Het zou daar onrustig zijn en mogelijk uit de hand lopen. De beveiliger van het café [naam] wees in de kroeg een persoon aan die volgens hem al de hele avond irritant en vervelend was. Even later zag [politieambtenaar 5] dat deze persoon door de beveiliger uit het café werd gezet. Hij zag dat de jongen tegenstribbelde en dat zijn neus bloedde. [Politieambtenaar 5] heeft daarop deze persoon van de beveiliger overgenomen en aangehouden. Omstanders vertelden dat de aangehouden jongen hemofilie had. [Verbalisant 5] heeft op verzoek van de jongen met een zakdoek de neus van de jongen schoongeveegd en hem vervolgens medegedeeld dat hij naar het bureau zou worden gebracht en dat daar een arts kon worden gewaarschuwd. De jongen werd geplaatst in het dienstvoertuig van [politieambtenaar 3] en [politieambtenaar 7] die hem naar het politiebureau zouden brengen. Volgens [politieambtenaar 3] had de jongen in het café nog geen bloedneus, maar op het moment dat hij naar buiten kwam wel . Verbalisant [politieambtenaar 6] bevestigt bovengenoemd relaas van zijn collega [politieambtenaar 5].
Verbalisanten [politieambtenaar 3] en [politieambtenaar 7] hebben verklaard dat zij zich op 7 februari 2010 in een dienstvoertuig met roepnummer 51.01 bevonden toen zij om ongeveer 01.55 uur de melding kregen om naar een vechtpartij in een horecagelegenheid [naam] te Oosterblokker te gaan. Aldaar hebben zij de aangehouden jongen overgenomen van hun collega’s [politieambtenaar 5] en [politieambtenaar 6] en naar het politiebureau te Hoorn gebracht. Zij zagen dat de jongen een bloedneus had en dat collega [politieambtenaar 5] het bloed onder de neus van de jongen wegveegde. Tijdens de rit naar het politiebureau vertelde de jongen dat hij hemofilie had. Dit werd tevens gemeld door collega [politieambtenaar 6] via de portofoon. Ook hadden zij contact met de centralist [naam] van de regionale meldkamer die aangaf zelf een zoon te hebben met hemofilie. Beiden verbalisanten verklaren dat het bloeden bij de jongen op dat moment was gestopt. Zij hebben de jongen op het politiebureau te Hoorn ingesloten en overgedragen aan arrestantenverzorger [politieambtenaar 4] met de mededeling dat de jongen hemofilie heeft en dat een arts moest worden ingeschakeld. Zij zagen dat [politieambtenaar 4] direct de telefoon pakte en hoorden hem om een GGD arts vragen. Zij verklaren voorts dat zij geen moment met deze jongen alleen zijn geweest en geen geweld tegen hem hebben gebruikt. Vervolgens hebben zij het cellencomplex verlaten. De aangehouden jongen bleek te zijn [verdachte], geboren [geboortedatum en –plaats] .
Verbalisant [politieambtenaar 4] had op die bewuste zaterdagavond 7 februari 2010 van 23.00 uur – 07.00 uur dienst als medewerker arrestantenzorg op het politiebureau te Hoorn. Hij heeft verklaard dat verdachte omstreeks 02.07 uur werd binnengebracht door collega’s [politieambtenaar 7] en [politieambtenaar 3]. Hij zag dat verdachte bij binnenkomst een klein beetje bloed had aan zijn linker neusgat. Verdachte werd door [politieambtenaar 7] en [politieambtenaar 3] ingesloten. Na de insluiting vertelden [politieambtenaar 7] en [politieambtenaar 3] aan [politieambtenaar 4] dat verdachte hemofiliepatient is en wat dit inhoudt. [Politieambtenaar 4] heeft toen via de meldkamer contact gelegd en een GGD arts besteld. [Politieambtenaar 4] is vervolgens weer naar verdachte gelopen om hem te vertellen dat er een arts was gewaarschuwd. Op dat moment bloedde verdachte volgens [politieambtenaar 4] nog niet uit zijn neus. Tijdens een telefoongesprek met de GGD arts zag [politieambtenaar 4] dat verdachte niet bloedde uit zijn neus en gaf verdachte desgevraagd te kennen dat hij leed aan hemofilie type 1. Even later gaf verdachte via de intercom aan dat hij erg uit zijn neus bloedde. [Politieambtenaar 4] is direct naar de cel van verdachte gegaan en trof verdachte aan met een bloedende neus terwijl hij meerdere malen schreeuwde dat hij dood ging. [Politieambtenaar 4] is bij verdachte gebleven en probeerde met zijn diensttelefoon via de meldkamer de arts te pakken te krijgen, maar die belde niet terug. Toen de hulpofficier van justitie de cel in kwam heeft hij hem verzocht een ambulance te bellen. [Politieambtenaar 4] trachtte het bloeden te stoppen door verdachte rechtop te houden en een doek tegen zijn neus te drukken. Verdachte werkte niet mee door de doek weg te gooien en zich achterover te laten vallen. [Politieambtenaar 4] zag dat de verdachte zijn neus snoot en het bloed over zijn hoofd en kleding uitwreef. Nadat de ambulance was gearriveerd bleef verdachte opstandig en wild met zijn armen slaan.
Op 8 maart 2010 is verbalisant [politieambtenaar 4] aanvullend gehoord. Hij verklaart dat er buiten de in zijn eerste verklaring genoemde personen niemand bij verdachte in de cel is geweest en dat hij in de periode dat verdachte in de cel zat steeds in het cellencomplex is geweest. Voorts verklaart hij dat hij als arrestantenverzorger als enige een sleutel van de cel van verdachte heeft gehad en als enige toegang tot de reservesleutel van deze cel heeft gehad. Volgens [politieambtenaar 4] kan er niemand ongezien bij de cel van verdachte zijn geweest.
Om 3.18 uur kwam de ambulance met verdachte aan in Westfriesgasthuis te Hoorn . Uit de geneeskundige verklaring van het Westfriesgasthuis blijkt dat bij verdachte een neustrauma met nadien aanhoudende neusbloeding is vastgesteld bij een patiënt bekend met bloederziekte (hemofilie A). Vervolgens is verdachte overgebracht naar het AMC te Amsterdam Uit de brief van het AMC aan de huisarts van verdachte blijkt dat verdachte op verzoek van de vader van verdachte door de afdeling spoedeisende hulp is onderzocht in het AMC. In de brief wordt melding gemaakt van de reeds door het WFG behandelde neusletsel en voorts dat bij verdachte een alcoholpromillage is vastgesteld van 1,7.
De rechtbank is op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 15 februari 2010 een valse aangifte heeft gedaan zoals in de bewezenverklaring hieronder is beschreven. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Vast staat vast dat verdachte, die hemofiliepatiënt is, hevig bloedend in een met bloed besmeurde cel is aangetroffen, waarna hij in een ambulance is afgevoerd naar het ziekenhuis. Verdachte heeft in zijn aangifte te kennen gegeven dat dit is veroorzaakt door de twee verbalisanten die hem op 7 februari 2011 naar het politiebureau hebben gebracht, waarna hij door hen in zijn cel is mishandeld. Uit bovengenoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte hiermee doelt op verbalisanten [politieambtenaar 3] en [politieambtenaar 7]. Zij zouden hem na zijn insluiting in zijn cel hebben opgezocht en mishandeld. Deze verbalisanten ontkennen verdachte te hebben mishandeld en alleen met hem in de cel te zijn geweest. Na de insluiting hebben zij het politiebureau verlaten. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van arrestantenverzorger [politieambtenaar 4]. Verder - zo heeft [politieambtenaar 4] verklaard - is er na de insluiting van verdachte niemand meer bij verdachte in de cel geweest en is dit bovendien onmogelijk omdat alleen [politieambtenaar 4] toegang had tot de sleutel en de reservesleutel van de cel van verdachte. Deze verklaringen zijn strijdig met hetgeen verdachte heeft verklaard. Bovendien wordt in bovengenoemde letselverklaringen alleen gesproken over een aanhoudende neusbloeding bij een patiënt met bloedziekte A en wordt geen melding gemaakt van ander letsel dat zou kunnen duiden op een mishandeling zoals door verdachte omschreven.
Zowel verbalisant [politieambtenaar 5] als [politieambtenaar 6] constateren reeds bij de aanhouding van verdachte dat zijn neus bloedde. Door omstanders werd medegedeeld dat verdachte hemofilie had. Vervolgens verklaren ook verbalisanten [politieambtenaar 3] en [politieambtenaar 7] dat verdachte een bloedneus had. Reeds in de auto, tijdens het vervoer van verdachte, communiceerden zij met de meldkamer over verdachte als hemofiliepatient en dat er een arts moest worden geraadpleegd. Deze verklaringen worden ondersteund door het hierboven geschetste mobilofoonverkeer. Ook arrestantenverzorger [politieambtenaar 4] verklaart dat verdachte bij binnenkomst op het politiebureau bloed aan zijn neus had. Gelet op vorenstaande was reeds ruim voor de insluiting van verdachte sprake van een bloedneus, hetgeen de latere neusbloeding in de cel kan verklaren. Daarom is onjuist de aangifte, inhoudende dat verbalisanten verdachte in zijn cel hebben mishandeld.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 februari 2010 te Grootebroek, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2], beiden inspecteur van politie bij het Bureau Interne Onderzoeken van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van mishandeling van hem, verdachte, door een of meer politiemensen in een politiecel te Hoorn (NH) op 7 februari 2010, terwijl hij wist dat die mishandeling niet heeft plaatsgevonden.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet is gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd dat de rechtbank het tenlastegelegde feit bewezen zal verklaren met dien verstande dat het medeplegen door de vader van verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en voorts dat de rechtbank de verdachte daarvoor een werkstraf zal opleggen voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is op enig moment aangehouden in verband met verstoring van de openbare orde na openbare dronkenschap. Verdachte heeft een bloedneus gekregen en heeft in zijn latere aangifte verbalisanten valselijk beschuldigd hem in zin politiecel te hebben mishandeld. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het politieapparaat onnodig in werking heeft gezet door het plegen van het genoemde strafbare feit en voorts dat hij de betrokken verbalisanten ten onrechte in diskrediet heeft gebracht.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- het strafblad van verdachte d.d. 28 maart 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten;
- het over verdachte uitgebrachte strafadvies, gedateerd 9 mei 2011, van R. Keesman, als raadsonderzoeker werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming te Alkmaar. Uit dit rapport blijkt dat verdachte momenteel goed functioneert. Aangezien verdachte ontkent kan niets worden gezegd over de mogelijke kans op recidive, maar die lijkt gelet op het huidige functioneren van verdachte klein. Mocht de rechtbank toch tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde komen dan adviseert de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank aan verdachte een werkstraf op te leggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 188 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende jeugddetentie wordt toegepast, welke vervangende jeugddetentie wordt vastgesteld op 30 (dertig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. G.A.M. van Dijk en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Graag, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 mei 2011.
Mr. Cuvelier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.