ECLI:NL:RBALK:2011:BT1950

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810253-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel voor winkeldiefstal en woninginbraak met afwijzing van voorwaardelijke oplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 23 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen, waaronder een winkeldiefstal en een woninginbraak. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd beschuldigd van het stelen van goederen uit een Albert Heijn en van een woning in Alkmaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 mei 2011 een tube shampoo en appelflappen heeft gestolen uit de Albert Heijn, en op 21 april 2011 een telefoon en een computer uit een woning heeft weggenomen. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstallen, onder andere door camerabeelden en getuigenverklaringen.

De raadsman van de verdachte pleitte voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet gemotiveerd was tot gedragsverandering en dat de veiligheid van personen en goederen een onvoorwaardelijke ISD-maatregel vereiste. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel van twee jaar op, waarbij de nadruk lag op de noodzaak van beveiliging van de maatschappij en het bestrijden van overlast. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een zeer actieve veelpleger was en dat er een hoog recidiverisico bestond, wat de beslissing om de ISD-maatregel op te leggen verder onderbouwde. De rechtbank heeft ook beslist over de teruggave van in beslag genomen goederen en de verbeurdverklaring van andere voorwerpen die tot het misdrijf waren bestemd.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810253-11 (P)
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren [geboorteplaats en –datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats] , thans uit andere hoofde gedetineerd te Penitentiaire Inrichtingen Amsterdam– Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 augustus 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. R.J. Wortelboer, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 11 mei 2011 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, in/uit een winkel gevestigd op/aan de [adres] aldaar, heeft weggenomen een tube shampoo en/of appelflappen en/of een tube gel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair
hij op of omstreeks 11 mei 2011 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, een tube shampoo en/of appelflappen en/of een tube gel heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; atikel 417bis Wetboek van Strafrecht;
2.
hij in de periode van 20 november 2010 tot en met 21 november 2010 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een auto (een Fiat Punto type 55 SX, kleur groen), welke stond geparkeerd op/aan [adres] aldaar, heeft weggenomen een autoradiocd-speler (merk Marquant), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 21 april 2011 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen een telefoon (Blackberry Curve, kleur wit) en/of een computer (merk Dell), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
De verdachte wordt verdacht van diefstal op 11 mei 2011 in Alkmaar van een tube shampoo, gel en appelflappen uit de Albert Heijn. Daarnaast wordt hij ervan verdacht in de periode van 20 november tot en met 21 november 2010 in Alkmaar een autoradiocd-speler te hebben gestolen uit een Fiat Punto toebehorende aan [slachtoffer 2] en voorts op 21 april 2011 in de gemeente Alkmaar uit een woning een telefoon en een computer te hebben gestolen toebehorende aan [slachtoffer 3].
De verdachte heeft ontkend zich aan de diefstallen te hebben schuldig gemaakt.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 wijst de raadsman erop dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er sprake is geweest van een wegnemingshandeling. Nu niet vast staat dat er gestolen is, kan er ook geen sprake zijn van heling, aldus de raadsman. Ten aanzien van feit 2 voert de raadsman aan dat er in de desbetreffende auto weliswaar een basepijp is aangetroffen, waarop DNA-materiaal van verdachte aanwezig was, maar dat er andere scenario’s bestaan waardoor zo’n basepijp in die auto terecht kan zijn gekomen. Daarbij wijst hij op de afwijzing verlenging gevangenhouding van deze rechtbank op 23 juni 2011 waarbij werd geoordeeld dat de rechtbank voor dit feit geen ernstige bezwaren meer aanwezig achtte. Nu er sindsdien geen nieuwe feiten bijgekomen zijn, is de raadsman van mening dat dit onverkort geldt. Ten slotte stelt de raadsman zich ten aanzien van feit 3 op het standpunt dat er twee verklaringen zijn die haaks op elkaar staan en waarvan niet gezegd kan worden dat de ene geloofwaardiger is dan de andere. Met betrekking tot dit feit merkt de raadsman nog op dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt hij een voorwaardelijk verzoek doet tot het horen van [slachtoffer 3].
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 primair
Op 11 mei 2011 werd de verdachte herkend door [verbalisant 1], terwijl de verdachte de Albert Heijn aan [adres] in rende. Op het moment dat de verdachte deze verbalisant zag, rende hij de Albert Heijn weer uit. Hierbij zag [verbalisant 1] dat de verdachte een tube shampoo weggooide. De verbalisant verloor de verdachte uit het oog, maar werd door de omstanders richting de bibliotheek gestuurd. Kort hierna werd de verdachte aangetroffen in de buurt van de bibliotheek en verstopt in de bosjes. Toen hij daaronder uit werd getrokken en aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] viel een tube haarproduct merk John Frieda uit de jas van verdachte op de grond. Bij de fouillering viel er nog een doos appelflappen uit zijn jas. Albert Heijn deed aangifte van diefstal.
Op de camerabeelden die Albert Heijn afstond was het volgende te zien. De verdachte stond geruime tijd bij het schap met haarproducten, maar liep vervolgens weg om even later terug te keren. Terwijl hij bij het schap met haarproducten stond, stak hij iets in zijn rechterbroekzak. Vervolgens verliet hij de Albert Heijn zonder producten te hebben afgerekend.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte zich op 11 mei 2011 heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van een tube shampoo en een doos appelflappen. De rechtbank acht daartoe redengevend de aangifte van diefstal en het feit dat de producten bij de verdachte werden aangetroffen kort nadat hij uit de Albert Heijn was gerend. Bovendien is op de camerabeelden te zien dat hij bij het schap van de haarproducten iets in zijn broekzak steekt. De verklaring dat er geen sprake is van een wegnemingshandeling zoals de raadsman van de verdachte heeft betoogd en dat er slechts sprake was van een ruil, zoals de verdachte heeft verklaard, wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel en is bovendien strijdig met de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het enkele aantreffen van een basepijp met DNA-materiaal afkomstig van de verdachte op de plaats delict in de gegeven omstandigheden onvoldoende is om tot een wettig en overtuigend bewijs van het aan de verdachte ten laste gelegde te kunnen komen. De verdachte heeft het feit ontkend en ter terechtzitting naar voren gebracht dat dergelijke pijpen door drugsgebruikers onderling (ook) worden uitgeleend.
Niet genoegzaam kan worden uitgesloten dat de basepijp inderdaad op andere wijze dan door toedoen van de verdachte in de auto terecht is gekomen. Zo heeft de raadsman erop gewezen dat de basepijp door een dader bewust in de auto zou kunnen zijn achtergelaten om de verdenking op iemand anders te laden (zie ook: gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 7 maart 2011, LJN BP 7608).
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 3
Op 21 april 2011 kwam de aangever [slachtoffer 3] de woning van zijn vriendin aan [adres] te Alkmaar binnen en zag dat er een raam geforceerd was. Binnen trof hij een chaos aan. Vrijwel direct ontdekte hij dat zijn telefoon, een witte Blackberry Curve, en een laptop van het merk Dell verdwenen waren. In de toiletruimte trof hij de verdachte. De verdachte haalde een mes tevoorschijn en bedreigde de aangever daarmee. De plastic tas die de verdachte bij zich had, liet hij in de woning achter, na een schermutseling met de aangever. In deze tas werd onder andere een ID-kaart aangetroffen van de verdachte. Vervolgens verliet de verdachte de woning via het slaapkamerraam. Dit werd waargenomen door de buurvrouw van [slachtoffer 3]. Zij zag dat een negroïde man de woning verliet, terwijl hij nog een mes in zijn handen had. De verdachte zelf geeft toe in de woning te zijn geweest, maar dat hij uiteindelijk is gevlucht, nadat de aangever hem met twee messen had bedreigd.
Bespreking verweer en slotsom
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van de verdachte en de verklaring van de aangever, [slachtoffer 3], gedeeltelijk tegenstrijdig zijn, maar dat ze beide even geloofwaardig zijn.
De verdachte heeft in zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij geen mes bij zich had. Dat is echter in strijd met de verklaring van de hiervoor aangehaalde getuige, de buurvrouw van aangever. De verklaring van [slachtoffer 3] wordt zodoende wel ondersteund door de buurvrouw die een mes heeft gezien bij de verdachte op het moment dat hij uit het raam klom. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 3].
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van [slachtoffer 3]. Dit verzoek is door de verdediging eerst gedaan ter terechtzitting. Op grond van deze omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of het verzoek van de verdediging kan worden toegewezen, het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is. Nu de rechtbank zich voldoende voorgelicht acht en aan haar de noodzakelijkheid van het verhoor op een nadere terechtzitting van de getuige [slachtoffer 3] niet blijkt, wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging af.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, redengevend zijn voor het bewijs dat de verdachte zich op 21 april 2011 in Alkmaar heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon en een computer uit een woning door middel van braak en inklimming.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Primair
hij op 11 mei 2011 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een winkel gevestigd aan [adres] aldaar, heeft weggenomen een tube shampoo en appelflappen toebehorende aan Albert Heijn;
3.
hij op 21 april 2011 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres] heeft weggenomen een telefoon (Blackberry Curve, kleur wit) en een computer (merk Dell), toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair
Diefstal
Ten aanzien van feit 3
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een ISD-maatregel van 2 jaar onvoorwaardelijk op te leggen. De officier van justitie heeft aangegeven dat er capaciteit beschikbaar is, zodat de verdachte daadwerkelijk geplaatst kan worden in een dergelijke inrichting. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het voorwaardelijk opleggen van de gevorderde ISD-maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken. In de tweede plaats wijst de raadsman erop dat het rapport van de reclassering gedateerd 1 augustus 2011 weliswaar een ISD-maatregel adviseert, maar dat het rapport is opgesteld aan de hand van oudere rapporten. Hij realiseert zich dat dit komt, omdat de verdachte geen overleg wilde voeren met de reclassering. De raadsman heeft echter aangevoerd dat dit berust op een misverstand aan de zijde van zijn cliënt, die dacht dat het overleg zag op zaken, waarvoor de
verdachte dacht niet vervolgd te zullen worden. Die gedachte was weer gebaseerd op het feit dat de raadkamer de voorlopige hechtenis van de verdachte had opgeheven wegens onvoldoende ernstige bezwaren. De raadsman pleit er daarom voor dat indien de rechtbank besluit de ISD-maatregel op te leggen, dit in voorwaardelijke vorm te doen en heeft tevens verzocht om de beslissing hierover aan te houden om verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog met de reclassering in overleg te treden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit bespreking van het rapport van GGZ Palier Alkmaar d.d. 1 augustus 2011 is gebleken.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 21 april 2011 ingebroken in een woning en 11 mei 2011 een winkeldiefstal diefstal gepleegd .Hij heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan feiten, die voor anderen overlast veroorzaken. Naast schade veroorzaakt een diefstal uit een woning ook maatschappelijke onrust en een gevoel van onbehagen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 mei 2011 blijkt dat de verdachte al vele malen is veroordeeld, voor veelal vermogensdelicten, waaronder inbraken.
Uit het voornoemde reclasseringsrapport blijkt dat in het verleden twee maal de reclasseringstoezichten negatief zijn beëindigd, evenals de drie maal dat de verdachte een klinische verslavingsbehandeling kreeg, vanwege het niet nakomen van afspraken. Vijf maal heeft betrokkene een werkstraf opgelegd gekregen, maar geen daarvan voltooide hij. In 2010 werd hij gediagnosticeerd met cocaïneafhankelijkheid. De verdachte ervaart echter geen verslavingsproblematiek. De verdachte heeft schulden, geen inkomsten en is dakloos. Pogingen tot huisvesting zijn tot nu toe niet geslaagd. Daarbij heeft hij geen dagbesteding en heeft hij omgang met criminele personen. Het recidiverisico wordt, gezien het voorgaande, ingeschat als zeer hoog. De reclassering acht de kans op delictgedrag zeer hoog, zolang de verdachte drugs gebruikt en geen basisinkomen heeft. De reclassering adviseert dan ook in voornoemd rapport dat de verdachte in aanmerking komt voor een ISD-maatregel. Binnen deze maatregel kan het plan van aanpak worden uitgevoerd, bestaande uit een forensisch klinische verslavingsbehandeling, een gedragsinterventie training, gevolgd door maatschappelijke dienstverlening.
Evenals de raadsman en de officier van justitie is ook de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een ISD-maatregel moet worden gezien als een ‘ultimum remedium’; andere modaliteiten in het strafrecht ter voorkoming van criminele overlast moeten niet meer voorhanden zijn. Uit rechtspraak en literatuur volgt dat de in artikel 38p van het Wetboek van Strafrecht vastgelegde mogelijkheid om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, wordt toegepast in verband met omstandigheden van het geval en de houding van verdachte. In dergelijke gevallen kunnen de doelen maatschappijbeveiliging en recidive-beëindiging ook worden bereikt door een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met algemene en bijzondere voorwaarden. Het moet dan gaan om een verdachte die gemotiveerd is tot gedragsverandering en daartoe ook bereid is.
Van die situatie is hier echter geen sprake. De rechtbank is in de onderhavige zaak van oordeel dat de behandeling van de verslavingsproblematiek een van de belangrijkste aspecten van de ISD-maatregel is. Verdachte heeft in zijn eerdere contacten met de reclassering echter te kennen gegeven niets te zien in een klinische behandeling van zijn verslaving, omdat hij zelf van mening is dat hij niet verslaafd is. Ook ter zitting heeft verdachte zich op dat standpunt gesteld. Hij heeft immers verklaard “Ik ben niet verslaafd, ik gebruik af en toe”.
Het verzoek van de raadsman om de ISD maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen zal daarom worden afgewezen. De rechtbank bepaalt ingevolge artikel 38s Sr. wel dat één jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds de noodzaak van voortzetting van de maatregel zal worden beoordeeld.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om conform de eis van de officier van justitie, de verdachte de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen.
De ISD-maatregel strekt primair tot beveiliging van de maatschappij en bestrijding van overlast. Daarnaast kan getracht worden het gedrag van de verdachte te beïnvloeden en zijn verslavingsproblematiek op te lossen.
Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Verdachte voldoet aan de criteria van een zeer actieve veelpleger, als bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige zeer actieve veelplegers. Hij kan voorts worden aangemerkt als stelselmatige dader, nu voor de onder 1 primair en 3 bewezen verklaarde feiten voorlopige hechtenis is toegelaten, de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van onderhavige feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf en de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Gelet op het strafrechtelijk verleden van verdachte, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal plegen. De veiligheid van personen en goederen eist naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de maatregel.
9. Beslag
De rechtbank is van oordeel, dat het onder nummer 1 op de beslaglijst vermelde mes dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de beitel, de knijptang en het zakmes, opgenomen onder de nummers 2 tot en met 4 van de beslaglijst, verbeurd moeten worden verklaard, aangezien het voorwerpen betreft die tot het begaan van het misdrijf zijn bestemd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 38m, 38n, 38s, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. Beslissing
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard, en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Legt ten aanzien van het onder feit 1 primair en feit 3 bewezen verklaarde op
de maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders voor de duur van twee (2) jaren.
Bepaalt dat in deze zaak na verloop van een periode van ongeveer twaalf (12) maanden ter terechtzitting van deze rechtbank een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
1.00 STK Mes Kl: zwart (Herman) (zoals vermeld onder 1 op de beslaglijst)
Verklaart verbeurd:
1.0 STK Beitel Kl: Blauw (Irwin Marples) (zoals vermeld onder 2 op de beslaglijst)
1.0 STK Knijptang (zoals vermeld onder 3 op de beslaglijst)
1.0 STK zakmes Kl: groen (zoals vermeld onder 4 op de beslaglijst)
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.J. Saarloos, voorzitter
mr. H.E.C. de Wit en mr. G.A. van der Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.Y. de Graaf, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 augustus 2011.
mr. G.A. van der Bijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.