vonnis
RECHTBANK TE ALKMAAR
Sector civiel recht
NMB/JB
zaaknummer / rolnummer: 118378 / KG ZA 10-100
datum: 15 september 2011
Vonnis van de voorzieningenrechter, rechtdoende in kort geding
toev.nr.: 4IR8776
[De man] ,
wonend te [-],
eiser in conventie bij dagvaarding van 31 maart 2010,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. S.D. Bhagwandin te Hoorn,
toev.nr. 4HZ7190
[De vrouw] ,
wonend te [-],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. E.M. Hoorenman te Hoorn.
Partijen worden hierna [De man] en [De vrouw] genoemd.
Het verloop van het geding
Ter terechtzitting van 12 april 2010 zijn partijen verschenen, bijgestaan door voormelde advocaten.
[De man] heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de dagvaarding van 31 maart 2010.
[De vrouw] heeft verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft de zaak op verzoek van partijen (herhaaldelijk) aangehouden.
Bij brief van 9 juni 2011 heeft mr. Bhagwandin de huidige stand van zaken uiteen gezet en de voorzieningenrechter verzocht om een zittingsdatum te bepalen teneinde de zaak verder te behandelen.
Ter terechtzitting van 6 september 2011 zijn verschenen [De man] en [De vrouw] , bijgestaan door voormelde advocaten. Voorts was aanwezig [-], als gezinsvoogd werkzaam bij Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZ).
[De man] heeft ter zitting zijn vorderingen zoals weergegeven in de op 16 augustus 2011 aan de voorzieningenrechter toegezonden akte houdende wijziging van eis verminderd in die zin dat de primaire vordering is komen te vervallen. Een kopie van de dagvaarding en de akte houdende wijziging van eis zullen aan dit vonnis worden gehecht.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Van de zijde van [De man] zijn in totaal 16 producties overgelegd en van de zijde van [De vrouw] 3 producties. Verder hebben de advocaten hun pleitnota's overgelegd.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Uitgangspunten
Tussen partijen heeft van 2001 tot 2003 een affectieve relatie bestaan. Uit deze relatie is op 22 september 2002 geboren [het kind]. [De man] heeft [het kind] erkend. Partijen zijn acht maanden na de geboorte van [het kind] uit elkaar gegaan. [De vrouw] heeft van rechtswege het gezag over [het kind].
De kantonrechter te Zaandam heeft bij vonnis van 4 oktober 2005 een omgangsregeling tussen [De man] en [het kind] vastgesteld. Bij vonnis van deze rechtbank van 1 maart 2007 heeft de voorzieningenrechter [De vrouw] veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Naar aanleiding van een verzoek van het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK), onderdeel van BJZ, om een onderzoek te doen naar de opvoedingssituatie van [het kind] en het verzoek van deze rechtbank om te adviseren over de omgang tussen [De man] en [het kind], heeft de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) een onderzoek ingesteld. Overeenkomstig het advies van de Raad (raadsrapport van 25 maart 2008) heeft de kinderrechter van deze rechtbank bij beschikking van 25 april 2008 de omgangsregeling gewijzigd in die zin dat [het kind] elke twee weken vanaf vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 16.00 uur bij [De man] verblijft, alsmede een deel van de vakanties en feestdagen.
Vanaf april 2008 tot november 2009 is de omgang goed verlopen. Vervolgens heeft [De vrouw] geweigerd om de omgangsregeling na te komen.
[De vrouw] heeft op 2 november 2009 een melding bij AMK gedaan. Hierbij heeft [De vrouw] aangegeven dat zij het vermoeden heeft dat [De man] [het kind] seksueel heeft misbruikt. Hierop heeft BJZ een onderzoek ingesteld. BJZ heeft in december 2009 een raadsverzoek (gedateerd 16 december 2009) bij de Raad gedaan.
De Raad heeft een onderzoek ingesteld. Op grond van haar bevindingen heeft de Raad de kinderrechter verzocht om [het kind] voor een periode van 12 maanden onder toezicht van BJZ te stellen. In het raadsrapport van 16 februari 2010 staat onder meer:
"De Raad is van mening dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling bij [het kind] en dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. De bedreiging bestaat uit de langdurende heftige strijd tussen de ouders van [het kind] . [het kind] is deelgenoot geworden van de volwassen problematiek om haar heen en dreigt klem te geraken t.g.v. tegenstrijdige signalen van haar ouders, welke [het kind] in verwarring brengen. [het kind] wordt op dit moment door ouders onvoldoend emotioneel ondersteund. [het kind] kan niet onbelemmerd een band onderhouden met haar beide ouders en haar grootouders, daarmee wordt (worden, vrz) haar ontwikkeling en haar belangen ernstig geschaad. Doordat er bij ouders geen communicatie mogelijk is omwille van de belangen van [het kind], wordt haar wereld onveilig, onvoorspelbaar en onzeker. De bedreiging kan niet op een andere manier worden afgewend omdat moeder niet bereid is gebleken hulp te aanvaarden om de communicatie tussen ouders op gang te brengen".
Bij beschikking van de kinderrechter van 1 maart 2010 is [het kind] voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld.
[De vrouw] heeft bij de politie aangifte tegen [De man] gedaan van seksueel misbruik van [het kind] .
Op 12 april 2010 heeft de eerste zitting in het onderhavige kort geding plaatsgevonden. De zaak is op verzoek van partijen aangehouden in afwachting van de (voortgangs-) rapportage van BJZ en een mogelijk studioverhoor door de politie.
De politie heeft geen (nader) onderzoek ingesteld wegens onvoldoende bewijs.
Hierop heeft BJZ in overleg met het Kind- en Jeugdtraumacentrum te Haarlem een forensisch psychologisch diagnostisch onderzoek aangevraagd bij FORA. Het onderzoek is uitgevoerd door drs. [-] (GZ-psycholoog), die een rapport heeft opgemaakt gedateerd 5 januari 2011. Voor zover van belang vermeldt dat rapport het volgende:
"Met betrekking tot [het kind] psychoseksuele ontwikkeling komen (vanuit de voorinformatie) zorgen naar voren, waarbij moeder beschuldigingen van seksueel misbruik van [het kind] door vader heeft geuit (wat door vader wordt ontkend) en aangifte daarvan heeft gedaan. In het verleden zou [het kind] uitspraken hebben gedaan dat zij door vader betast zou zijn bij haar vagina, wat zij tijdens onderhavig onderzoek ook noemt. Gelet op de voorinformatie en haar uitlatingen tijdens het onderzoek lijkt [het kind] de gebeurtenissen bij haar vader (meer) als negatief en belastend zijn gaan interpreteren na moeders (afwijzende) reactie daarop, waarbij zorgen vanuit moeder een rol hebben gespeeld. Vanuit onderhavig onderzoek kunnen seksueel grensoverschrijdende ervaringen van [het kind] bij vader niet bevestigd, noch uitgesloten worden. In dit kader is ook van belang op te merken dat er geen uitspraken kunnen worden gedaan over de invloed van vermeende seksueel grensoverschrijdende ervaringen met vader op [het kind] ontwikkeling. Wel is duidelijk dat [het kind] beleving van de gebeurtenissen bij vader thans erg negatief is. De hieruit voortvloeiende emotionele belasting is erg verontrustend voor haar, wat al met al zijn weerslag kan hebben op haar (relationele) ontwikkeling.
Met betrekking tot [het kind] emotionele bindingen komt naar voren dat zij zeer waarschijnlijk na de vermeende gebeurtenissen bij vader en na moeders reactie daarop (en gezien de relatieproblemen tussen ouders mogelijk ook eerder) loyaliteitsproblemen is gaan ontwikkelen, die zeer waarschijnlijk zijn versterkt door het gegeven dat [het kind] zich bewust is van de negatieve beleving van moeder ten aanzien van vader. Door de worsteling met haar loyaliteitsgevoelens gecombineerd met de (in haar beleving) negatieve ervaringen bij vader is zij een steeds negatiever beeld van vader gaan hanteren, om haar leven meer overzichtelijk te maken. Uit de uitlatingen die zij doet, blijkt dat zij zich bewust is van de negatieve beleving van moeder ten aanzien van vader, waardoor het niet ondenkbaar is dat [het kind] hier (mogelijk onbewust/onbedoeld) mede door wordt beïnvloed in haar eigen beleving van vader. Zij laat zich thans negatief/diskwalificerend en deloyaal uit over vader, waarbij er geen plaats meer is voor meer positieve of genuanceerde gevoelens naar hem toe. [het kind] toont zich positief betrokken bij moeder, die haar belangrijkste betrekkingsfiguur is en aan wie zij zich gehecht toont. Ze uit zich positief over de thuissituatie bij moeder, waarbij er in enige mate ook ruimte is voor minder positieve eigenschappen van moeder en de thuissituatie. Uit [het kind]s uitlatingen komt naar voren dat zij op de hoogte is van moeders negatieve belevingen ten aanzien van school, uitlatingen van leerkrachten en vader."
De ondertoezichtstelling van [het kind] is op 3 maart 2011 voor de duur van één jaar verlengd.
Gedurende de ondertoezichtstelling heeft tussen [De man] en [het kind] één uur per week. begeleide omgang plaatsgevonden op kantoor van BJZ.
Op 26 mei 2011 heeft de gezinsvoogd [-] onder meer aan [De vrouw] geschreven:
"Zoals je weet is de ondertoezichtstelling op 03 maart 2011 verlengd voor een jaar, tot maart 2012. De ondertoezichtstelling heeft vooral betrekking op de omgang tussen vader en [het kind]. Het afgelopen jaar van de ondertoezichtstelling is er sprake geweest van begeleide omgang tussen [het kind] en haar vader. Een jaar begeleide omgang is uitzonderlijk lang. Het blijft altijd moeilijk om de begeleiding in de omgang te stoppen en over te gaan op onbegeleide omgang. (...) Toch denk ik dat we, met elkaar een stap moeten maken. Als Bureau Jeugdzorg constateren wij dat de omgang tussen [het kind] en haar vader goed gaat, dat er sprake is van steeds meer ontspanning en dat [het kind] zich goed ontwikkelt. Voor Bureau Jeugdzorg is er momenteel geen reden om de omgang op deze wijze op de langere termijn voort te zetten. Wij willen [het kind] gaan begeleiden in uitbreiding van de omgang tussen haar en haar vader. Sinds de verlenging van de ondertoezichtstelling in maart 2011 betrek ik je als moeder bij mogelijke uitbreiding van de omgang. Als gezinsvoogd heb ik in diverse gesprekken (te weten d.d. 21-04, 10-05, 17-5) aangegeven dat het belangrijk is om geleidelijke stappen te maken in uitbreiding van de omgang tussen [het kind] en haar vader. [-] van Mevr [-] van "de Praktijk"heeft zich tevens ingezet om je duidelijk te maken dat [het kind] gebaat is bij ontspannen omgang met haar vader, dat [het kind] zich alleen op deze wijze gezond zal kunnen ontwikkelen en dat zij op den duur last zal krijgen van de negatieve houding van haar moeder jegens haar vader. [het kind] is onlosmakend verbonden met haar vader, daar zal niemand iets in kunnen veranderen. Herhaaldelijk geef je aan dat jij ervan overtuigd bent dat [het kind] niets aan haar vader heeft, dat de begeleide omgang op het kantoor van Bureau Jeugdzorg zo kan blijven en dat uitbreiding wat jou betreft niet aan de orde is. Als gezinsvoogd zie ik dat [het kind] ook met haar vader plezier kan hebben, dat er verbinding is tussen vader en [het kind] en dat [het kind] niet haar best hoeft te doen om het leuk te hebben met haar vader. Ik hoop dat jij als de moeder van [het kind] haar de mogelijkheid wil geven om samen met haar vader een weg te vinden. Ik hoop dat je inziet dat [het kind] jou (jouw, vzr) steun daarbij nodig heeft. (...) Wanneer onze mening over de omgang blijft verschillen zal ik genoodzaakt zijn om zonder je medewerking een plan op te stellen voor uitbreiding van de omgang tussen [het kind] en haar vader. Dit zal dan gebeuren door middel van een schriftelijke aanwijzing."
BJZ heeft op 30 mei 2011 een "aankondiging schriftelijke aanwijzing" aan [De vrouw] verzonden. Op 6 juni 2011 en 21 juni 2011 hebben nog gesprekken tussen de gezinsvoogd en [De vrouw] plaatsgevonden. [De vrouw] heeft medegedeeld op geen enkele wijze medewerking te willen verlenen aan onbegeleide omgang tussen [De man] en [het kind] .
Sedert 7 juni 2011 heeft geen (begeleide) omgang meer tussen [De man] en [het kind] plaatsgevonden.
Op 23 juni 2011 heeft BJZ een schriftelijke aanwijzing aan [De vrouw] gegeven inhoudende:
"Wanneer moeder geen medewerking verleent aan uitbreiding van de begeleide omgang naar onbegeleide omgang zal Bureau Jeugdzorg zich beramen over het vervolg van de omgang tussen [het kind] en haar vader.".
Bij verzoekschrift gedateerd 3 juli 2011 heeft [De vrouw] de kinderrechter van deze rechtbank verzocht om de schriftelijke aanwijzing van BJZ - die door partijen aldus wordt opgevat dat BJZ beoogt de begeleide omgang uit te breiden naar onbegeleide omgang - als vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft dit verzoek op 5 september 2011 afgewezen.
Bij verzoekschrift gedateerd 19 augustus 2011 heeft [De man] de kinderrechter van deze rechtbank verzocht om het eenhoofdig gezag van [De vrouw] te beëindigen en te bepalen dat hij het eenhoofdig gezag over [het kind] uit zal oefenen. Deze procedure staat thans voor het aanleveren van stukken door [De man].
Het geschil in conventie en reconventie
[De man] vordert in conventie na wijziging van eis - samengevat - dat de voorzieningenrechter [De vrouw] zal veroordelen om haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van de in de beschikking van deze rechtbank van 25 april 2008 vastgelegde omgangsregeling, voor zover door de gezinsvoogd een omgangsmoment is bepaald, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [De vrouw] in de kosten van het geding.
[De vrouw] vordert in reconventie - samengevat - dat de voorzieningenrechter de omgangsregeling zal schorsen voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek dan wel voor de duur van aanvullend onderzoek door de Raad en zal bepalen dat [De man] slechts begeleide omgang met [het kind] zal hebben bij het Omgangshuis te Alkmaar althans zal bepalen dat er geen omgang tussen [De man] en [het kind] zal plaatsvinden indien [De man] niet akkoord gaat met begeleide omgang, met compensatie van de proceskosten
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
De beoordeling in conventie en reconventie
[De vrouw] heeft verklaard dat zij niet wil meewerken aan onbegeleide omgang tussen [De man] en [het kind], omdat [De man] [het kind] seksueel heeft misbruikt en zij bang is dat hij dat weer zal gaan doen. [het kind] zegt daarover steeds hetzelfde en [De vrouw] gelooft haar. Zij wil haar dochter beschermen anders vindt zij zichzelf geen goede moeder. [het kind] heeft twee maanden geleden ook per ongeluk een sms-bericht van [De man] gericht aan [De vrouw] gelezen en zegt sindsdien dat zij [De man] nooit meer wil zien. [De vrouw] wil dat de voorzieningenrechter [het kind] hoort.
[De man]
[De man] heeft aangevoerd dat hij er vanaf de geboorte van [het kind] altijd voor haar is geweest. Na het uiteengaan van partijen heeft hij een tijd omgang met [het kind] gehad. Vervolgens heeft [De vrouw] geweigerd de omgangsregeling na te komen en hem op Hyves uitgemaakt voor pedofiel en hem in het dorp waar hij woont publiekelijk aan de schandpaal genageld. Afgelopen jaar heeft hij weer een goed contact met [het kind] opgebouwd, maar dat wordt nu weer afgebroken door toedoen van [De vrouw]. Het bevreemdt hem dat [het kind] zijn sms-bericht aan haar moeder heeft gelezen. Dat bericht was ook niet bedoeld als een bedreiging jegens [De vrouw]. In de sms stond "Je gaat spijt krijgen in de toekomst voor wat jij nu doet". Daarmee bedoelde hij aan te geven dat [het kind] later zal gaan beseffen dat er iets niet klopt en haar moeder vragen zal gaan stellen, aldus [De man].
De gezinsvoogd heeft ter zitting verklaard dat BJZ de omgang meteen vanaf het begin van de ondertoezichtstelling heeft begeleid en dat zij heeft geconstateerd dat er een goed en waardevol contact tussen [De man] en [het kind] is. Volgens de gezinsvoogd kan de omgang daarom worden uitgebreid naar onbegeleide omgang buiten het kantoor van BJZ. Daarbij wil BJZ ook meebewegen met [het kind], die er steeds meer moeite mee heeft dat zij elke week naar het kantoor van BJZ moet komen. Daar kan [het kind] niets leuks met haar vader doen. De omgang is in juni 2011 stop gezet nadat [het kind] het sms-bericht van [De man] had gelezen en in verband met de vakanties van partijen, maar BJZ wil de omgang nu weer hervatten. Daarbij wordt gedacht aan een uur onbegeleide omgang per week met overdracht bij/door BJZ.
Gelet op de inhoud van de stukken (in het bijzonder van BJZ en de Raad) en de verklaring van de gezinsvoogd ter zitting ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding om de omgang tussen [De man] en [het kind] te beperken tot ( voortzetting c.q. herstarten van) begeleide omgang. Niet gebleken is van concrete feiten en/of omstandigheden die ertoe nopen om van het standpunt van BJZ af te wijken. Ook het hierboven onder 2.10 bedoelde rapport van FORA staat niet aan onbegeleide omgang in de weg. In dit verband ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om [het kind] te horen. De gezinsvoogd heeft immers ter zitting duidelijk gemaakt dat zij [het kind] spreekt over haar ervaringen omtrent de begeleide omgang en dat zij mede daarop haar bevindingen heeft gebaseerd. De voorzieningenrechter sluit zich, zoals duidelijk mag zijn, aan bij de bevindingen van de gezinsvoogd. Aan het apart horen van [het kind] over de omgang heeft de voorzieningenrechter dan ook geen behoefte.
Duidelijk is dat de verstandhouding tussen partijen dusdanig slecht is dat zij niet in staat zijn om met elkaar om te gaan op een manier die tussen normaal verantwoordelijke ouders gebruikelijk is en dat het, gezien de bevindingen in het FORA rapport, bepaald niet onaannemelijk is dat [het kind] zich in een loyaliteitsconflict bevindt. Partijen dienen zich er thans van bewust te worden dat indien zij op een voor [het kind] waarneembare manier blijven strijden en zich tegenover haar negatief over elkaar uitlaten, zij haar daarmee belasten, met ontwikkelings- en gezondheidsschade als mogelijk gevolg. Partijen zouden hierin verandering kunnen - en moeten willen - brengen door te gaan werken aan het opruimen van het wantrouwen ten opzichte van elkaar en aan het herstel van de communicatie.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de gewijzigde vordering in conventie, die erop neer komt dat [De vrouw] voor de omgang tussen [De man] en [het kind] dient mee te werken aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd, zal worden toegewezen - waarbij de dwangsommen zullen worden gemaximeerd als na te melden - en dat de vordering in reconventie zal worden afgewezen.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
veroordeelt [De vrouw] om na betekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan de omgang tussen [De man] en [het kind] zoals door BJZ is / zal worden bepaald, op straffe van verbeurte van een dwangsom van [EURO] 350,- voor iedere dag of dagdeel dat zij deze veroordeling niet nakomt, met een maximum van
[EURO] 7.000,- ;
weigert de gevraagde voorzieningen;
in conventie en reconventie:
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.