ECLI:NL:RBALK:2011:BU5174
Rechtbank Alkmaar
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van dagvaarding wegens onduidelijke grondslag in civiele procedure
In deze zaak, uitgesproken op 26 oktober 2011 door de Rechtbank Alkmaar, is de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, eiser in een civiele procedure tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De eiser vordert betaling van een bedrag van € 2.372,69, dat volgens de eiser is ontstaan uit werkzaamheden die door eiser zijn verricht voor de gedaagde. De eiser heeft echter een dagvaarding ingediend die niet voldoet aan de vereisten van artikel 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de grondslag van de eis volstrekt onduidelijk en tegenstrijdig is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser geen duidelijke basis heeft gelegd voor de vordering, en dat de omschrijving van de vordering, namelijk 'teveel ontvangen salaris', niet overeenkomt met de gestelde werkzaamheden. Hierdoor is de dagvaarding nietig verklaard op grond van artikel 120, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat een dagvaarding nietig is indien deze niet aan de vereisten voldoet. De rechter heeft bovendien geoordeeld dat er geen reden is om de eiser toe te laten dit gebrek te herstellen. De eiser is veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op nihil. Dit vonnis is openbaar uitgesproken, waarbij de kantonrechter werd bijgestaan door de griffier.