ECLI:NL:RBALK:2011:BR4675

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119380 - HA ZA 10-390
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over plaatsvervulling in testament onder oud erfrecht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Alkmaar werd behandeld, ging het om een erfrechtelijk geschil tussen de eiser en de gedaagden over de vraag wie de erfgenamen waren van de overleden [naam 2]. De eiser, een neef van [naam 2], stelde dat hij als enig erfgenaam moest worden aangemerkt, terwijl de gedaagden, de kinderen van de overleden [naam 1], claimden dat zij de erfgenamen waren op basis van een testament waarin [naam 1] als erfgenaam was benoemd met een regeling voor plaatsvervulling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam 1] en [naam 2] waren getrouwd in gemeenschap van goederen en dat [naam 1] reeds was overleden ten tijde van het overlijden van [naam 2]. De eiser vorderde onder andere een verklaring voor recht dat hij als enig erfgenaam moest worden aangemerkt en dat de gedaagden moesten voldoen aan verschillende schadevergoedingen. De gedaagden vorderden in reconventie een verklaring voor recht dat zij de enige erfgenamen waren van de nalatenschap van [naam 2].

De rechtbank oordeelde dat de regeling van plaatsvervulling in het testament van [naam 2] duidelijk verwees naar de nakomelingen van de benoemde erfgenaam [naam 1]. Aangezien [naam 1] vooroverleden was, kwamen zijn kinderen, de gedaagden, in aanmerking voor plaatsvervulling. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en verklaarde de gedaagden tot enige erfgenamen van de nalatenschap van [naam 2]. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 20 juli 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
AJB/MA (MS)
zaaknummer / rolnummer: 119380 / HA ZA 10-390
Vonnis van 20 juli 2011
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te Breda,
eiser in conventie bij dagvaarding van 9 april 2010,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K.G.A.P. Boemaars te Zundert,
tegen
1 [naam gedaagde 1],
wonende te Sint Pancras,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.H.P. Groot-van Ederen te Alkmaar.
2 [naam gedaagde 2]
wonende te Amsterdam,
gevoegde partij,
advocaat mr. C.H.P. Groot-van Ederen te Alkmaar.
Partijen worden genoemd ''[eiser]'' respectievelijk ''[gedaagde 1]'' en ''[gedaagde 2]''.
De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 augustus 2010 waarin [gedaagde 2] is toegestaan zich te voegen aan de zijde van [gedaagde 1];
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie;
- het tussenvonnis van 29 september 2010;
- het proces-verbaal van de zitting van 28 april 2011.
Ten slotte is vonnis bepaald. De inhoud van voormelde stukken geldt als hier ingelast.
De feiten
[naam 1] en [naam 2] waren met elkaar getrouwd in gemeenschap van goederen. Voor beiden was het het tweede huwelijk. [naam 1] had twee kinderen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (gedaagden).
Op [datum 1] is [naam 1] overleden.
Op [datum 2] is [naam 2] overleden.
[naam 2] had een testament. Daarin stond, voor zover relevant:
''Onder de last van voormeld legaat benoem ik mijn echtgenoot voornoemd tot enig en algeheel erfgenaam mijner nalatenschap, met plaatsvervulling als in de wet te mijnen sterfdag van kracht bepaald.''
Toen [naam 2] overleed, had zij een broer. [eiser]is een zoon van deze broer, dus een neef van [naam 2].
De nalatenschap van [naam 2] is naar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gegaan (de kinderen van [naam 1]).
Het geschil
in conventie
[eiser] vordert uitvoerbaar bij voorraad:
- het verklaren voor recht dat [eiser] als enig erfgenaam van [naam 2] aangemerkt dient te worden;
- [gedaagde 1] te veroordelen tot het afgeven van een boedelbeschrijving van wat er op het moment van overlijden van [naam 2] tot haar nalatenschap behoorde;
- [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1], en die schade, na het verstrekken van de boedelbeschrijving, op te maken bij staat;
- [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van [euro] 1.788,00 aan [eiser] terzake de buitengerechtelijke kosten die [eiser] heeft moeten maken, zulks gebaseerd op Rapport Voorwerk II;
- [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over haar vorderingen vanaf de dag van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening:
- met veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van het geding.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] en zijn [gedaagde 2] enig erfgenamen zijn in de nalatenschap van [naam 2], geboren te Amsterdam op 8 augustus 1907, overleden op 22 november 1997 te Zaanstad;
- met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure in reconventie.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie en in reconventie
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie elkaars spiegelbeeld zijn, zal de rechtbank de vorderingen tezamen beoordelen.
[eiser] stelt dat hij enig erfgenaam is van de nalatenschap van [naam 2]. Hij onderbouwt dit als volgt. Nu de in het testament benoemde erfgenaam reeds was overleden toen de erfenis openviel, wordt aan het versterfrecht toegekomen. Daarin geldt dat afstammelingen alleen tot plaatsvervulling kunnen worden geroepen als ze tot de erflaatster bloedverwanten zijn. De strofe vermeld onder 2.4 slaat op de nakomelingen van erflaatster [naam 2] en niet op de nakomelingen van de erfgenaam [naam 1]. [eiser] is enig erfgenaam van [naam 2] zodat de nalatenschap aan hem toekomt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren stiefkinderen van [naam 2] en konden ook daarom niet op grond van plaatsvervulling van haar erven.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen dat zij enig erfgenaam van de nalatenschap van [naam 2] zijn. Zij onderbouwen dit als volgt. Omdat er een testament is, is het versterfrecht niet van toepassing. In het testament is bepaald dat [naam 1] erfgenaam is waarbij de regeling van plaatsvervulling is voorzien. [naam 1] [was reeds overleden ten tijde van het overlijden van [naam 2], zodat op grond van de bepaalde regeling van plaatsvervulling de nakomelingen van erfgenaam [naam 1] zijn plaats als erfgenaam vervullen. Dat zijn zijn kinderen [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
De rechtbank oordeelt als volgt. De kern van het geschil is de vraag of de onder 2.4 vermelde regeling van plaatsvervulling inhoudt de plaatsvervulling door de nakomelingen van erflaatster [naam 2] of van de erfgenaam [naam 1]. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat uitgangspunt bij de uitleg van een testament is - kort weergegeven - dat de letterlijke betekenis de door erflater bedoelde betekenis is, tenzij het tegendeel wordt bewezen. Waar de bewoordingen van de testamentaire bepaling duidelijk zijn, mag daarvan door uitleg niet worden afgeweken.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de vraag hoe de strofe bedoeld is, het volgende van belang. [naam 2] had een testament. Het versterfrecht (uit 1997) zoals dat zou gelden bij ontbreken van een testament is dus, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht opmerken, niet van toepassing. Voorts staat vast, als gesteld door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en niet voldoende betwist door [eiser], dat [naam 2] en [naam 1] spiegelbeeldtestamenten hadden, met benoeming tot erfgenaam over en weer. Het betreft het zogenoemde langstlevende testament dat sinds 2003 standaard in de wet is geregeld.
In het testament van [naam 2] is [naam 1] [gedaagde 1] benoemd als erfgenaam. Hij was in 1997, toen [naam 2] overleed, echter al overleden. In het testament van [naam 2] wordt met de term ''met plaatsvervulling als in de wet te mijnen sterfdag van kracht bepaald'' naar het oordeel van de rechtbank duidelijk gesteld dat in geval de benoemde erfgenaam [naam 1] vooroverleden is, moet worden uitgegaan van de plaatsvervullingregeling zoals deze gold in het versterfrecht van 1997.
De plaatsvervullingregeling zoals deze gold in het versterfrecht van 1997 hield toen in dat, als op het moment van vererving een erfgenaam reeds was overleden, plaatsvervulling plaatsvond in die zin dat de afstammelingen van de overleden erfgenaam in zijn plaats kwamen.
De stelling van [eiser] dat de regeling van plaatsvervulling ziet op de nakomelingen van erflater [naam 2] omdat als gevolg van het vooroverlijden van [naam 1] alsnog het gehele versterfrecht van toepassing wordt, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en een onjuiste lezing van de strofe. Omdat er een testament is, blijft sprake van erfopvolging krachtens uiterste wilsbeschikking. Dat in de uiterste wilsbeschikking voor de wijze van erfopvolging wordt aangesloten bij een klein deel van het versterfrecht (te weten het deel dat ziet op de regeling van plaatsvervulling) doet daar niets aan af. Uit de letterlijke tekst van de strofe blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat als erfgenaam benoemd is [naam 1], en dat voor de verdere wijze van erfopvolging moet worden aangesloten bij de plaatsvervullingregeling uit 1997 overeenkomstig het vermelde onder 4.7. Dat betekent dat de benoemde erfgenaam, ook al is hij vooroverleden, het ''vertrekpunt'' voor de wijze van vererving blijft. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de letterlijke betekenis van de strofe in het testament in samenhang met de regeling van plaatsvervulling zoals deze gold in het versterfrecht van 1997 (vermeld onder 4.7) niet anders volgen dan dat de nakomelingen van erfgenaam [naam 1] enig erfgenaam zijn.
De primaire stelling van [eiser] dat het testament nietig was omdat het niet kon worden uitgevoerd omdat de erfgenaam vooroverleden was, stuit af op het voorgaande. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de regeling van plaatsvervulling júist ziet op de situatie dat de erfgenaam vooroverleden is. De subsidiaire stelling van [eiser] dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2], als stiefkinderen van [naam 2], niet door middel van plaatsvervulling van haar kunnen erven, stuit eveneens af op het voorgaande.
Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nakomelingen tevens bloedverwanten van erfgenaam [naam 1] zijn, volgt uit het voorgaande dat zij tezamen enig erfgenaam van de nalatenschap van [naam 2] zijn.
Uit al voorgaande volgt dat alle vorderingen in conventie van [eiser] zullen worden afgewezen, en dat de vordering in reconventie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zal worden toegewezen, behoudens het navolgende.
De omstandigheid dat de procedure in conventie en de procedure in reconventie hun oorsprong hebben in een familierelatie tussen [eiser] en [gedaagde 1]/[gedaagde 2] en elkaars spiegelbeeld zijn, is voor de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De aard van hetgeen wordt toegewezen (verklaring voor recht en compensatie proceskosten) is aanleiding om de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevorderde uitvoerbaar bij voorraad-verklaring af te wijzen.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
-wijst de vorderingen af.
- compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
- verklaart voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] enig erfgenamen zijn van de nalatenschap van [naam 2], geboren op [datum 3], overleden op [datum 2] te Zaanstad.
- compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
- wijst af het meer of overig gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Allegro en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2011.