ECLI:NL:RBALK:2011:BU5174

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
379409 \ CV EXPL 11-4814
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding wegens onduidelijke grondslag in civiele procedure

In deze zaak, uitgesproken op 26 oktober 2011 door de Rechtbank Alkmaar, is de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, eiser in een civiele procedure tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De eiser vordert betaling van een bedrag van € 2.372,69, dat volgens de eiser is ontstaan uit werkzaamheden die door eiser zijn verricht voor de gedaagde. De eiser heeft echter een dagvaarding ingediend die niet voldoet aan de vereisten van artikel 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de grondslag van de eis volstrekt onduidelijk en tegenstrijdig is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser geen duidelijke basis heeft gelegd voor de vordering, en dat de omschrijving van de vordering, namelijk 'teveel ontvangen salaris', niet overeenkomt met de gestelde werkzaamheden. Hierdoor is de dagvaarding nietig verklaard op grond van artikel 120, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat een dagvaarding nietig is indien deze niet aan de vereisten voldoet. De rechter heeft bovendien geoordeeld dat er geen reden is om de eiser toe te laten dit gebrek te herstellen. De eiser is veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op nihil. Dit vonnis is openbaar uitgesproken, waarbij de kantonrechter werd bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr/rolnr.: 379409 \ CV EXPL 11-4814 WG
Uitspraakdatum: 26 oktober 2011
Vonnis
in de zaak van:
de Staat der Nederlanden, meer in het bijzonder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zetelend te ‘s-Gravenhage
eiser
gemachtigde: Van Arkel gerechtsdeurwaarders te Leiden
tegen
[naam] te [plaats]
gedaagde
in persoon procederende.
Motivering
Eiser – de Staat der Nederlanden - vordert bij dagvaarding van 16 augustus 2011 dat gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 2.372,69 te vermeerderen met rente en kosten.
Naast de gebruikelijke tekstblokken met betrekking tot formele vereisten en buitengerechtelijk incassokosten stelt eiser slechts:
“Eisende partij legt aan haar vordering het volgende ten grondslag:
1. Eiser(es) heeft werkzaamheden voor gedaagde verricht, een en ander zoals vermeld op de destijds aan gedaagde toegezonden rekeningen(en), verklarende eiser(es) zich bereid op eerste verzoek afschrift van deze rekening(en) in het geding te brengen.
Eiser(es) heeft uit dien hoofde opeisbaar van gedaagde te vorderen gekregen een bedrag van
€ 2.372,59.
2. Eiser(es) heeft uit hoofde het hiervoor omschreven van gedaagde te vorderen gekregen
€ 2.372,69 van welke bedrag een overzicht aan deze dagvaarding is gehecht (PRODUCTIE 1).”
Productie 1 vermeldt:
Datum Omschrijving bedrag
02-12-2010 201038800182/TEVEEL ONTVANGEN SALARIS 2010// € 2.372,69 “
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 111 tweede lid onder d. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de dagvaarding onder meer de gronden van de eis te bevatten.
Uit hetgeen eiser – uiterst summier – als grondslag heeft gesteld maakt de kantonrechter op dat eiser nakoming verlangt van een overeenkomst waarbij eiser werkzaamheden heeft verricht. Dit valt niet te rijmen met de omschrijving “teveel ontvangen salaris”. Geconcludeerd moet worden dat eiser geen dan wel een volstrekt onduidelijk, tegenstrijdige grondslag heeft gesteld, welk gebrek op grond van artikel 120 eerste lid Rv met nietigheid is bedreigd.
Er is geen reden om eiser toe te laten dit gebrek te herstellen.
Beslissing
Verklaart de dagvaarding nietig.
Veroordeelt eiser in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagde gevallen en tot en met deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van der Heijden, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.
De griffier De kantonrechter