RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiseres],
wonende te Alkmaar,
eiseres,
Belastingdienst/Toeslagen,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 27 februari 2009 is de zorgtoeslag over het berekeningjaar 2007 definitief vastgesteld op € 0,00 omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiseres en haar toeslagpartner, de heer[naam] (hierna: [naam]), te hoog was. Het verstrekte voorschot ten bedrage van € 433,00 is teruggevorderd.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 16 maart 2009 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 december 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 25 januari 2010 beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 maart 2011, waar eiseres in persoon is verschenen, vergezeld door haar schoondochter. Namens verweerder is verschenen drs. R.W. Kau.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
1. Eiseres en [naam] zijn tot 1985 gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren die inmiddels 42 en 43 jaar oud zijn en een eigen huishouding voeren. [naam] en eiseres zijn op hetzelfde woonadres ingeschreven in het GBA. [naam] huurt daar met ingang van 14 september 2005 een kamer van eiseres. De kamerhuur is vastgelegd in een huurcontract.
2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen verstaan onder kind: de persoon bedoeld in artikel 4.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3°, van de Awir is de partner van de belanghebbende degene die op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en uit wiens relatie met de belanghebbende een kind is geboren.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Awir, is een kind de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op zorgtoeslag omdat eiseres in [naam] een toeslagpartner heeft. [naam] stond ingeschreven op het adres van eiseres en is de vader van haar twee kinderen. Volgens verweerder voldoet [naam] daarmee aan de omschrijving van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, en aanhef onder 3°, van de Awir en dient hij als de toeslagpartner van eiseres te worden aangemerkt. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het daarom ook niet mogelijk kan zijn dat [naam] onderhuurder is van eiseres.
4. Eiseres heeft gesteld dat zij weliswaar gehuwd is geweest met [naam] en dat zij samen twee kinderen hebben, maar dat verweerder ten onrechte uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3°, van de Awir heeft afgeleid dat [naam] haar toeslagpartner is. Eiseres is van mening dat verweerder ten onrechte voorbij gaat aan het feit dat de Awir een eigen definitie van ‘kind’ geeft in artikel 4 van de Awir. Volgens eiseres hebben haar kinderen een eigen inkomen en zijn zij financieel onafhankelijk, zodat niet kan worden gesproken van ‘in belangrijke mate onderhouden’. Nu haar kinderen niet zijn aan te merken als ‘kind’ in de zin van de Awir, is [naam] niet als haar toeslagpartner aan te merken. Daarnaast heeft eiseres naar voren gebracht dat [naam] een kamer in haar woning huurt en dus onderhuurder is.
5. De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of [naam] door verweerder terecht is aangemerkt als partner van eiseres als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3°, van de Awir. Meer in het bijzonder speelt de vraag hoe het begrip “kind” in voornoemd artikellid moet worden begrepen.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.1 In artikel 2 van het Awir wordt voor de definitie van het begrip kind in deze wet aangesloten bij de omschrijving gegeven in artikel 4. Dit betekent dat er in deze wet – voor zover thans van belang – slechts sprake kan zijn van een kind als deze in belangrijke mate wordt onderhouden door eiseres of [naam] èn op hetzelfde woonadres staat ingeschreven als eiseres. Hiervan is, tussen partijen is dit ook niet in geschil, geen sprake. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de in de artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van de Awir, gegeven definitie van het begrip kind.
6.2 Hieruit volgt dat [naam] niet kan worden aangemerkt als partner van eiseres als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3°, van de Awir. Aan de in voornoemd artikellid gegeven omschrijving van partner wordt bij het ontbreken van (een) kind(eren) immers niet voldaan.
6.3 Voor zover verweerder ter zitting heeft gesteld dat in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3°, van de Awir, dient te worden uitgegaan van de grammaticale betekenis van “kind”, volgt de rechtbank verweerder hierin niet. In de Awir noch de toelichting hierop is hiervoor enige aanwijzing te vinden. De wetgever heeft juist door het in artikel 2 opnemen van wat er onder “kind” moet worden verstaan, beoogd in het vervolg van de wet – dus ook artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, aanhef en onder 3° - duidelijkheid te verschaffen wat er in de wet onder “kind” moet worden verstaan. Te weten de persoon bedoeld in artikel 4 van de Awir.
6.4 Het voorgaande brengt met zich dat verweerder ten onrechte [naam] heeft aangemerkt als toeslagpartner van eiseres en bij de toekenning van de zorgtoeslag aan eiseres ten onrechte rekening heeft gehouden met zijn inkomen.
7. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en zal verweerder daartoe een termijn van zes weken geven.
8. Nu niet is gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, ziet de rechtbank geen reden voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak en met inachtne-ming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C. van Steenoven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2011 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.