RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/810243-11, 14/810215-11 + 14/701799-10 (tul) (P)
Datum uitspraak: 8 november 2011
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
tegen:
[Verdachte]
geboren te [geboorteplaats en –datum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Noord-Holland Noord, Huis van Bewaring te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 oktober 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
In de zaak met parketnummer 14/810243-11
Na toelating van de door de officier van justitie gevorderde nadere omschrijving van de tenlastelegging, als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, is in de zaak met parketnummer 14/810243-11, aan de verdachte ten laste gelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan de vegetatie in het duingebied gelegen aan en/of nabij de Korteweg te Bergen aan Zee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de vegetatie en/of de fauna van en/of in voornoemd duingebied, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige(n) in dat duingebied, in elke geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan de vegetatie in het duingebied gelegen aan en/of nabij de Helmweg te Bergen aan Zee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de vegetatie en/of de fauna van en/of in voornoemd duingebied, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige(n) in dat duingebied, in elke geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 07 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een of meer fiets(en), te weten een (dames)fiets (merk Pointer, type Arena) en/of een (dames) fiets (merk Pointer, type Classica), die stond(en) gestald op of nabij het Van der Wijckplein te Bergen aan Zee, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of “[naam onderneming benadeelde partij 1]”, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
In de zaak met parketnummer 14/810215-11
hij op of omstreeks 19 april 2011 in de gemeente Schagen een persoon, genaamd [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, alhans met een daarop gelijkend scherp en/of puntig voorwerp, één of meer stekende en/of zwaaiende beweging(en) gemaakt naar en/of in de richting van het lichaam van [benadeelde partij 2], die zich in verdachtes (onmiddellijke) nabijheid bevond en/of (daarbij) deze één of meerma(a)l(en) dreigend de woorden toegevoegd: "Moet je een mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
In de zaak met parketnummer: 14/810243-11
Sinds 28 augustus 2009 zijn er in het duingebied van Bergen (NH), de gemeente Zijpe en de gemeente Castricum, meerdere branden geweest welke zeer waarschijnlijk zijn aangestoken. Hierbij zijn grote stukken natuur afgebrand. De branden leverden voorts direct gevaar op voor mensen en goederen. Bij drie van de branden zijn de naburige bewoners geëvacueerd. Hierdoor is grote maatschappelijke onrust ontstaan.
Op zaterdag 7 mei 2011, om 19.58 uur, komt er bij de regionale meldkamer van de politie Noord-Holland Noord, een telefonische melding binnen van een brand in de duinen nabij Bergen aan Zee, gemeente Bergen (NH). De politie krijgt een signalement door van twee jongens die bij de brand zijn gesignaleerd. Rond 20.00 uur die avond ziet de politie twee jongens fietsen die voldoen aan het opgegeven signalement. De beide jongens, waaronder de verdachte, worden aangehouden en in verzekering gesteld. De verdachte bekent die avond, korte tijd voor zijn aanhouding, tezamen met zijn mededader, twee brandjes te hebben gesticht in het duingebied van Bergen aan Zee.
Door de politie wordt een onderzoek in gesteld naar de branden. Hieruit blijkt dat de branden niet erg veel schade hebben veroorzaakt. Ze zijn relatief klein en makkelijk te blussen. Het eerste brandje aan de Helmweg kan door de politie zelf worden gedoofd door er wat zand over heen te gooien. De tweede brand aan de Korteweg wordt door de brandweer geblust. Beide branden liggen goed in het zicht, direct aan het fietspad.
Voornoemde kenmerken maken deze branden anders dan de eerdere branden die in het gebied hebben plaatsgevonden. Door de politie wordt wel onderzocht of de verdachte en zijn mededader te koppelen zijn aan deze eerdere branden maar dit is niet het geval.
Wel blijkt gedurende het onderzoek nog dat de beide jongens ten tijde van hun aanhouding gebruik maakten van gestolen fietsen. Hiervan is aangifte gedaan door [benadeelde partij 1] van “[naam onderneming benadeelde partij 1]” te Bergen aan Zee.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte - al dan niet tezamen met een ander - betrokken is geweest bij de beide branden, in hoeverre deze branden een gevaarzettend karakter hebben gehad, en in het bijzonder of hierdoor ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Voorts dient te rechtbank te beoordelen of de verdachte zich – al dan niet tezamen met een ander – schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een tweetal fietsen.
4.2. Standpunt van de officier van justitie
In de zaak met parketnummer 14/810243-11
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft zij zich wat betreft het gevaarzettend karakter van de branden - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat deze, behalve gevaar voor goederen (en dan met name de vegetatie en de fauna in het duingebied), ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor personen hebben opgeleverd. De officier van justitie heeft hiertoe overwogen dat het criterium bij de beantwoording van deze vraag dient te zijn of dat gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. Deze vraag wordt door haar positief beantwoord. De officier van justitie neemt hierbij in aanmerking dat in het geval van brandstichting in de duinen er naar algemene ervaringsregels, behalve gevaar voor goederen, ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar voor de in het gebied aanwezige personen, te duchten is. Elke brand begint klein maar, mede gelet op het feit dat er sprake was van een warm en droog voorjaar en dat er ten tijde van de branden veel mensen in het duingebied aanwezig waren, was er, in de visie van de officier van justitie, bij de branden op 7 mei 2011 zeker sprake van een dergelijk gevaar.
4.3 Standpunt van de verdachte en zijn verdediging
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het eerste feit, de brand aan de Korteweg, dient te worden vrijgesproken omdat hem hooguit de medeplichtigheid aan dit feit kan worden verweten hetgeen niet aan hem ten laste is gelegd.
Ten aanzien van beide branden acht hij voorts niet bewezen dat de branden, behoudens voor de flora en fauna in het duingebied, gevaar voor goederen en personen met zich mee hebben gebracht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het kleine brandjes betrof die nauwelijks schade hebben veroorzaakt. De branden waren bovendien op een dusdanige plek gesticht dat deze, door de op dat moment volop in de duinen aanwezige dagjesmensen, direct, voordat ze een gevaar zouden kunnen gaan opleveren, konden worden ontdekt. Hetgeen feitelijk ook is gebeurd. Ten aanzien van de gevaarzetting bevindt zich in het dossier een op dit punt ontoereikend, zeer beperkt, rapport waarin slechts de algemene weersgesteldheid in Nederland op 7 mei 2011 wordt weergegeven en niet specifiek de weersgesteldheid in de gemeente Bergen.
4.4 Standpunt van de rechtbank ten aanzien van de gevoerde verweren
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat bij de brand aan de Korteweg in de gemeente Bergen, sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten dat gesproken kan worden van medeplegen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat, zoals blijkt uit de bij de hierna volgende bewijsmiddelen opgenomen eigen verklaring van de verdachte, de verdachte en zijn mededader die avond samen op pad waren en dat zij, vrijwel direct na het aansteken van de eerste brand aan de Helmweg, een paar honderd meter verderop, wederom brand hebben gesticht. Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang wie daadwerkelijk de brand aan de Korteweg heeft aangestoken.
Bovendien heeft de [medeverdachte], anders dan de verdachte, in zijn verklaring bij de politie aangegeven dat de tweede brand door de verdachte is aangestoken . Nu deze medeverdachte – in tegenstelling tot de verdachte – consistent heeft verklaard en gelet op voormelde context waaruit blijkt dat de beide verdachten de gehele avond intensief met elkaar zijn opgetrokken, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte bij deze brand alleen op de uitkijk te hebben gestaan, niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat er op 7 mei 2011 sprake was van gemeen gevaar voor goederen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [naam verbalisant], brigadier Forensische Opsporing, woedden de branden in lage struiken, bladeren en in bomen.
Wat betreft het gevaarzettingsaspect wijst de rechtbank erop dat, om in rechte het levensgevaar voor in het bijzonder de ten tijde van de brand in het duingebied aanwezige personen als vaststaand te kunnen aannemen vereist is, dat uit de inhoud van de wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar inderdaad te duchten was, in die zin dat naar algemene ervaringsregels dat levensgevaar ten tijde van de brandstichting voorzienbaar moet zijn geweest. In dit verband heeft de rechtbank het volgende overwogen.
In het dossier bevindt zich een uiterst summier proces-verbaal met betrekking tot de mogelijke gevaarzetting . Hieruit blijkt niet meer dan dat het op de dag van de branden,
7 mei 2011, droog weer was en er sprake was weinig wind. Verder is vastgesteld dat er bij het stichten van de branden geen gebruik gemaakt is van brandversnellende stoffen.
Voor het overige beschrijft [naam brigadier] in zijn proces-verbaal van bevindingen dat er sprake was van een brandje aan de Helmweg dat door hem terstond kon worden uitgemaakt door er zand over te gooien, alsmede van een brandje, van ongeveer tien bij tien meter, aan de Korteweg dat meteen door de brandweer kon worden geblust. De [naam boswachter] heeft in zijn aangifte aangegeven dat de onderhavige branden anders waren dan de eerdere branden omdat zij in het zicht, direct aan het fietspad lagen .
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen geen levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor aanwezigen in het duingebied dan wel anderen kan worden vastgesteld. De verwijzing door de officier van justitie naar branden in landen in Zuid-Europa waarbij slachtoffers zijn gevallen en naar de eerdere branden in de duingebieden rond Schoorl en Bergen kunnen naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet als bewijs daarvoor dienen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte derhalve vrij spreken van dit onderdeel van de tenlastelegging van de onder 1 en 2 aan hem verweten feiten.
In de zaak met parketnummer 14/810215-11
4.5 Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
4.6 Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft dit feit ter terechtzitting bekend
4.7 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
In de zaak met parketnummer 14/810131-11
Ten aanzien van feit 1:
Redengevende feiten en omstandigheden:
Door [naam boswachter], boswachter in dienst van de PWN is op vrijdag 13 mei 2011, namens de PWN, aangifte gedaan van brandstichting gepleegd op 7 mei 2011 aan de Korteweg en aan de Helmweg te Bergen aan Zee . Op 7 mei 2011 omstreeks 19.58 uur, krijgt [naam verbalisant], die avond belast met duintoezicht, een melding dat er brand is nabij de Helmweg en de Korteweg te Bergen. Ter plaatse, op de Korteweg, wordt door omstanders een signalement van 2 jongens doorgegeven . Op basis van dit signalement worden, kort na de melding, de verdachte en zijn mededader aangehouden . De verdachte heeft verklaard de eerste brand (aan de Helmweg) te hebben gesticht en de gehele avond, ook ten tijde van de tweede brandstichting (aan de Korteweg), tezamen met zijn medeverdachte, [medeverdachte], te zijn geweest . [Medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte de tweede brand aan de Korteweg heeft aangestoken en dat ze allebei takken op dit vuur hebben gegooid.
De rechtbank concludeert naar aanleiding van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen dat de verdachte zich tezamen met zijn mededader op 7 mei 2011 ook heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de brandstichting nabij de Korteweg te Bergen aan Zee
Het verweer van de verdachte dat hij bij deze brand geen betrokkenheid heeft gehad wordt naar het oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor reeds aangegeven, voldoende door de bewijsmiddelen weerlegd.
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [naam boswachter], d.d. 13 mei 2011 , en
- het proces-verbaal van bevindingen van [naam brigadier] d.d. 7 mei 2011 ,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 3
Op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 25 oktober 2011 afgelegd, en
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 14 juli 2011 ,
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
In de zaak met parketnummer 14/810215-11
Redengevende feiten en omstandigheden:
Op 19 april 2011 is [benadeelde partij 2] in Schagen werkzaam als buschauffeur bij [naam onderneming]. Tijdens zijn werkzaamheden krijgt hij ruzie met, naar later blijkt, de verdachte die vlak voordat aangever met zijn bus wil afslaan, wil oversteken. De verdachte vond dat [benadeelde partij 2] niet tijdig genoeg remde. Hij wordt boos en schopt tegen de bus. De verdachte die naar zijn eigen zeggen heeft gedronken en geïrriteerd is, wil zijn gelijk halen en raakt vervolgens in discussie met aangever. Hij scheldt hem daarbij uit en bedreigt hem met een mes. [Benadeelde partij 2] verklaart dat de verdachte met dit mes zwaaiende en stekende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt en daarbij heeft gezegd: “Moet je een mes”. De verdachte heeft ter terechtzitting toegeven op 19 april 2011 te Schagen een conflict te hebben gehad met aangever en daarbij een mes te hebben getrokken. Hij heeft het mes aan beide kanten opengeklapt. De verdachte betwist evenwel met dit mes zwaaiende of stekende bewegingen te hebben gemaakt. Hij zegt het mes te hebben getrokken ter verdediging nu de buschauffeur op hem af kwam. De verdachte zegt voorts daarbij wel dingen tegen aangever te hebben gezegd maar hij weet niet precies meer wat.
Door een drietal ter plaatse aanwezige getuigen wordt bevestigd dat de verdachte een mes trok en de chauffeur heeft bedreigd. [Getuige 1] heeft verklaard dat zij zich op 19 april 2011 in de bus bevindt en ziet en hoort dat de bus stopt voor een overstekende jongen. De jongen begint vervolgens te schreeuwen en te schelden tegen de buschauffeur en schopt tegen de bus. Hierna komt de jongen de bus in. Als de chauffeur naar de jongen toe loopt trekt de jongen een mes en roept: “ik heb een mes, ik heb een mes”. [Getuige 2] is op dat moment met zijn collega [getuige 3], aan het werk bij een huis aan de overkant van de straat. Zij horen vanaf daar een jongen schreeuwen tegen een buschauffeur en zien hem tegen een bus schoppen. Ze lopen vervolgens naar de bus toe. [Getuige 2] ziet de jongen een mes trekken. Hij ziet dat de jongen daarmee stekende bewegingen maakt, ook hoort hij hem dreigende taal uitslaan. Zijn collega [getuige 3] ziet de jongen eveneens een mes trekken en hoort hem tegen de chauffeur zeggen: “ik maak je dood”.
De rechtbank concludeert op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [benadeelde partij 2] met enig misdrijf tegen het leven gericht door hem te bedreigen met een mes en daarbij stekende en zwaaiende bewegingen te maken. Het verweer van de verdachte dat hij dit mes slechts heeft getrokken en vervolgens voor zich heeft gehouden omdat hij het idee had dat hij zich moest verdedigen tegen [benadeelde partij 2] acht de rechtbank op basis van het voorafgaande niet aannemelijk.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan met dien verstande dat:
In de zaak met parketnummer 14/810242-11
1.
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in de vegetatie in het duingebied gelegen nabij de Korteweg te Bergen aan Zee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de vegetatie en de fauna in voornoemd duingebied, te duchten was;
2.
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in de vegetatie in het duingebied gelegen nabij de Helmweg te Bergen aan Zee, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de vegetatie en de fauna in voornoemd duingebied, te duchten was;
3.
hij op 7 mei 2011 in de gemeente Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, fietsen, te weten een damesfiets (merk Pointer, type Arena) en een damesfiets (merk Pointer, type Classica), die stonden gestald op het Van der Wijckplein te Bergen aan Zee, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of “[naam onderneming benadeelde partij 1]”;
In de zaak met parketnummer 14/810215-11
hij 19 april 2011 in de gemeente Schagen een persoon, genaamd [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een mes, stekende en zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [benadeelde partij 2], die zich in verdachtes onmiddelijke nabijheid bevond en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Moet je een mes", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
In de zaak met parketnummer 14/810242-11
Feiten 1 en 2, telkens:
Opzettelijke brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, in vereniging gepleegd
Feit 3
Diefstal door twee of meer personen
In de zaak met parketnummer 14/810215-11
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
7.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.
Zij heeft daartoe overwogen dat de branden van 7 mei 2011 weliswaar los staan van de eerdere branden die in het gebied hebben plaats gevonden maar dat de ernst van deze branden wel gezien moet worden in de context van de eerdere brandstichtingen.
Rekeninghoudend met de over de verdachte uitgebrachte rapportages en adviezen acht de officier van justitie een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank de bijzondere voorwaarden zal opleggen zoals geadviseerd door Palier forensische & intensieve zorg (hierna Palier).
7.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Hij heeft verzocht om een onvoorwaardelijk strafdeel van niet meer dan 6 maanden en voorts een fors voorwaardelijk deel op te leggen.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het gebruik van alcohol een belangrijke rol gespeeld heeft bij de door de verdachte begane strafbare feiten. Hij heeft de rechtbank voorts verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals beschreven in de door de officier van justitie aangehaalde rapportages.
7.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals deze is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, het over hem opgemaakte Pro Justitia rapport van de orthopedagoog/ gz-psycholoog mevrouw drs. A. de Jong d.d. 17 oktober 2011.
Uit dit rapport volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - dat bij verdachte sprake is van een gedragsstoornis van het type beginnend in de adolescentie, welke zich inmiddels al redelijk heeft verankerd in de persoonlijkheid. Om de bedreiging van de persoonlijkheid te doen keren en de kans op crimineel gedrag te verkleinen heeft betrokkene behandeling nodig. Gedacht wordt aan een individuele behandeling, bijvoorbeeld bij een FPA. Als positief is benoemd dat betrokkene gaandeweg het onderzoek steeds meer heeft verteld en zich heeft opengesteld voor hulpverlening.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de rapportages van de reclasseringmedewerker M. Helderman bij Palier forensische & intensieve zorg (hierna: Palier), van 28 juli 2011 en 19 oktober 2011, en het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 mei 2011 waaruit blijkt dat de verdachte, behoudens tot een werkstraf, waarvan thans ten uitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van die straf wordt gevorderd, niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Brandstichting betreft een ernstig strafbaar feit dat zwaarwegende gevolgen kan hebben. Dat deze gevolgen thans, mede gelet op de aard en de omvang van de branden, beperkt zijn gebleven doet hieraan niet af.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, hoewel is komen vast te staan dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de eerdere branden in het duingebied van Schoorl en Bergen, de strafwaardigheid van de onderhavige branden niet los gezien kan worden van de grote maatschappelijke onrust die al deze branden hebben veroorzaakt.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de consequenties hiervan gedurende de aanloop naar de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting van 25 oktober 2011 inmiddels ook al heeft ondervonden. De rechtbank wijst hierbij op de voortduring van de voorlopige hechtenis waarbij de maatschappelijke onrust die mede ten gevolge van de eerdere branden is ontstaan onomstotelijk, en naar het oordeel van de rechtbank ook terecht, een rol heeft gespeeld, alsmede op de media-aandacht die er voor de zaak van verdachte is geweest.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de officier van justitie met haar eis onvoldoende rekening gehouden heeft met de feitelijke omstandigheden van de onderhavige zaak en de twee specifieke branden. Het betrof immers twee kleine, nauwelijks schade veroorzakende, makkelijk te blussen brandhaarden.
In het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, voorts niet bewezen acht dat er sprake is geweest van levensgevaar, dan wel zwaar lichamelijk letsel voor personen, ziet de rechtbank aanleiding een aanzienlijk lager straf op te leggen dat door de officier van justitie geëist.
Behoudens aan voornoemde brandstichtingen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging. De door de verdachte geuite bedreiging, gepaard gaande met het zwaaien met een mes, veroorzaakt onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving in zijn geheel en in het bijzonder voor het slachtoffer als zodanig.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf voorts acht geslagen op de in het voornoemde rapport van mevrouw drs. A. de Jong neergelegde conclusie dat de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over. De rechtbank sluit zich voorts aan bij het in dit rapport, en in de eerdergenoemd rapportage van 19 oktober 2011 van Palier, gegeven adviezen om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank beoogt met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel van langere duur de verdachte er enerzijds van te weerhouden om zich opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken en anderzijds om de verdachte ertoe te motiveren om de voor hem noodzakelijk geachte behandeling te ondergaan.
9. Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank zal gelasten dat de bij vonnis van de Kinderrechter te Alkmaar van 26 oktober 2010 in de zaak met parketnummer 14/701799-10 opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, op grond van het feit dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde voor het einde van de proeftijd, zich niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering gegrond nu uit de overige inhoud van het vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde om zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.
De rechtbank zal de ten uitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf dan ook gelasten.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157, 285 en 311 van het Wetboek van Strafrecht,
Verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze straf een gedeelte groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet naleeft.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat;
- dat veroordeelde zich zal houden aan een nader door Palier in te vullen meldplicht;
- de veroordeelde zich zal gedragen naar de aanwijzingen die de veroordeelde zullen worden gegeven door of namens de Palier, zolang deze instelling dit, in overleg met de officier van justitie te Alkmaar, noodzakelijk oordeelt;
- de veroordeelde zich zal laten behandelen en begeleiden door en bij de Forensische Polikliniek van Palier Alkmaar en/of Brijder verslavingszorg, dan wel soortgelijke instellingen, welke behandeling zal zijn gericht op delictpreventie, persoonlijkheidsproblematiek en middelengebruik.
- de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcoholische middelen.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde werkstraf voor de duur van 40 uur, opgelegd bij voormeld vonnis van 26 oktober 2010 in de zaak met parketnummer 14/701799-10 aldus, dat die straf geheel wordt ten uitvoer gelegd. De taakstraf wordt vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 november 2011.