ECLI:NL:RBALK:2011:BR0820

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
7 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
130227
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in de megazaak na terugverwijzing door het Hof

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Alkmaar, is op 7 juli 2011 een wrakingsverzoek ingediend door mr. R.A. Korver namens zijn cliënt. Het verzoek was gericht tegen de rechters die belast waren met de behandeling van een strafzaak, die in de volksmond bekendstaat als de megazaak. De raadsman stelde dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat de hoogste baas van het Openbaar Ministerie, mr. Brouwer, in de media had gesuggereerd dat rechtbanken verschillend oordelen over mensenhandelzaken. Dit leidde tot de vrees dat het OM invloed had op de toewijzing van zaken aan rechters, wat de onpartijdigheid van de rechters in deze zaak in twijfel trok.

De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld en de argumenten van de verzoekers gehoord. De voorzitter van de strafkamer verklaarde dat de keuze voor de Haarlemse rechters was gemaakt om maximale onbevangenheid te waarborgen, gezien de verstoorde relatie tussen de rechtbank en het OM. De rechters gaven aan dat zij als Alkmaarse rechters met landelijke bevoegdheid de zaak behandelden en dat het OM geen invloed had op hun beslissing om de zaak te behandelen.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een schijn van vooringenomenheid en dat het verzoek tot wraking niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank wees het verzoek af en besloot dat het onderzoek in de strafzaak voortgezet zou worden door de gewraakte rechters. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Wrakingskamer
zaaknummer: 130227 / HA RK 11-71
parketnummers:
datum uitspraak : 7 juli 2011
BESLISSING op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend namens:
[],
raadsman mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam,
[],
raadsvrouw mr. M.J. van Essen te Amsterdam,
[],
raadsvrouw mr. A. van Luyck te Haarlem,
[],
raadsman mr. R.D. Meerman te Amsterdam
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers.
1Procesverloop
Ter terechtzitting van 7 juli 2011 heeft de raadsman van verzoeker [], mr. R.A. Korver, een mondeling verzoek gedaan tot wraking van [rechter 1], mr. [rechter 2] en mr. [rechter 3], leden van de meervoudige strafkamer belast met de behandeling van een tegen verzoekers bij deze rechtbank aanhangige strafzaak (de zogenoemde zaak "[onderhavige zaak]"), hierna: de rechters. De raadslieden van de andere bovengenoemde verzoekers hebben zich bij dit verzoek aangesloten.
De zitting is vervolgens geschorst, waarna dadelijk een verkort proces-verbaal is opgemaakt. In dat proces-verbaal staat vermeld een uitspraakdatum van 26 september 2008 en als zittingsdatum "26 september 2008". De rechters hebben bevestigd dat beide data moeten worden beschouwd als een kennelijke verschrijving; de zitting werd heden gehouden, op 7 juli 2011, en een uitspraakdatum is niet aan de orde.
De rechters hebben te kennen gegeven niet in de verzochte wraking te berusten.
De wrakingskamer heeft het verzoek vervolgens ter terechtzitting van 7 juli 2011 behandeld, mede aan de hand van het door de griffier van de meervoudige strafkamer verstrekte verkorte proces-verbaal van de terechtzitting. Bij deze behandeling zijn de raadslieden van verzoekers, de officier van justitie en de rechters in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten.
Na beraadslaging heeft de wrakingskamer diezelfde dag mondeling uitspraak gedaan.
2De standpunten
Verzoekers
Mr. R.A. Korver heeft namens zijn cliënt ter terechtzitting gesteld dat mr. Brouwer als hoogste baas van het Openbaar Ministerie op de nationale televisie heeft aangegeven dat de rechtbanken verschillend oordelen over mensenhandelzaken en dat niet doelbewust door het openbaar ministerie zaken kunnen worden aangebracht bij rechtbanken die mensenhandelzaken meer welgevallig behandelen.
De voorzitter van de huidige strafkamer, [rechter 1], heeft volgens de raadsman als antwoord op een vraag van de raadsman aangegeven dat de zaak [onderhavige zaak] zijn sporen had achtergelaten in de rechtbank Alkmaar en dat de verhouding tussen rechtbank en OM hierdoor dusdanig was verstoord dat hierin aanleiding werd gezien om te overleggen met de Haarlemse strafsectorvoorzitter. Deze feiten en omstandigheden, gecombineerd met de uitlatingen van mr. Brouwer voornoemd en met de kritische uitlatingen in het rapport van mr. D. Steenhuis, wekken de suggestie dat het OM een belang heeft bij forumshopping en dat daaraan door de keuze voor Haarlemse rechters wordt voldaan.
Het hof heeft in dit geval niet voor niets de zaak terugverwezen naar de rechtbank Alkmaar. Het zijn nu echter Haarlemse rechters die de zaak behandelen en mijn cliënt heeft hierdoor niet het idee dat hij een eerlijk proces krijgt, omdat met het bovenstaande de schijn van partijdigheid wordt gewekt. Daarbij komt nog dat naast de officier van justitie als plaatsvervangend officier van justitie een AG optreedt.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft mr. Korver hieraan toegevoegd dat het gaat om de combinatie van alle bovengenoemde feiten en omstandigheden welke bij zijn cliënt de schijn van partijdigheid hebben gewekt.
De raadslieden van de andere verzoekers hebben zich in grote lijnen bij de onderbouwing van het verzoek aangesloten. Mr. Van Essen heeft daarbij eveneens gewezen op de inhoud van het rapport (meer specifiek de bladzijden 23 en verder) van mr. D. Steenhuis, dat bij de behandeling van het hoger beroep van deze zaak bij het gerechtshof aan het dossier is toegevoegd. Mede gelet op dat rapport is de enige reden, dat de zaak nu door Haarlemse rechters wordt gedaan, een verstoorde relatie met OM. Aldus heeft het OM kennelijk invloed op de rechterlijke macht die niet in een dergelijk proces thuishoort.
De rechters hadden dit moeten onderkennen en zich moeten verschonen. Nu zij dit niet hebben gedaan ligt daarin een grond voor (de schijn van) vooringenomenheid.
De rechters
De voorzitter van de strafkamer heeft ter terechtzitting meegedeeld dat bij de door de voorzitter van de strafsector Alkmaar gemaakte keuze van de behandelend rechters een maximaal onbevangen strafkamer het uitgangspunt is geweest. De zaak [onderhavige zaak] heeft geen gunstige uitwerking gehad op de verhoudingen met het parket en de sectorvoorzitter achtte het wenselijk dat de zaak na terugverwijzing werd behandeld door een combinatie die geen enkele binding heeft gehad met deze zaak en evenmin collegiaal betrokken is geweest. Het openbaar ministerie heeft bij deze beslissing geen enkele rol gespeeld.
Het voorgaande heeft de voorzitter van de strafkamer vernomen van de Haarlemse sectorvoorzitter na diens overleg met zijn Alkmaarse collega.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de voorzitter benadrukt dat maximale onbevangenheid het uitgangspunt was. Daarnaast hebben de rechters opgemerkt dat zij vandaag als Alkmaarse rechters deze strafzaken behandelen, in hun wettelijke hoedanigheid van rechter-plaatsvervanger met een landelijke bevoegdheid.
Het openbaar ministerie
De officier van justitie deelt mee dat het OM op geen enkele wijze invloed heeft gehad op de beslissing van de Alkmaarse en Haarlemse sectorvoorzitters om de zaak [onderhavige zaak] door Haarlemse rechters te laten behandelen. Dat gebeurt trouwens nooit en geen enkele sectorvoorzitter zou dat laten gebeuren en terecht.
Uitlatingen van mr. Brouwer in de media dat er specifieke rechtbanken in het leven zouden moeten worden geroepen voor bepaalde zaken moeten voor zijn rekening worden gelaten. Een dergelijke rechtbank is er immers feitelijk niet.
Het Hof heeft niet speciaal Alkmaar als rechtbank aangewezen, want het kan niet naar een andere rechtbank verwijzen. Die bevoegdheid heeft het Hof niet. Bij vernietiging dient terugverwijzing naar zelfde instantie te volgen.
3Beoordeling van het verzoek
Bij beslissing van 16 november 2009 van de meervoudige kamer van de Alkmaarse rechtbank is de officier van justitie in de zaak [onderhavige zaak] niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachten. De officier van justitie heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld. In dat hoger beroep heeft het Gerechtshof Amsterdam het vonnis van de rechtbank Alkmaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank Alkmaar.
Vaststaat dat in deze zaak vervolgens de Alkmaarse voorzitter van de strafsector op zijn initiatief overleg heeft gevoerd met zijn Haarlemse collega. In gezamenlijk overleg is besloten dat de zaak [onderhavige zaak] door Haarlemse rechters zou worden behandeld, waarna de nu gewraakte rechters zijn verzocht om deze zaak zitting houdend te Alkmaar te behandelen. Ter zitting is terecht opgemerkt dat de beslissing als gevolg heeft dat de gewraakte rechters de zaak behandelen als leden van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de Alkmaarse rechtbank.
De wrakingskamer stelt bij de beoordeling van het wrakingsverzoek het volgende voorop.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking indien, afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de zaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met de uiterlijke schijn van vooringenomenheid.
De wrakingskamer stelt voorop dat door de keuze van de beide sectorvoorzitters, in hun inmiddels structureel managementoverleg van de strafsectoren van beide rechtbanken, voor 'Haarlemse' rechters, zitting houdend te Alkmaar, expliciet is getracht de onbevangenheid jegens zowel de verdachten als het OM maximaal te waarborgen. Dat is een verder strekkend streven dan de waarborg van de rechterlijke onpartijdigheid waarop de procespartijen reeds uit hoofde van artikel 6 EVRM aanspraak kunnen maken.
Een wrakingsincident kan geen instrument vormen voor verdachten of voor het OM om de toedeling van zaken vanwege de sectorleiding aan bepaalde rechters ter discussie te stellen. Mr. Van Essen heeft haar verzoek nader toegelicht door te stellen dat zij primair verzoekt dat de zaak door rechters werkzaam in de rechtbank Alkmaar wordt behandeld en subsidiair door rechters van een andere rechtbank, niet zijnde Haarlem. Ook deze vorm van ter discussie stellen van de zaakstoedeling levert geen te honoreren grond voor wraking van de rechters op. Zoals terecht ook door verzoekers ter terechtzitting is vermeld, is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig te zijn. De vraag in welke rechtbank een rechter is aangesteld speelt bij dat vermoeden geen rol.
Verzoekers hebben op geen enkele wijze duidelijk gemaakt, waaruit zou moeten volgen dat ten aanzien van deze - nu gewraakte - rechters zou moeten worden aangenomen dat zij vooringenomen zijn jegens een van partijen. Evenmin heeft de behandeling van het wrakingsverzoek een aanwijzing opgeleverd voor een objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoekers dat sprake zou kunnen zijn van een schijn van vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechters. In het bijzonder valt niet in te zien waarom uit openbare optredens of rapporten van de zijde van het openbaar ministerie zou kunnen worden afgeleid dat door de rechters een zodanige schijn zou zijn gewekt.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het door bovengenoemde verzoekers gedane verzoek tot wraking af;
- beveelt dat het onderzoek in de zaak met bovenvermelde vier parketnummers wordt voortgezet in de stand waarin dit zich thans bevindt en beveelt dat de zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in de rechtbank Alkmaar, [rechter 1].
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. B.H. Franke, leden van de wrakingskamer,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2011.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.