ECLI:NL:RBALK:2011:BQ7605

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
127841
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opgave van verhaalsmogelijkheden in kort geding

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 9 juni 2011, heeft Eiser in kort geding gevorderd dat Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 hun bronnen van inkomsten zouden opgeven en hen in gijzeling zouden worden genomen tot aan die verplichtingen volledig en naar waarheid zijn voldaan. Eiser stelde dat Gedaagde sub 1 onrechtmatig handelde door een eerder vonnis van de rechtbank te Alkmaar niet na te komen, en dat hij niet in staat was om zijn vordering te incasseren omdat Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 niet alle benodigde informatie verstrekten. Gedaagde sub 1 voerde aan dat hij geen inkomsten had en dat de vordering van Eiser ongegrond was. Gedaagde sub 2 stelde dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en dat Eiser geen vorderingen meer op haar had.

De voorzieningenrechter overwoog dat Eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat Gedaagde sub 1 over andere inkomsten beschikte dan reeds bekend was. De voorzieningenrechter oordeelde dat een enkel vermoeden, gebaseerd op de uiterlijke levensstijl van Gedaagde sub 1, onvoldoende was om de vordering te onderbouwen. De vordering van Eiser werd afgewezen, evenals de vordering in reconventie van Gedaagde sub 1 tegen Eiser, omdat het bestaan van de vordering onvoldoende aannemelijk was gemaakt. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het indienen van vorderingen in kort geding, vooral wanneer het gaat om het aannemelijk maken van inkomsten en verhaalsmogelijkheden. De rechter wees erop dat de bewijslast bij Eiser lag en dat hij niet voldeed aan de eisen om zijn vordering te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
CVZ/AS
KG nummer: 127841/KG ZA 11-111
datum: 9 juni 2011
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER IN CONVENTIE IN KORT GEDING,
VERWEERDER IN RECONVENTIE IN KORT GEDING,
advocaat mr. F. Hoppe te Alkmaar,
tegen:
[gedaagde sub 1],
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
GEDAAGDEN IN CONVENTIE IN KORT GEDING,
EISERS IN RECONVENTIE IN KORT GEDING,
advocaat mr. B.F. van Noort te Den Haag.
Partijen zullen verder worden genoemd "Eiser" respectievelijk "Gedaagde sub 1" en "Gedaagde sub 2".
1. HET VERLOOP VAN HET GEDING
Ter terechtzitting van 9 mei 2011 heeft Eiser in conventie gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 hebben de vordering bestreden en Gedaagde sub 1 heeft een eis in reconventie ingesteld. Eiser heeft tegen die vordering verweer gevoerd.
Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van de zijde van Eiser de originele dagvaarding en van beide zijden pleitnotities, overgelegd.
De verdere behandeling van de zaak is vervolgens geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg een regeling te treffen.
Bij brieven van 20 mei 2011 hebben de advocaten van partijen ieder voor zich aangegeven dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Vervolgens is vonnis gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.
2. DE UITGANGSPUNTEN
in conventie en in reconventie
2.1 Gedaagde sub 2 is de echtgenote van Gedaagde sub 1.
2.2 Eiser heeft in het verleden werkzaamheden verricht voor Gedaagde sub 1 en zijn vennootschap [] B.V. De facturen voor deze werkzaamheden zijn voor een groot deel onbetaald gelaten.
2.3 Omtrent de openstaande facturen is tussen partijen een bodemprocedure gevoerd bij deze rechtbank onder zaak- en rolnummer 105327/HA ZA 08-775. In die zaak is op 16 september 2009 eindvonnis gewezen. In dat vonnis zijn [] en Gedaagde sub 1 hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van euro 85.571,14 alsmede tot betaling van de proceskosten. De door [] ingestelde vordering in reconventie werd afgewezen.
2.4 [] is op 12 januari 2010 in staat van faillissement verklaard.
2.5 In het kader van de tenuitvoerlegging van genoemd vonnis heeft Eiser onder meer meerdere beslagen doen leggen ten laste van Gedaagde sub 1. Tot op heden hebben deze executiemaatregelen niet kunnen leiden tot incassering van de vordering.
3. DE VORDERING EN DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
in conventie en in reconventie
3.1 Eiser vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en zonder zekerheidstelling
1. Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 hoofdelijk zal veroordelen om hun bronnen van inkomsten dadelijk aan de deurwaarder op te geven en hen in gijzeling te nemen tot aan die verplichtingen volledig en naar waarheid is voldaan, alsmede alle ten deze reeds gevallen en nog te vallen kosten zullen zijn voldaan;
2. Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 hoofdelijk te veroordelen om - uit hoofde van hun hoedanigheid als aandeelhouder c.q. bestuurder zorg te dragen dat zij c.q. [] de volgende gegevens aanleveren:
- een mededeling in de zin van artikel 474 f Rv (eerder gevestigde rechten);
- een deugdelijke, inzichtelijke administratie vanaf het moment van oprichting tot heden;
- een derdenverklaring af te leggen inzake de rechtsverhouding met Gedaagde sub 1 ex artikel 476 Rv;
- en darnaast het aandeelhoudersregister te tonen;
en Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 in gijzeling te doen stellen tot het moment dat al deze bescheiden aan Eiser ter hand zijn gesteld en alle ten deze reeds gevallen en nog te vallen kosten zullen zijn voldaan;
3. een en ander voor een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen duur, met verlof tot dadelijke tenuitvoerlegging, en met veroordeling van Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 in de buitengerechtelijke kosten, de kosten van het geding, die van betekening van dit vonnis, alsmede van het in gijzeling doen nemen.
3.2 Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat Gedaagde sub 1 onrechtmatig handelt jegens hem door het eindvonnis van de rechtbank te Alkmaar van 16 september 2009 niet na te komen. Eiser stelt dat hij al verschillende pogingen heeft gedaan het aan hem toegewezen bedrag te incasseren, maar dat deze pogingen gesaboteerd zijn doordat Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 niet alle benodigde informatie voor verhaal van de vordering verstrekken. Beslaglegging heeft tot nu toe ook onvoldoende uitkomst geboden, omdat Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 inboedelgoederen aan het beslag hebben onttrokken en Gedaagde sub 1 zelfs heeft geprobeerd de inboedel aan Gedaagde sub 2 te verkopen, welke verkoop door de deurwaarder echter al als paulianeus werd aangemerkt. Ook het beslag onder [] Europe B.V., een nieuwe onderneming van Gedaagde sub 1, heeft tot nu toe niets opgeleverd. Eiser stelt dat hij ervan overtuigd is dat Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 ergens inkomsten vandaan halen omdat zij riant wonen in een dure woning en er een luxe levensstijl op na houden, maar dat deze inkomsten langs andere kanalen nog niet te achterhalen zijn geweest, zodat hij om die reden belang heeft bij toewijzing van zijn vordering.
3.3 Gedaagde sub 2 heeft verweer gevoerd en daarbij het standpunt ingenomen dat Eiser van haar niets meer heeft te vorderen. In dat verband heeft zij er op gewezen dat zij slechts uit hoofde van een executiegeschil dat tussen partijen aanhangig is geweest proceskosten verschuldigd was en dat zij aan haar verplichtingen uit dat vonnis heeft voldaan door betaling van die kosten via de derdenrekening van haar advocaat. Om die reden dient Eiser de door hem ten laste van haar gelegde beslagen op te heffen en dienen zijn vorderingen jegens haar te worden afgewezen, aldus Gedaagde sub 2.
3.4 Gedaagde sub 1 heeft eveneens verweer gevoerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de in het kader van de gelegde beslagen verplichte verklaringen zijn afgelegd en dat hij op dit moment in het geheel geen inkomsten heeft. Eiser weigert dit echter te geloven en blijft hem lastig vallen, aldus Gedaagde sub 1. Voor zover Eiser twijfelt aan de juistheid van de door of namens Gedaagde sub 1 afgelegde verklaringen zou hij een verklaringsprocedure kunnen opstarten maar dat heeft hij tot nu toe niet gedaan. Gedaagde sub 1 heeft erkend dat hij sinds ongeveer september als CEO ingeschreven staat voor []/[] maar stelt dat dit bedrijf nog zo slecht draait dat hij daaruit geen enkel salaris ontvangt. Hij en zijn gezin moeten leven van het inkomen van zijn echtgenote, Gedaagde sub 2. Voorts heeft Gedaagde sub 1 betwist dat hij beschikt over een vakantiehuis in Oostenrijk en heeft hij desgevraagd verklaard dat hij de hypotheek op zijn huidige woning niet kan betalen en dat daarbij inmiddels een zeer grote achterstand is ontstaan. Hij heeft benadrukt dat de gevorderde gijzeling onterecht is en ook disproportioneel.
3.5 In reconventie vordert Gedaagde sub 1 dat Eiser wordt veroordeeld tot betaling van de openstaande vordering aan ATP ad euro 50.185,--, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 augustus 2008, welke vordering door ATP aan Gedaagde sub 1 is gecedeerd, met veroordeling van Eiser in de kosten van dit geding.
3.6 Eiser heeft verweer gevoerd. Hij heeft betwist dat de cessie rechtsgeldig is en heeft ook overigens de verschuldigdheid van de vordering betwist. Daarbij heeft hij erop gewezen dat ATP een van de andere aannemers was bij de werkzaamheden voor Gedaagde sub 1 en dat Gedaagde sub 1 en ATP eerder al onder een hoedje speelden, tegen Eiser. Voorts heeft hij aangevoerd dat Gedaagde sub 1 geen spoedeisend belang heeft gesteld bij zijn vordering.
3.7 Voor zover voor de beslissing van belang zal hierna inhoudelijk op de verschillende standpunten van partijen worden ingegaan.
4.DE GRONDEN VAN DE BESLISSING
in conventie
Ten aanzien van de vordering ingesteld jegens Gedaagde sub 2
4.1 De vordering tegen Gedaagde sub 2 berust vooral op een proceskostenveroordeling die tegen haar ten gunste van Eiser is uitgesproken ad thans euro 1.653,77. Daarnaast heeft Eiser gesteld dat ook zij als voormalig aandeelhouder/bestuurder van [] geen juiste verklaring heeft gegeven over de gelden die deze vennootschap van Gedaagde sub 1 onder zich heeft.
4.2 Door Gedaagde sub 2 is ter zitting verklaard dat de proceskosten inmiddels door haar aan haar advocaat waren overgemaakt die deze op zijn beurt weer had overgemaakt naar Eiser. Ter zitting bleek dat de proceskosten nog niet waren ontvangen en dat het rekeningnummer waarop het bedrag was overgemaakt onbekend was. Daarop is de toezegging gedaan door de advocaat dat de proceskosten alsnog zouden worden overgemaakt aan de advocaat van Eiser. Weliswaar is door de advocaat van Eiser in zijn schriftelijke reactie na aanhouding verklaard dat het bedrag nog steeds niet ontvangen was, maar aan wie dit toe te schrijven valt is onvoldoende duidelijk geworden.
4.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Eiser niet voldoende aannemelijk gemaakt dat Gedaagde sub 2 over andere inkomsten beschikt dan de inkomsten die Eiser reeds bekend zijn. Om die reden wordt de vordering van Eiser jegens Gedaagde sub 2 afgewezen.
4.4 Eiser zal worden veroordeeld in de proceskosten voor zover door Gedaagde sub 2 gemaakt.
Ten aanzien van de vordering ingesteld jegens Gedaagde sub 1
4.5 Door Eiser is niet betwist dat de verklaringen omtrent inkomsten door [] Europe B.V. zijn afgelegd, hij heeft slechts gesteld dat hij geen geloof hecht aan de afgelegde verklaringen. In dat verband heeft hij gewezen op de levensstijl van Gedaagde sub 1 en zijn gezin. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij geen verklaringsprocedure heeft ingesteld tegen [] Europe B.V. omdat Gedaagde sub 1 bestuurder is van dat bedrijf zodat Gedaagde sub 1 toch zelf de verklaring moet afleggen en Eiser om die reden geen vertrouwen heeft in de uitkomst van een dergelijke procedure.
4.6 Door Gedaagde sub 1 is in dat verband verklaard dat het mogelijk lijkt alsof hij er een riante levensstijl op na houdt, maar dat hij geen inkomsten heeft en met zijn gezin moet leven van het inkomen dat zijn echtgenote, Gedaagde sub 2, verdient. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat op zijn huis een zware hypotheek rust, waarvan bij de aflossingen al een achterstand van circa euro 100.000,-- is ontstaan, welke achterstand maandelijks nog oploopt, omdat er in het geheel niet afgelost kan worden. Hij heeft verklaard dat de hypotheekbank nog niet de executieverkoop heeft aangezegd, omdat in juni nog een kort geding van hem tegen de ABN AMRO Bank zal dienen bij de rechtbank te Den Haag, en de hypotheekbank de uitkomst van dat kort geding wenst af te wachten alvorens zich te beraden op executiemaatregelen.
4.7 De voorzieningenrechter overweegt dat het in het licht van de gemotiveerde betwisting door Gedaagde sub 1 op de weg van Eiser had gelegen zijn vermoeden dat Gedaagde sub 1 wel degelijk andere inkomsten heeft meer concreet te maken. Een enkel vermoeden, gebaseerd op een uiterlijke levensstijl, is daarvoor immers onvoldoende. Nu Eiser heeft nagelaten zijn vermoeden nader te onderbouwen is onvoldoende aannemelijk geworden dat Gedaagde sub 1 inderdaad beschikt over andere vermogensbestanddelen en/of andere inkomstenbronnen die zich zouden lenen voor verhaal van de vordering van Eiser Om die reden wordt de vordering jegens Gedaagde sub 1 eveneens afgewezen.
4.8 Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten voor zover in conventie gevallen.
in reconventie
4.9 De door Gedaagde sub 1 ingestelde vordering is een geldvordering. Een geldvordering is in kort geding slechts toewijsbaar indien het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk geworden zijn en daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat thans uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken dient te worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling.
4.10 Door Eiser is de verschuldigdheid van de vordering betwist. Hiermee is het bestaan van de vordering in dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden en wordt de vordering reeds om die reden afgewezen.
4.11 Gedaagde sub 1 zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, in reconventie gevallen.
5. DE BESLISSING
De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt Eiser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Gedaagde sub 1 en Gedaagde sub 2 begroot op euro 258,-- aan verschotten en op euro 816,- aan salaris advocaat;
in reconventie
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt Gedaagde sub 1 in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Eiser begroot op nihil aan verschotten en op euro 408,- aan salaris advocaat.
Gewezen door mr. A.H. Schotman, voorzieningenrechter van de Rechtbank te Alkmaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2011 in tegenwoordigheid van C. Vis-van Zanden, griffier.