RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11/1249, AWB 11/1372 en AWB 11/1374
Uitspraak van de voorzieningenrechter
[naam verzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker
(gemachtigde mr. A.J.M. van Meer),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar,
verweerder
(gemachtigde mr. J.J. Blanken).
Verweerder heeft verzoeker op 10 mei 2011 mondeling mededeling gedaan dat hem met directe ingang buitengewoon verlof is verleend. Verzoeker heeft hiertegen bij brief van 19 mei 2011 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft verzoeker bij besluit van 17 mei 2011 onder toepassing van artikel 8:15, eerste lid, aanhef en sub d, van het Car/Lar geschorst in het belang van de dienst. Daarnaast is hem onder toepassing van artikel 15:1:19 van het Car/Lar de toezegging tot de gemeentelijke gebouwen ontzegd.
Verzoeker heeft bij een brief van 19 mei 2011 de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de hem mondeling opgelegde op non-actiefstelling en, respectievelijk of, het verzoeker verleende ontslag, dan wel de daarvoor alsnog in de plaats tredende rechtspositionele besluiten van die of een soortgelijke strekking wordt geschorst tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar, vergezeld van een concrete opdracht aan verweerder verzoeker gedurende die periode toe te laten tot zijn functie van [naam functie] en hem gedurende die periode zijn functie volledig te laten vervullen.
Daarnaast heeft verzoeker verzocht verweerder op te dragen om binnen één werkdag na de uitspraak het in geding zijnde bericht op Alknet te rectificeren, vergezeld van een opdracht aan verweerder om middels de daartoe door verzoeker reeds opgestelde tekst, dan wel middels een in overleg met verzoeker op te stellen andere vervangende tekst, op een feitelijk en rechtens geïndiceerde en ook anderszins correcte wijze de gemeentelijke organisatie en de buitenwereld te informeren over de ontstane situatie en die rectificatie.
Subsidiair verzoekt verzoeker verweerder te verbieden zijn functie van [naam functie] aan een ander dan verzoeker toe te wijzen gedurende de bezwarenprocedure(s) tegen verweerders besluitvorming in deze en zes weken daarna.
Verzoeker verzoekt daarbij om elk van de gevraagde voorzieningen gepaard te laten gaan met de oplegging van een dwangsom van €1.000,00 per dag dat verweerder in gebreke blijft aan de uitspraak te voldoen (zaaknummer 11/1249).
Verweerder heeft verzoeker bij brief van 30 mei 2011 medegedeeld dat een nader feitenonderzoek zal worden geëntameerd dat als basis zal dienen voor verdere besluitvorming omtrent zijn rechtspositie.
Verzoeker heeft bij brief van 1 juni 2011 bezwaar gemaakt tegen de schorsing, de ontzegging van de toegang tot de gemeentelijke gebouwen en het aangekondigde feitenonderzoek.
Verzoeker heeft bij een andere brief van 1 juni 2011 de voorzieningenrechter aanvullend verzocht verweerder te verbieden om het op 30 mei 2011 aangekondigde feitenonderzoek te entameren gedurende een periode van zes weken na de op basis van het tegen die voorbereidingshandeling ingediende bezwaarschrift te nemen beslissing op bezwaar (zaaknummer 11/1372).
Bij e-mailbericht van 31 mei 2011 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat deelname aan een excursie met het Netwerk Directeuren Stadsontwikkeling naar Hamburg, waartoe verweerder verzoeker eerder toestemming had verleend, “onder deze omstandigheden niet aan de orde kan zijn”. Verzoeker heeft tegen de weigering om aan deze dienstreis deel te nemen per e-mailbericht bezwaar gemaakt.
Bij brief van 10 juni 2011 heeft verzoeker verder bezwaar gemaakt tegen het door verweerder aangekondigde integriteitsonderzoek door het bureau BING met betrekking tot de vaststelling van de jaarrekening en in het bijzonder met betrekking tot het project Yxie.
Bij een andere brief van 10 juni 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de gevraagde voorlopige voorziening tevens te doen uitstrekken over het integriteitsonderzoek, althans voor zover verzoeker is opgelegd zijn medewerking daaraan te verlenen en dat het verweerder wordt verboden om hem als gevolg van overwegingen die voortvloeien uit dat onderzoek opnieuw ordemaatregelen op te leggen gedurende de bezwarenperiode en zes weken daarna (zaaknummer 11/1374).
De verzoeken om voorlopige voorzieningen zijn gevoegd behandeld ter zitting van
14 juni 2011, waar verzoeker, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, is verschenen bij wethouders mr. P. de Baat en A.J.A. van de Ven, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft verzoeker het verzoek om een voorlopige voorziening uitgebreid met het verzoek om verweerder op te dragen om verzoeker toe te staan om aan de excursie van 17 tot en met 19 juni 2011 deel te nemen (procedurenummer 11/1373). Na de zitting heeft de voorzieningenrechter de gevoegde behandeling deels gesplitst en heeft in de zaak met procedurenummer 11/1373 afzonderlijk uitspraak gedaan op 16 juni 2011.
1. De voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoeker is per 1 september 2001 in vaste en algemene dienst voor een periode van vijf jaar benoemd in de functie van [naam functie] bij de sector [naam sector] bij de dienst [naam dienst] van de gemeente Alkmaar in een dienstverband van 36 uur per week.
Verzoeker heeft vanaf 2006 onder meer een (extra) taak vervuld als [functie] van het project Centrum voor Woord, Beeld en Geluid (hierna te noemen: Yxie-project).
Verzoeker is in 2010 in opdracht van verweerder verantwoordelijk geweest voor wijze waarop vorm en inhoud is gegeven aan de fusie van de dienst Standsontwikkeling en de dienst Realisatie. Verzoeker is vanuit zijn functie tevens lid van het AMT. Verzoeker is bij besluit van 22 december 2011 met ingang van 1 januari 2011 benoemd tot [naam functie] van de nieuw gevormde sector Stadsontwikkeling.
1.2. Op 28 april 2011 heeft de gemeentesecretaris verzoeker per e-mailbericht meegedeeld dat de nota inzake de mogelijke alternatieve invulling dan wel versobering van de planvorming van het Yxie-project in het college is besproken en dat is besloten om de andere planontwikkeling door een nieuw ambtelijk team te laten voorbereiden. Op basis van nieuwe inzichten zullen diverse varianten worden uitgewerkt.
1.3. Verweerder is blijkens de besluitenlijst in zijn vergadering van 10 mei 2011 in de rondvraag tot het volgende besluit gekomen:
“Concludeert na ampele overwegingen dat er geen basis is voor een verdere samenwerking tussen B&W en het [naam functie]. De portefeuillehouder P&O en de gemeentesecretaris wordt verzocht dit heden in een gesprek aan betrokkene kenbaar te maken en hem vanaf dat moment bijzonder verlof te verstrekken. De gemeentesecretaris zal zorgdragen voor het informeren van de leden van het AMT en het MT van de sector Stadsontwikkeling, waarna de ambtelijke organisatie woensdagochtend 11 mei via een kort bericht ter zake op Alknet zal worden geïnformeerd.”
1.4. Op 10 mei 2011 heeft verweerder op het interne Alknet het volgende bericht geplaatst:
“Einde aan samenwerking met [naam functie].
Burgemeester en wethouders hebben uitgesproken dat er geen basis meer is in het kader van de bestuurlijk-ambtelijke samenwerking tussen het college en het [naam functie]. Deze conclusie heeft ertoe geleid dat beide partijen uiteen gaan. [naam functie] [naam verzoeker] is inmiddels met buitengewoon verlof. De [naam functie] komt tijdelijk in handen van plaatsvervangend [naam functie] [naam1]. Het AMT en het MT Stadsontwikkeling zijn inmiddels geïnformeerd over de ontstane situatie.”
1.5. Begin juni 2011 heeft verweerder opdracht gegeven tot een integriteitsonderzoek door het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten nadat was gebleken dat een subsidiebedrag van bijna € 600.000,00, afkomstig van de provincie Noord-Holland voor de woonwijk Vroonermeer-Zuid, in het reservepotje voor het Yxie-project is beland.
2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor eiser uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Het antwoord op de vraag of er sprake is van een nadeel dat behoort te worden voorkomen door het treffen van een voorlopige voorziening is in belangrijke mate mede afhankelijk van een -voorlopig- oordeel omtrent de vraag of op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het in de bodemprocedure bestreden besluit niet in stand kan blijven.
Voor zover het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Aangekondigde onderzoeken
3.1. Verweerder heeft betwist dat verzoeker kan opkomen tegen het bij brief van
30 mei 2011 aangekondigde feitenonderzoek dat zal worden geëntameerd en zal dienen als basis voor verdere besluitvorming omtrent zijn rechtspositie en tegen het begin juni 2011 aangekondigde integriteitsonderzoek. Verzoeker meent dat sprake is van een voorbereidingsbesluit waartegen zelfstandig bezwaar en beroep open staat.
3.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat tegen de schriftelijke aankondiging van verweerder van 30 mei 2011 dat een onderzoek zal worden geëntameerd geen bezwaar of beroep openstaat. Een onderzoek is op voorhand geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waaruit rechtsgevolgen voor de betrokkene voortvloeien. Er is geen reden om in dit geval de aankondiging van het onderzoek van 30 mei 2011 als zodanig als een voorbereidingsbesluit te kwalificeren nu niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat het onderzoek op zichzelf genomen voor verzoeker reeds rechtsgevolgen heeft. De aankondiging van het onderzoek kan evenmin op één lijn worden gesteld met een andere handeling van een bestuursorgaan jegens een ambtenaar als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb, nu die kwalificatie op zich ook in die zin niet leidt tot aantasting van de rechtspositie van verzoeker.
Voor zover verzoeker de vrees heeft dat dit onderzoek niet met voldoende zorgvuldigheid of waarborgen is omkleed, kan verzoeker daartegen opkomen indien verweerder aan de resultaten van dat onderzoek wel rechtsgevolgen verbindt of andere handelingen verricht die verzoeker rechtstreeks treffen. Op dit moment is daarvan geen sprake.
Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het aangekondigde onderzoek niet kan worden aangemerkt als een besluit, verwacht de voorzieningenrechter dat het door verzoeker gemaakte bezwaar tegen het aangekondigde onderzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van dit onderzoek wordt reeds daarom afgewezen.
3.3. Het onder 3.2. overwogene geldt eveneens voor het door verweerder aangekondigde integriteitsonderzoek. Daarbij neemt de voorzieningenrechter verder in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat verzoeker is opgedragen aan dit integriteitsonderzoek mee te werken. Het verzoek aangaande het integriteitsonderzoek wordt daarom eveneens afgewezen.
Buitengewoon verlof, schorsing in het belang van de dienst en ontzegging van de toegang tot de gemeentelijke gebouwen
4. Vaststaat dat verzoeker zich niet kon verenigen het hem op 10 mei 2011 mondeling verleende buitengewoon verlof en dat hij heeft aangekondigd dat hij zijn functie weer zou gaan vervullen. Verweerder heeft zich daarom naar eigen zeggen genoodzaakt gezien om het buitengewoon verlof om te zetten in een schorsing in het belang van de dienst en in samenhang daarmee verzoeker de toegang tot de gemeentelijke gebouwen te ontzeggen. Nu de maatregelen van schorsing en ontzegging van de toegang tot de gemeentelijke gebouwen het verleende buitengewoon verlof inmiddels feitelijk hebben achterhaald, is er – zo heeft verzoeker ter zitting verklaard – geen zelfstandig belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van het verlenen van bijzonder verlof. Dit is aldus verzoeker slechts anders indien als gevolg van de schorsing van het schorsingsbesluit het besluit waarmee het buitengewoon verlof is verleend weer gaat herleven. De voorzieningenrechter zal daarom het verlofbesluit niet afzonderlijk op zijn merites beoordelen, maar betrekken bij de beoordeling van het besluit waarmee de schorsing in het belang van de dienst is opgelegd en verzoeker de toegang tot de gemeentelijke gebouwen is ontzegd.
5. Wat betreft het spoedeisende belang overweegt de voorzieningenrechter dat naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een schorsing in het belang van de dienst op voorhand niet een diffamerend karakter heeft voor de ambtenaar die deze schorsing treft. Dat kan evenwel anders zijn indien gelet op de omstandigheden waaronder deze schorsing plaatsvindt de positie van de betreffende ambtenaar door de schorsing zodanig beschadigd raakt of dreigt te geraken dat het (weer) uitoefenen van de functie niet meer mogelijk zal zijn dan wel problematisch zal zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is vanwege verzoekers positie als hoofd van de sector Stadsontwikkeling in combinatie met de door verweerder op Alknet geplaatste berichtgeving dat er geen basis meer is in het kader van de bestuurlijk-ambtelijke samenwerking tussen het college en het [naam functie]. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze omstandigheden voor verzoeker reeds een voldoende spoedeisend belang is gelegen voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening.
6. Naar vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraken van 5 maart 1998, LJN: ZB7501, 19 oktober 2000, LJN: AA8869, en 27 januari 2005, LJN:4778) moet een maatregel tot schorsing berusten op voldoende concrete feiten en omstandigheden.
De voorzieningenrechter stelt echter vast dat noch in het schorsingsbesluit noch in het verweerschrift feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die voor verweerder de aanleiding zijn geweest tot het opleggen van de schorsing en de ontzegging van de toegang tot de gemeentelijke gebouwen. De voorzieningenrechter is ook anderszins niet gebleken van schriftelijk vastgelegde feiten of omstandigheden die het door verweerder gestelde gebrek aan vertrouwen in de bestuurlijk-ambtelijke samenwerking schragen.
Het door verweerder overlegde omvangrijke personeelsdossier van verzoeker getuigt van een vlekkeloze carrière van verzoeker in de afgelopen tien jaar met goede beoordelingen. Verzoeker heeft voor zijn inzet in 2010 een relatief hoge gratificatie ontvangen en is bovendien per 1 januari 2011 benoemd tot [naam functie] van de nieuw gevormde sector Stadsontwikkeling. Uit het verslag van het op 9 december 2010 gehouden functioneringsgesprek met gemeentesecretaris/algemeen directeur [naam2] blijkt onder meer dat verzoeker in 2010 goede resultaten heeft behaald, dat de gemeentesecretaris tevreden is met de inzet van verzoeker en dat verzoeker heeft voldaan aan de resultaatafspraken. Er zijn goede samenwerkingsrelaties met andere sectoren. Bovendien is afgesproken dat verzoeker in principe zal deelnemen aan de follow-up van zijn managementleergang indien dat goed inpasbaar is in zijn opleidingsplan.
7. Hetgeen verweerder ter zitting overigens heeft aangevoerd kan in het kader van de voorlopige oordeelsvorming niet worden aangemerkt als een feitelijke grondslag voor het door verweerder gestelde ontbreken van vertrouwen.
Dat wethouder [naam3] desgesteld meent dat hij verzoeker niet kan vertrouwen omdat verzoeker zijn eigen bestuurlijke agenda zou voeren, wordt niet gedragen door de feiten. Verzoeker heeft een geheel andere versie over het ter zitting gestelde gebrek aan ambtelijke loyaliteit tijdens een eerder wethouderschap van [naam3] in de periode 2002 – 2006. De door verzoeker in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van een andere wethouder van het toenmalige college, de heer [naam4], bevestigt de stelling van verzoeker dat hij op verzoek van de toenmalige burgemeester en andere wethouders bepaalde informatie niet aan wethouder [naam3] mocht bekendmaken. Dat de bestuurlijke verhoudingen binnen het toenmalige college verzoeker destijds in een dergelijk loyaliteitsconflict hebben gebracht, kan verzoeker niet worden aangerekend. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat het antwoord van verzoeker op een vraag van [naam3] dat hij onder dezelfde omstandigheden “het weer zo zou doen” moet worden bezien in de context van de bestuurlijke verhoudingen in de periode 2002-2006. Dit antwoord duidt er naar het oordeel van de voorzieningenrechter eerder op dat verzoeker op dezelfde wijze zijn ambtelijke loyaliteit zal tonen, dan dat hij er een eigen bestuurlijke agenda op nahoudt. In dat verband acht de voorzieningenrechter ook van belang dat verzoeker onbetwist heeft gesteld dat hij zijn loyaliteitsprobleem heeft besproken met gemeentesecretaris [naam2], die hem vervolgens heeft aangeraden om de aanwijzingen van de burgemeester en de andere wethouders op te volgen.
Dat wethouder [naam4] kort na zijn aanstelling bij het vorige college in maart 2010 is geconfronteerd met financiële tegenvallers aangaande het Yxie-project, ondanks dat hem voorafgaande aan zijn aanstelling nog is verzekerd dat het financieel wel goed zat met dit project, is geen actuele kwestie die aan de schorsing ten grondslag kan worden gelegd. Nog daargelaten dat de feitelijke toedracht van deze gang van zaken in deze procedure niet duidelijk is geworden, heeft deze situatie destijds in 2010 kennelijk geen aanleiding gegeven om jegens verzoeker disciplinaire maatregelen te treffen en ook niet in de weg gestaan aan het toekennen van een gratificatie. Het gaat dan ook niet aan om deze gang van zaken – wat daar overigens ook van zij – thans nog aan te wijzen als oorzaak van het gebrek aan vertrouwen en daarmee aan de schorsing ten grondslag te leggen.
Ook hetgeen wethouder [naam5] ter zitting naar voren heeft gebracht, biedt naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende feitelijke grondslag voor het gestelde gebrek aan vertrouwen. Verzoeker en [naam5] verschillen van mening over de gang van zaken ten aanzien van de wijze waarop verzoeker [naam5] haar kort na haar aantreden als wethouder in april 2011 heeft voorzien van informatie over het Yxie-project. Nu duidelijkheid over die feiten ontbreekt, biedt ook deze gebeurtenis geen grondslag om tot schorsing over te gaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker sinds eind april 2011 geen bemoeienis meer heeft met het Yxie-project.
8. Nog daargelaten dat de door verweerder aangehaalde omstandigheden eerst ter zitting zonder nadere schriftelijke onderbouwing naar voren zijn gebracht, bieden deze omstandigheden naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter noch op zichzelf noch in onderlinge samenhang voldoende feitelijke grondslag om de opgelegde maatregelen te rechtvaardigen. Dat geldt temeer indien de gestelde omstandigheden worden afgezet tegen de reeds eerder aangehaalde tienjarige vlekkeloze carrière van verzoeker bij de gemeente Alkmaar, inclusief goede beoordelingen, gratificaties en de recente benoeming tot [naam functie] van de onlangs gefuseerde afdeling Stadsontwikkeling. Voor zover verweerder ter zitting nog heeft aangevoerd dat de vermeende feiten wel hebben plaatsgevonden, maar niet in verzoekers personeelsdossier of anderszins zijn vastgelegd, is de voorzieningenrechter onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2010 (LJN: BL6103 ) van oordeel dat – wat daar overigens ook van zij – die keuze voor risico van verweerder komt nu verzoeker het gestelde betwist.
De door verweerder als feit gepresenteerde omstandigheid dat verweerder geen vertrouwen heeft in de bestuurlijk-ambtelijke samenwerking met verzoeker is onvoldoende om de maatregelen te rechtvaardigen, nu dat ontbreken van vertrouwen gestoeld moet zijn op verifieerbare concrete feiten en omstandigheden. Er zijn in dit geval echter geen aanwijsbare feiten waarop dat ontbreken van vertrouwen is gebaseerd. De omstandigheid dat verzoeker een van de hoogste ambtenaren is binnen het gemeentelijk ambtelijk apparaat, maakt niet dat dat toelaatbaar is. Ook in die bestuurlijk-ambtelijke verhouding dient een gesteld geschonden vertrouwen te worden onderbouwd met verifieerbare concrete feiten of omstandigheden.
9. Nu de besluiten tot schorsing en ontzegging van de toegang tot de gemeentelijke gebouwen niet gedragen worden door feiten en omstandigheden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening in die zin dat verweerder wordt opgedragen om op een termijn van één week na de openbaarmaking van deze uitspraak, dat wil zeggen met ingang van 7 juli 2011, verzoeker zijn functie als [naam functie] weer in volle omvang te laten uitoefenen, met dien verstande dat de ontheffing van zijn taken bij het Yxie-project blijft gehandhaafd. De besluiten waarmee verzoeker buitengewoon verlof is verleend, waarmee de schorsing in het belang van de dienst is opgelegd en waarmee verzoeker de toegang tot de gemeentelijke gebouwen is ontzegd worden geschorst tot zes weken nadat verweerder op het gemaakte bezwaar tegen deze besluiten heeft beslist.
10. Verzoeker heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat ingeval het verzoek aangaande de schorsing en de ontzegging van de toegang wordt toegewezen, hij bereid is om samen met verweerder een gezamenlijke tekst op te stellen voor publicatie op Alknet waarmee de terugkeer van verzoeker op zijn werkplek wordt aangekondigd. De voorzieningenrechter zal verweerder daarom opdragen om in overleg met verzoeker de organisatie op zorgvuldige wijze te informeren over de terugkeer van verzoeker in de uitoefening van zijn functie.
11. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat verweerder geen uitvoering zal geven aan deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ten dele toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad €152,00 vergoedt.
13. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 874,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is zowel voor het opstellen van het verzoekschrift als voor de gevoegde behandeling ter zitting één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om, zoals verzoeker ter zitting heeft verzocht, “een reële proces-kostenveroordeling uit te spreken, waarbij alle tot heden door verzoeker gemaakte, nader bij staat op te maken kosten aan rechtsbijstand door verweerder dienen te worden vergoed”. Nog daargelaten dat slechts onder zeer bijzondere omstandigheden
aanleiding bestaat voor een vergoeding van proceskosten boven de forfaitaire bedragen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bpb, ziet de voorzieningenrechter mede gelet op het karakter van de voorlopige voorzienin-genprocedure geen aanleiding om wat betreft de
proceskosten vooruit te lopen op de uitkomst van de bezwaarprocedures. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat verzoeker om financiële redenen verstoken zal zijn van rechts-hulp. Bovendien is vooralsnog niet gebleken of
aannemelijk geworden dat verweerder uitvoering geeft of dreigt te geven aan hetgeen de gemachtigde van ver-weerder volgens verzoeker heeft aangekondigd, namelijk om verzoeker “zich kapot te laten procederen”.
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe voor zover deze
betrekking hebben op het verlenen van buitengewoon verlof, het schorsen van verzoeker in het belang van de dienst en het ontzeggen van verzoeker tot toegang tot de gemeentelijke gebou-wen;
- schorst de daarop betrekking hebbende besluiten of daarmee gelijk te stellen handelingen van verweerder tot zes weken nadat verweerder daartoe
besluiten op bezwaar heeft genomen;
- treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoeker met ingang van
7 juli 2011 in staat moet stellen om zijn functie als hoofd van de sector Stadsontwikkeling weer in volle omvang uit te oefenen, met dien verstande dat de ontheffing van zijn taken bij het Yxie-project blijft gehandhaafd;
- draagt verweerder op om in overleg met verzoeker de organisatie op
zorgvuldige wijze te informeren over de terugkeer van verzoeker;
- wijst af hetgeen meer of anderszins is verzocht;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van € 152,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in proceskosten tot een bedrag van € 874,00, te
betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. W.P. van der Haak, voor¬zieningen¬rechter, in
tegen¬woordig¬heid van mr. H.H. Riemeijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
30 juni 2011 te Alkmaar.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.