ECLI:NL:RBALK:2011:BU5138

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
22 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
357587 \ CV EXPL 11-452
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van lening en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de eisende partij, vertegenwoordigd door mr. G.E. Helder, een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. M. van Espen, met betrekking tot een lening van € 1.850,00. De eisende partij stelt dat zij op 20 oktober 2009 een bedrag van € 1.000,00 ter leen heeft verstrekt aan de gedaagde partij, en dat dit bedrag later is verhoogd met € 850,00. De gedaagde partij betwist echter het bestaan van de tweede lening en stelt dat er slechts een overeenkomst voor het bedrag van € 1.000,00 is gesloten. De kantonrechter heeft beide partijen verzocht de originele overeenkomsten in het geding te brengen, waarna de eisende partij een overeenkomst van 16 december 2009 heeft overgelegd, die door de gedaagde partij als vervalsing wordt betwist.

Tijdens de zitting op 21 juni 2011 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet heeft voldaan aan haar verplichting om de feiten naar waarheid aan te voeren, zoals vereist door artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de eisende partij niet in staat is geweest om het bestaan van de tweede lening te bewijzen en heeft daarom dit deel van de vordering afgewezen. Ook de vordering met betrekking tot de eerste lening van € 1.000,00 is afgewezen, omdat de eisende partij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde partij in verzuim is met de afbetaling.

De kantonrechter heeft de eisende partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 375,00 voor het salaris van de gemachtigde van de gedaagde partij. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Gisolf op 22 augustus 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton - locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 357587 \ CV EXPL 11-452
Uitspraakdatum: 22 augustus 2011
Vonnis in de zaak van:
[naam], wonende te [plaats]
eisende partij
verder ook te noemen: [eisende partij]
gemachtigde: mr. G.E. Helder, advocaat te Grootebroek
toevoegingnummer: [nummer]
tegen
[naam], wonende te [adres]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde partij]
gemachtigde: mr. M. van Espen, advocaat te Hoorn
toevoegingnummer: [nummer 2]
Het procesverloop
[eisende partij] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding met producties d.d. 20 januari 2011.
[gedaagde partij] heeft bij antwoord met producties verweer gevoerd.
Bij tussenvonnis van 11 april 2011 is een comparitie na antwoord bepaald die is gehouden op 21 juni 2011. Beide partijen zijn in persoon ter comparitie verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden, voornoemd.
Naar aanleiding van het verhandelde ter comparitie hebben beide partijen een stuk ter griffie gedeponeerd.
[gedaagde partij] heeft vervolgens een akte genomen, waarop door [eisende partij] door middel van een antwoordakte is gereageerd.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
Het geschil
[eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van een bedrag ad € 1.790,00, te vermeerderen met wettelijke rente en met de proceskosten.
[eisende partij] stelt hiertoe, zakelijk samengevat, dat zij op of omstreeks 20 oktober 2009 een bedrag ad € 1000,00 ter leen heeft verstrekt aan [gedaagde partij], welk bedrag naderhand is verhoogd met
€ 850,00, derhalve in totaal € 1.850,00. Van deze leningen zijn twee onderhandse schuldbekentenissen opgemaakt en ondertekend, de eerste (bijlage A bij dagvaarding) op 20 oktober 2009, de tweede (bijlage B bij dagvaarding) op 16 december 2009.
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde partij] aanvankelijk € 10,00 à € 20,00, maar vanaf januari 2010 maandelijks € 25,00 zou voldoen. [gedaagde partij] heeft aanvankelijk drie maandbetalingen ad € 20,00 verricht, waarna de betalingen zijn gestaakt. [eisende partij] vordert thans het restantverschuldigde ad € 1.790,00.
[gedaagde partij] concludeert tot afwijzing van de vordering van [eisende partij] en voert hiertoe, zakelijk samengevat, het volgende aan.
[gedaagde partij] erkent dat zij op 20 oktober 2009 met [eisende partij] een overeenkomst heeft gesloten waarbij [gedaagde partij] een bedrag van € 1000,00 van [eisende partij] heeft geleend, welk bedrag in maandelijkse termijnen van € 10,00 à € 20,00 terug zou worden betaald. Een kopie van deze overeenkomst wordt als productie 1 bij antwoord overgelegd. [gedaagde partij] merkt daarbij op dat haar handtekening afwijkt van haar handtekening op de overeenkomst welke als bijlage A door [eisende partij] is overgelegd.
Nadat betaling van de termijnen uitbleef heeft [eisende partij] [gedaagde partij] op 19 januari 2010 per email in kennis gesteld van het feit dat zij volledige betaling van het geleende bedrag van
€ 1.850,00 opeist. [gedaagde partij] was verrast door deze email omdat zij slechts een overeenkomst heeft gesloten voor een bedrag van € 1000,00. [gedaagde partij] ontkent een bedrag van € 1.850,00 van [eisende partij] te hebben geleend, er is nimmer een tweede overeenkomst gesloten. Zij ontkent de als bijlage B bij dagvaarding overgelegde overeenkomst d.d. 16 december 2009 te hebben getekend en stelt dat deze is vervalst. Verder stelt zij inmiddels een bedrag van € 180,00 aan [eisende partij] te hebben voldaan.
De beoordeling
Niet in geschil is dat [gedaagde partij] in of rond 2009 € 1.000,- van [eisende partij] heeft geleend. Die lening hebben partijen schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst gedateerd 20 oktober 2009. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat [gedaagde partij] maandelijks € 10,- of € 20,- zou aflossen. De vraag is echter of [gedaagde partij] ook nog eens € 850,- van [eisende partij] heeft geleend, zoals [eisende partij] stelt. Volgens [eisende partij] hebben partijen dit vastgelegd in een door [eisende partij] overgelegde overeenkomst d.d. 18 december 2009, welke door beide partijen is ondertekend. [gedaagde partij] betwist nog eens € 850,- van [eisende partij] geleend te hebben en dat zij genoemde overeenkomst van 16 december 2009 heeft ondertekend. De door [eisende partij] overgelegde overeenkomst d.d. 18 december 2009 is een vervalsing, aldus [gedaagde partij].
De kantonrechter heeft, met het oog op een eventueel te gelasten deskundigenonderzoek naar de geschriften, beide partijen verzocht de originele overeenkomsten in het geding te brengen. Beide partijen hebben vervolgens een afschrift van de overeenkomst d.d. 20 oktober 2009 overgelegd. [eisende partij] heeft tevens overgelegd de, volgens haar, originele overeenkomst d.d. 18 december 2009. Volgens [gedaagde partij] is dat een kleurenkopie. De kantonrechter volgt [gedaagde partij] hierin. Geen verklaring heeft [eisende partij] gegeven hoe het komt dat op de als productie bij dagvaarding overgelegde kopie van de tweede overeenkomst als datum is vermeld “16 december 2009” terwijl de door haar gedeponeerde “originele”overeenkomst geen datum bevat. Daar komt bij dat vergelijking van de beide door [eisende partij] overgelegde geschriften laat zien dat de handtekeningen van zowel [eisende partij] als [gedaagde partij] op de beide geschriften identiek zijn. Zij vertonen kleine afwijkingen ten opzichte van de door [gedaagde partij] overgelegde overeenkomst van 20 oktober 2009. Daar komt bij dat bij de plek waar de handtekeningen op de overeenkomsten staan, telkens een stippellijn loopt. Op beide door [eisende partij] overgelegde “originele” overeenkomsten zijn de handtekeningen van zowel [eisende partij] als [gedaagde partij] niet alleen identiek, maar tevens identiek geplaatst ten opzichte van genoemde stippellijnen. De kans dat dit toeval is, is verwaarloosbaar. De kantonrechter houdt het er daarom voor dat de door [eisende partij] overgelegde “originele” overeenkomst van 16 december 2009 vals is en deels is gekopieerd uit de overeenkomst d.d. 20 oktober 2009.
Aldus stelt de kantonrechter vast dat [eisende partij] niet heeft voldaan aan haar uit artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voortvloeiende verplichting de voor de zaak van belang zijnde feiten naar waarheid aan te voeren. Gelet op de ernst hiervan, is de kantonrechter van oordeel dat [eisende partij] niet in de gelegenheid gesteld hoeft te worden bewijs te leveren voor het bestaan van de tweede geldlening. Dat deel van het gevorderde wordt daarom afgewezen.
Over de eerste lening van € 1.000,- overweegt de kantonrechter dat [eisende partij] onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat [gedaagde partij] met de afbetaling daarvan in verzuim is. Ook dit deel van het gevorderde wordt, net als de gevorderde rente, afgewezen.
[eisende partij] dient als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, die tot heden voor [gedaagde partij] worden vastgesteld op een bedrag van € 375,00 voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde partij], waarover [eisende partij] geen btw verschuldigd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 22 augustus 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter