ECLI:NL:RBALK:2011:BU6773

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
16 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
334968 \ CV EXPL 10-2827
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twijfel over de juistheid van meetinrichting en meetgegevens voor elektriciteit in geschil tussen energieleverancier en consument

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Alkmaar op 16 mei 2011 een tussenvonnis gewezen waarin de Nederlandse Energie Maatschappij B.V. (NEM) is toegelaten tot bewijslevering over de hoeveelheid elektriciteit die zij aan de gedaagde heeft geleverd. De gedaagde betwistte het door NEM vastgestelde verbruik van 8.323 kWh in de periode van 2 april 2009 tot 21 oktober 2009. NEM heeft een verzoek tot ijking van de meetinrichting gedaan bij de netbeheerder, maar deze heeft het verzoek afgewezen, omdat alleen gebruikers een dergelijk verzoek kunnen indienen. De kantonrechter oordeelt dat NEM niet is geslaagd in het bewijs dat zij de gevorderde hoeveelheid elektriciteit heeft geleverd. De kantonrechter wijst erop dat het aan NEM is om de hoeveelheid geleverde energie te bewijzen en dat uit de algemene voorwaarden blijkt dat NEM ook de meetverantwoordelijke om opheldering kan vragen. De vordering van NEM wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op nihil worden vastgesteld.

De zaak is ontstaan uit een geschil over een onbetaalde eindfactuur van € 918,42, die NEM aan de gedaagde heeft gestuurd. De gedaagde heeft verweer gevoerd tegen het door NEM vastgestelde verbruik, en de kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast om nadere inlichtingen te verkrijgen. Tijdens deze comparitie is het elektriciteitsverbruik van de gedaagde besproken, en de kantonrechter heeft vastgesteld dat het verbruik niet bijzonder hoog is. De kantonrechter concludeert dat er gerede twijfel bestaat over de juistheid van de meetinrichting en de meetgegevens, en dat NEM niet kan volstaan met het betwisten van de levering van de gefactureerde hoeveelheid elektriciteit zonder de meetverantwoordelijke te betrekken. De zaak wordt uiteindelijk afgewezen, en NEM wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie [plaats]
Zaaknr/rolnr.: 334968 \ CV EXPL 10-2827
Uitspraakdatum: 16 mei 2011
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
De Nederlandse Energie Maatschappij B.V.
gevestigd te Rotterdam
eisende partij
verder ook te noemen: eiseres
gemachtigde: Van Arkel gerechtsdeurwaarders te Leiden
tegen
[naam]
wonende [adres]
gedaagde partij
verder ook te noemen: gedaagde
verschenen in persoon
Het procesverloop
Eiseres heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 31 mei 2010.
Gedaagde heeft bij mondeling antwoord verweer gevoerd.
Vervolgens is onder overlegging van producties gediend van (aanvullend) repliek en mondeling dupliek.
Op 25 oktober 2010 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres zich uitgelaten bij akte met producties. Gedaagde heeft hierop bij mondelinge antwoordakte gereageerd.
Bij tussenvonnis van 24 januari 2011 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, die is gehouden op 30 maart 2011. Ter comparitie zijn verschenen de gemachtigde van eiseres en gedaagde in persoon. Van deze comparitie heeft de griffier aantekeningen gehouden.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.Op grond van een overeenkomst tussen partijen, waarop van toepassing zijn de als productie 3 bij repliek overgelegde algemene voorwaarden, heeft eiseres gas en elektriciteit geleverd aan gedaagde in de periode van 2 april 2009 tot 21 oktober 2009.
2.Over deze periode is bij eindnota van 18 november 2009 in totaal aan gedaagde in rekening gebracht een bedrag van € 2.010,42, waarvan € 1.092,00 is gefactureerd als termijnbedragen, zodat gedaagde op grond van de eindfactuur moet betalen € 918,42.
3.Het totaalverbruik is door eisers vastgesteld op 8.323 kWh elektriciteit en 401 m3 gas.
Het geschil
4.Eiseres vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van gedaagde tot betaling van een hoofdsom ad € 1.100,42, bestaande uit de onbetaald gebleven eindfactuur ad € 918,42 (inclusief € 229,74 voor kosten aanmaning en boete beëindiging contract, inclusief btw) en de termijnfactuur voor augustus 2009 ad € 182,00, waarvan de overboeking werd gestorneerd.
Op grond van de toepasselijke algemene voorwaarden, althans op grond van de wet, vordert eiseres tevens € 150,00 voor buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente (tot en met 12 mei 2010 berekend op € 16,86).
Op de vordering strekt in mindering een bedrag van € 225,00 wegens betalingen van gedaagde na aanmaning door de gemachtigde van eiseres.
Per saldo resteert dus een vordering van € 1.042,28.
5.Gedaagde verweert zich tegen het door eiseres vastgestelde verbruik. Gedaagde stelt gemotiveerd dat dit onbegrijpelijk en onaanvaardbaar hoog is.
6.Op de standpunten van partijen zal, voor zover relevant, hieronder bij de beoordeling nader worden ingegaan.
De beoordeling
7.Bij tussenvonnis van 25 oktober 2010 heeft de kantonrechter eiseres onder meer verzocht om gespecificeerd aan te geven op welke wijze de meterstanden (begin en eind) zijn vastgesteld.
8.In dat verband heeft eiseres overgelegd uitdraaien uit het landelijk register van de EDSN betreffende de aansluitingen op het adres [adres] te [plaats]. Deze uitdraaien vermelden de gas- en elektriciteitsmeterstanden op verschillende data in de periode van 8 december 2003 tot en met 11 november 2010. Het door eiseres aan gedaagde in rekening gebrachte verbruik stemt overeen met de beginstanden (1 april 2009) en eindstanden (21 oktober 2009) als opgenomen in het EDSN register. De eindstand van de gasmeter is geschat door de netbeheerder en alle overige standen zijn opgenomen door de netbeheerder, aldus eiseres.
9.Deze door eiseres overgelegde gegevens bevestigen echter niet alleen dat het vastgestelde elektriciteitsverbruik in de periode van 1 april 2009 tot 21 oktober 2009 in absolute zin hoog is, maar bovendien en vooral gerelateerd aan het verbruik dat is vastgesteld over de daaraan voorafgaande vijf kalenderjaren. Het historisch elektriciteitsverbruik van gedaagde (telwerk 002 en 001 samen) is volgens het EDSN register als volgt.
-8 december 2003 / 8 december 2004: 4.559 kWh;
-8 december 2004 / 14 november 2005: 3.765 kWh;
-14 november 2005 / 6 november 2006: 4.033 kWh;
-6 november 2006 / 20 november 2007: 4.563 kWh;
-20 november 2007 / 13 november 2008: 3.799 kWh;
-13 november 2008 / 21 oktober 2009: 10.008 kWh;
-21 oktober 2009 / 11 november 2010: 13.338 kWh.
10.Verder heeft de kantonrechter eiseres bij tussenvonnis van 25 oktober 2010 gevraagd om een verklaring voor het opmerkelijk hoge elektriciteitsverbruik. Dienaangaande beperkt eiseres zich bij akte tot de opmerking dat het haar niet bekend is waarom het verbruik over deze periode relatief hoog was, dat uit niets is gebleken dat de door de netbeheerder opgenomen meterstanden onjuist zijn en dat eiseres bovendien verplicht is deze meterstanden te hanteren.
11.De kantonrechter heeft in het vorenstaande aanleiding gezien een comparitie van partijen te gelasten om nadere inlichtingen te verkrijgen.
12.Ter comparitie is geen vertegenwoordiger van eiseres zelf verschenen, enkel haar gemachtigde. Het feitelijk elektriciteitsverbruik van gedaagde is ter comparitie uitgebreid aan de orde gesteld. In de onderhavige periode bewoonde gedaagde de door haar gehuurde rijtjeswoning alleen. De gedetailleerde feitelijke specificatie ter zitting van het elektriciteitsverbruik door gedaagde komt de kantonrechter authentiek voor. De kantonrechter heeft ter comparitie geconstateerd dat dit verbruik niet bijzonder is te noemen en in elk geval het opmerkelijk hoge en toegenomen verbruik sinds november 2008 niet kan verklaren. De gemachtigde van eiseres heeft dit beaamd. Verder heeft gedaagde ter comparitie naar voren gebracht dat in de door haar gehuurde woning ongeveer 2 à 2,5 jaar geleden, in ieder geval in de periode dat zij energie van eiseres betrok, een nieuwe elektriciteitsmeter is geplaatst.
13.Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er in deze zaak gerede twijfel over de juistheid van de (nieuwe) meetinrichting en/of de meetgegevens voor elektriciteit. Eiseres stelt zich op het standpunt daarvoor niet verantwoordelijk te zijn, en verwijst naar de (niet nader gespecificeerde) netbeheerder. Ook stelt eiseres zonder meer verplicht te zijn de door de netbeheerder verstrekte meetgegevens te hanteren, zonder de grondslag van een dergelijke verplichting te concretiseren. Voor zover eiseres hiermee bedoelt te stellen dat gedaagde - om tot aanpassing van meetdata te komen - niet kan volstaan met het betwisten van de levering van de gefactureerde hoeveelheid elektriciteit en zich daartoe uitsluitend tot de netbeheerder kan richten is deze stelling onvoldoende geconcretiseerd. Te minder gegeven artikel 12 van de op de overeenkomst tussen partijen toepasselijke algemene voorwaarden, dat beoogt deze problematiek te regelen en op grond waarvan in deze zaak onderzoek geïndiceerd was.
14.Dit artikel bepaalt dat beide partijen de erkende meetverantwoordelijke om opheldering kunnen vragen. Blijft vervolgens twijfel bestaan over de juistheid van de meetinrichting en/of de meetgegevens dan kan elk der partijen verlangen dat onderzoek wordt verricht door een voor beide partijen aanvaardbare andere erkende meetverantwoordelijke of een voor beide partijen aanvaardbare andere deskundige. Het valt niet in te zien waarom een dergelijk onderzoek niet in het kader van deze procedure mogelijk zou zijn en tot bijstelling van de facturen zou kunnen leiden.
15.Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op eiseres de bewijslast van haar stelling dat zij de aan gedaagde gefactureerde hoeveelheden energie heeft geleverd. Dat is immers de grondslag waaruit de door eiseres gestelde betalingsverplichting voortvloeit. Dit is slechts anders indien uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit. Naar het oordeel van de kantonrechter valt in elk geval uit artikel 12 van de algemene voorwaarden, gelezen in samenhang met het bepaalde in artikel 11, niet af te leiden dat het bewijsrisico ten aanzien van de vraag of de gefactureerde hoeveelheid elektriciteit daadwerkelijk is geleverd, bij de kleinverbruiker wordt gelegd. Ook anderszins ziet de kantonrechter geen grondslag in de wet, de toepasselijke algemene voorwaarden of in de redelijkheid en billijkheid om in deze zaak tot een bijzondere regel van bewijslastverdeling te komen.
16.Naar het oordeel van de kantonrechter is thans onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen aannemen dat eiseres aan gedaagde in de periode van 2 april 2009 tot 21 oktober 2009 een hoeveelheid elektriciteit heeft geleverd ter grootte van 8.323 kWh.
17.De zaak zal daarom worden verwezen naar na te melden rolzitting, voor akte aan de zijde van eiseres, waarbij zij zich zal kunnen uitlaten over de vraag of zij daarvan bewijs wenst te leveren, en zo ja hoe. Daarbij geeft de kantonrechter eiseres in overweging aansluiting te zoeken bij de regeling als bedoeld in artikel 12 van haar algemene voorwaarden c.q. gebruik te maken van de door Liander geboden faciliteit tot onderzoek en ijking van de meetinrichting. Indien eiseres deze suggestie overneemt kan zij bij akte de betreffende onderzoeksgegevens in het geding brengen, waarbij het op de weg van eiseres ligt daartoe de kantonrechter zo nodig om uitstel te vragen.
De beslissing
De kantonrechter:
Laat eiseres toe te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij aan gedaagde in de periode van 2 april 2009 tot 21 oktober 2009 een hoeveelheid elektriciteit heeft geleverd ter grootte van 8.323 kWh.
Bepaalt, dat schriftelijke bewijslevering plaatsvindt – door middel van het overleggen van stukken – vóór of uiterlijk op de openbare civiele terechtzitting (rolzitting) van maandag 20 juni 2011 te 11.00 uur.
Wanneer zij voor de bewijslevering getuigen wil laten horen, moeten uiterlijk op deze rolzitting ook het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven, alsmede de verhinderdata van beide partijen, de gemachtigden en - voor zover mogelijk - van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden vastgesteld.
Uitstel wordt in beginsel niet verleend. Bij gebreke van tijdig bericht van eiseres wordt er van uitgegaan dat zij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid tot bewijslevering.
Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van de Sande, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 16 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton - locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 334968 CV EXPL 10-2827
Uitspraakdatum: 31 oktober 2011
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Nederlandse Energie Maatschappij B.V., gevestigd te Rotterdam
eisende partij
verder ook te noemen: NEM
gemachtigde: Van Arkel gerechtsdeurwaarders te Leiden
tegen
[naam], wonende te [adres]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon.
Het verdere procesverloop
Op 16 mei 2011 heeft de kantonrechter een tussenvonnis gewezen.
Naar aanleiding van dat tussenvonnis heeft NEM ter rolzitting van 5 september 2011 een akte met producties genomen.
Ter rolzitting van 3 oktober 2011 heeft [gedaagde] mondeling op die akte gereageerd.
Heden is uitspraak bepaald.
De inhoud van de processtukken en van het tussenvonnis van 16 mei 2011 geldt als hier ingelast.
De verdere beoordeling van het geschil
1.In zijn tussenvonnis van 16 mei 2011 heeft de kantonrechter NEM toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij aan [gedaagde] in de periode van 2 april 2009 tot 21 oktober 2009 een hoeveelheid elektriciteit heeft geleverd ter grootte van 8.323 kWh.
2.NEM heeft daarop, zo voert zij in haar akte van 5 september 20011 aan, bij de netbeheerder, Liander, een verzoek om ijking van de meetinrichting gedaan. Volgens NEM heeft Liander dat verzoek afgewezen omdat alleen gebruikers een dergelijk verzoek zouden kunnen doen. NEM verzoekt [gedaagde] om een dergelijk verzoek te doen. [gedaagde] heeft daarop meegedeeld dat zij de kosten van een dergelijk onderzoek, € 300,- tot € 400,-, niet kan betalen.
3.De kantonrechter overweegt op basis van het voorgaande dat NEM niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Zoals is overwogen in het tussenvonnis van 16 mei 2011 (r.o. 13-15) is het aan NEM om de hoeveelheid geleverde energie te bewijzen en valt uit artikel 12 van de algemene voorwaarden af te leiden dat, in ieder geval in de relatie tussen NEM en [gedaagde], ook NEM geacht kan worden de meetverantwoordelijke (Liander) om opheldering te vragen. Dat Liander dat weigert, kan NEM niet aan [gedaagde] tegenwerpen. Zeker niet gelet op de kosten gemoeid met een onderzoek naar de meetinstallatie, die dan voor rekening van [gedaagde] zouden komen.
4.De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat NEM de 8323 kWh waarvan zij betaling vordert aan [gedaagde] heeft geleverd. De vordering wordt daarom afgewezen.
5.NEM dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt NEM in de proceskosten, die voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 31 oktober 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter