RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummers: 10/1811 en 10/2347 BESLU
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
[eiser 1] en [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. G.L.M. Teeuwen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Helder,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaken
Bij brief van 31 december 2009 heeft verweerder eisers geïnformeerd over de aanpak door de gemeente van de bedrijfsactiviteiten die plaatsvinden in de woning op het perceel [adres] te [plaats]. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 30 juni 2010, verzonden op 8 juli 2010, niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 14 juli 2010 beroep ingesteld (zaaknummer 10/1811).
Bij besluit van 8 april 2010 heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het gebruik van een deel van bovengenoemde woning als ruimte voor het houden van kookworkshops afgewezen.
Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 3 september 2010, verzonden op 10 september 2010, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 17 september 2010, beroep ingesteld (zaaknummer 10/2347).
De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 13 mei 2011, waar eisers en hun gemachtigde met afbericht niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.M. Rodenburg en N. Poppema.
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van de zaken uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 16 juli 2008 heeft verweerder op verzoek van de heer [naam] (hierna: [naam]) reguliere bouwvergunning verleend voor het vergroten en ombouwen van de bestaande berging tot woonkeuken en het plaatsen van een nieuwe berging achter de woning op het perceel [adres] te [plaats]. Eisers, die woonachtig zijn naast de woning van [naam], hebben op 29 september 2009 bij verweerder geklaagd over geluid- en parkeeroverlast vanwege verkeer van en naar de woning van [naam]. Daarop hebben gemeentelijke toezichthouders een controlebezoek gebracht aan [naam]. Tijdens deze controle is geconstateerd dat de nieuw gebouwde aanbouw in gebruik is genomen als workshopruimte met een eigen keukenblok. In deze ruimte, met de naam [naam ruimte], worden door de echtgenote van [naam] kinderfeestjes georganiseerd. Deze feestjes variëren van het bereiden van taarten tot het verzorgen van een high tea. Aansluitend is er de mogelijkheid om pannenkoeken of patat te eten met de kinderen. Daarnaast is er een aangepast programma voor volwassenen, dat bestaat uit het decoreren van taarten, het maken van tapas of het verzorgen van een high tea.
Op 1 december 2009 hebben eisers verweerder verzocht [naam ruimte] te sluiten.
Bij brief van 31 december 2009 heeft verweerder eisers geïnformeerd over de wijze waarop de bedrijfsactiviteiten van [naam] van gemeentewege worden aangepakt. Eisers hebben deze brief opgevat als een afwijzende beslissing op hun verzoek tot handhaving van 1 december 2009 en daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 juni 2010 heeft verweerder dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 31 december 2009 niet is aan te merken als een voor bezwaar vatbaar besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Ten aanzien van het besluit tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen de brief van 31 december 2009
2. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder bij besluit van 30 juni 2010 terecht het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Verweerder heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ten grondslag gelegd dat de brief van 31 december 2009 slechts een informerend karakter heeft en niet is gericht op rechtsgevolg. Volgens verweerder heeft de manager van de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving eisers geïnformeerd over het verloop van de procedure omtrent de bedrijfsactiviteiten op het perceel [adres]. De strekking van de brief is volgens verweerder dat de illegale situatie door vergunningverlening dan wel handhaving wordt beëindigd. Verweerder heeft gesteld dat nergens expliciet is genoemd dat hij niet handhavend wil/zal optreden tegen het met het bestemmingsplan strijdig gebruik.
4. Eisers betogen in beroep dat verweerder in de brief van 31 december 2009 heeft erkend dat het gebruik van de workshopruimte in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Vogelzand 1988”. Verweerder heeft met zoveel woorden aangegeven dat geen aanleiding bestaat om handhavend op te treden, omdat de situatie mogelijk gelegaliseerd gaat worden. Naar de mening van eisers kan, gelet op het tijdstip waarop zij hun handhavingsverzoek hebben ingediend alsmede gelet op de datering van de zogenoemde informatieve brief, niet anders worden geconcludeerd dan dat de inhoud van de brief van 31 december 2009 strekt tot het rechtsoordeel dat er niet handhavend wordt opgetreden tegen de illegale situatie. Volgens eisers impliceert de aankondiging dat pas tot handhaving wordt besloten als de overtreders geen actie ondernemen om de illegale situatie te legaliseren dat niet terstond wordt opgetreden.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder met de brief van 31 december 2009 eisers heeft geïnformeerd over de inpasbaarheid van de bedrijfsactiviteiten van [naam] binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan en het stedenbouwkundig beleid. Daarbij heeft verweerder uiteengezet op welke wijze een einde kan worden gemaakt aan het strijdig gebruik. Verweerder heeft gewezen op de mogelijkheid voor [naam] om een bouwaanvraag met een verzoek om ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in te dienen. Mocht [naam] geen bouwaanvraag indienen, dan zal verweerder, zo staat in de brief van 31 december 2009 vermeld, een procedure tot het opleggen van een bestuursrechtelijke sanctie opstarten, ten einde aan de strijdigheid een einde te maken.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de brief van 31 december 2009 het verloop van de procedure schetst en daarmee slechts een informerend karakter heeft. De mededeling van verweerder dat een bestuursrechtelijke sanctie zal worden opgelegd, indien geen bouwaanvraag wordt ingediend, is geen op rechtsgevolg gerichte beslissing. De brief van 31 december 2009 behelst daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juni 2006 (LJN: AX9035).
Verweerder heeft bij besluit van 30 juni 2010 het bezwaar van eisers dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is ongegrond. Bij deze beslissing bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Ten aanzien van de weigering handhavend op te treden
7. Op 29 maart 2010 hebben eisers bij verweerder aangedrongen op een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit op hun handhavingsverzoek van 1 december 2009. Verweerder heeft het handhavingsverzoek bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 8 april 2010 afgewezen.
8. Eisers betogen in beroep - kort samengevat - dat het gebruik van de workshopruimte als horecagebruik moet worden aangemerkt. Dit gebruik is volgens eisers in strijd met het bestemmingsplan. Daarbij wijzen zij op de hinder die zij als gevolg van de exploitatie van de workshopruimte ondervinden. Naar hun mening heeft verweerder, terwijl door hem wordt erkend dat sprake is van een illegale situatie, ten onrechte afgezien van het opleggen van bestuursrechtelijke sancties.
9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder bij besluit van 3 september 2010 terecht de weigering om handhavend op te treden heeft gehandhaafd.
10.1. Bij de beoordeling van dit besluit is de volgende wet- en regelgeving van belang.
10.2. Op het perceel [adres] rust ingevolge het ten tijde van het bestreden besluit geldende bestemmingsplan “Vogelzand 1988” de bestemming “bebouwing met bungalows vrijstaand (EBv)”.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor vrijstaande bungalows met de daarbij behorende bouwwerken.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder bungalow verstaan: een ééngezinshuis bestaande uit begane grond al dan niet met onderhuis en kap.
Onder ééngezinshuis wordt verstaan: een gebouw, dat uitsluitend één woning omvat.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken, op een wijze of tot een doel strijdig met de bij dit plan aan deze gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
11. Aan de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van de workshopruimte in de woning van [naam] heeft verweerder blijkens het primaire besluit van 8 april 2010 ten grondslag gelegd dat het handhavingsproces reeds was opgestart op het moment dat het verzoek werd ingediend. Bij het besluit op bezwaar van 3 september 2010 heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder tevens in aanmerking genomen dat een onderzoek naar legalisering is gestart en dat definitieve besluitvorming omtrent de door [naam] gevraagde bouwvergunning voor verhoging van de goothoogte en ontheffing op grond van artikel 3.23 van de Wro is te verwachten. Verweerder heeft verwezen naar de hiertoe op 18 juni 2010 genomen ontwerp-besluiten. Volgens verweerder kan hij feitelijk en juridisch niet meer tot handhaving worden gehouden.
12. Bij brief van 4 november 2010 heeft verweerder [naam] meegedeeld dat het gebruik van de workshopruimte zich bij nader inzien wel verdraagt met de in het bestemmingsplan “Vogelzand 1988” neergelegde woonbestemming en dat, nu de beslistermijn omtrent de aanvraag om bouwvergunning ongebruikt is verstreken, een bouwvergunning van rechtswege is verleend.
13. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt heeft gesteld dat eisers vanwege de verleende bouwvergunning van rechtswege geen procesbelang meer hebben bij een beoordeling van het besluit van 3 september 2010.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Het feit dat een bouwvergunning van rechtswege is ontstaan laat onverlet de bevoegdheid van verweerder om op te treden tegen met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Eisers menen dat in onderhavig geval van een dergelijk gebruik sprake is. De rechtbank is van oordeel dat eisers daarom nog belang hebben bij een beoordeling van hun beroep.
14. De rechtbank stelt vast dat verweerder thans van zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat het gebruik van de workshopruimte in strijd is met het bestemmingsplan “Vogelzand 1988” is teruggekomen. Het besluit op bezwaar van 3 september 2010 is daarom in strijd met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid genomen. De rechtbank ziet hierin grond voor vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is gegrond.
15. De rechtbank ziet aanleiding om ter finale beslechting van het geschil te beoordelen of de rechtsgevolgen van het besluit van 3 september 2010 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
In dat kader is van belang of verweerder zich thans terecht op het standpunt stelt dat het gebruik van de workshopruimte binnen de voorschriften van het bestemmingsplan past en er dus geen bevoegdheid bestaat om handhavend tegen dit gebruik op te treden.
16. Verweerder heeft aan zijn nieuwe standpunt ten grondslag gelegd dat de ruimtelijke uitwerking die het gebruik, gezien zijn aard, omvang en intensiteit, op de omgeving heeft, zich verdraagt met de woonbestemming van het pand. In dit verband heeft verweerder gesteld dat de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. De ruimte ten behoeve van het geven van workshops bedraagt niet meer dan 35 m², terwijl de woning een oppervlakte van ruim 130 m² heeft. Voorts is de echtgenote van [naam] woonachtig in het pand en verzorgt zij zelf de workshops, aldus verweerder. Verweerder heeft zijn standpunt gebaseerd op het Koninklijk Besluit van de Kroon van 25 juni 1993 (LJN: AS1331), het Koninklijk Besluit van de Kroon van 17 mei 1995 (LJN: AS5904) en de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 22 juni 1993 (LJN: AS6416).
17. Vaststaat dat het bestemmingsplan “Vogelzand 1988” slechts voorziet in een woonbestemming voor het perceel [adres]. Het bestemmingsplan laat zich niet uit over de uitoefening van zogenaamde aan-huis-verbonden beroepen binnen een woonbestemming.
Zoals uit het gebruiksverbod in artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften blijkt, is alleen gebruik overeenkomstig de bestemming toegestaan. Voor aan-huis-verbonden-activiteiten geldt dus dat voor zover dit is aan te merken als gebruik overeenkomstig de bestemming ‘wonen’ er geen sprake is van gebruik in strijd met de bestemming.
De vraag of het in geding zijnde gebruik van de workshopruimte strijdig is met de geldende woonbestemming, moet volgens de jurisprudentie (zie bovengenoemde uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 22 juni 1993) worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft; bezien moet worden of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer te rijmen valt met de woonfunctie van het betrokken pand. Binnen dat kader kan van belang zijn of de desbetreffende activiteiten een beroeps- of bedrijfsmatig karakter hebben.
18. Uit de stukken, waaronder een door de echtgenote van [naam] op 23 maart 2010 bij verweerder ingediend overzicht van de activiteiten in [naam ruimte], is wat betreft het gebruik het volgende naar voren gekomen. De echtgenote van [naam] organiseert in de betrokken workshopruimte gemiddeld 2 à 3 keer per week kinderfeestjes voor een groep van 6 tot maximaal 10 kinderen. De kinderfeestjes, waarbij gezamenlijk voedsel wordt bereid en waarbij aansluitend de mogelijkheid bestaat om patat of pannenkoeken te eten, duren van 14.00 tot 17.30 uur. Voor volwassenen vinden er 1 à 2 keer per week in de avonduren kookworkshops plaats. Deze groep bestaat uit maximaal 8 personen. Tevens is het mogelijk om taarten, high tea of salades te bestellen.
19. De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat de activiteiten die in de workshopruimte plaatsvinden, gelet op hun ruimtelijke uitstraling, strijdig zijn met de geldende woonbestemming. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de activiteiten een bedrijfsmatig karakter hebben en ten opzichte van de woonfunctie grootschalig zijn, zowel qua omvang als frequentie. De workshops worden meerdere keren per week, ook in de avondperiode, gehouden. Daarbij gaat het om een forse groep bezoekers. Voorts acht de rechtbank van belang dat sprake is van piekmomenten op het tijdstip van aanvang en afsluiting van de workshops, waarop de bezoekers aan- en afrijden. Dergelijke verkeersbewegingen, waardoor geluidsoverlast voor omwonenden kan ontstaan, zijn niet gangbaar bij een woonbestemming. Verder hecht de rechtbank betekenis toe aan het feit dat voor de exploitatie extra parkeerruimte benodigd is, waarin inmiddels is voorzien.
Onder deze omstandigheden kan verweerder niet worden gevolgd in zijn stelling dat het gebruik is te rijmen met de woonbestemming van het pand.
Gelet op het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar in beginsel het recht dient toe te passen, zoals dat op dat moment geldt. Dit zou kunnen betekenen dat, indien het nieuw vastgestelde bestemmingsplan “Julianadorp Noord 2009” in werking is vóór het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar, daarvan dient te worden uitgegaan.
20. Bij deze beslissing is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers voor de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 437,00 voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hierbij heeft de rechtbank voor het opstellen van het beroepschrift één punt toegekend en het gewicht van de zaak aangemerkt als gemiddeld.
- verklaart het beroep dat is gericht tegen het besluit van 30 juni 2010 ongegrond;
- verklaart het beroep dat is gericht tegen het besluit van 3 september 2010 gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 september 2010;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak met inachtneming hiervan opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het griffierecht van € 150,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 437,00;
- bepaalt dat de betaling van € 437,00 dient te worden gedaan aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Liefting-Voogd, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2011 te Alkmaar.
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.