ECLI:NL:RBALK:2011:BU8349

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
8 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810159-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en valsheid in geschrift door uitzendbureauhouder

In deze zaak heeft de rechtbank Alkmaar zich gebogen over de verdachte die samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan het laten verrichten van arbeid door in Nederland verblijvende vreemdelingen zonder de juiste verblijfsvergunning. Dit heeft geleid tot het (voortgezet) verblijf van deze personen in Nederland, wat in strijd is met de wet. De verdachte heeft ook valsheid in geschrift gepleegd door een groot aantal facturen op te maken die niet overeenkwamen met de werkelijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2009 tot en met 22 maart 2011, in verschillende gemeenten in Nederland, samen met anderen, Oekraïense en Poolse personen heeft geholpen bij hun toegang tot en verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat dit wederrechtelijk was. De verdachte heeft hen werk laten verrichten via uitzendbureaus, waarvan hij eigenaar was, en heeft hen daarbij ook voorzien van valse identiteitsdocumenten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een werkstraf van 240 uren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij al zwaar is getroffen door de strafzaak en de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat deze betrekking hadden op schade die niet op de tenlastelegging van de verdachte voorkwam. De uitspraak is gedaan op 8 december 2011, na een zitting op 24 november 2011, waarbij de verdachte en zijn raadsman hun standpunten hebben toegelicht.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14/810159-11 (P)
Datum uitspraak: 8 december 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. E.J. Woud, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 22 maart 2011, in elk geval in de periode van 01 september 2009 tot en met 31 december 2010, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Schagen en/of Zijpe en/of (elders) in de provincie Noord-Holland en/of (elders) in Nederland en/of in Polen en/of in Oekraïne, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer perso(o)n(en), te weten een persoon, genaamd [slachtoffer 1], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 3], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 4], en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen, in elk geval een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem/hen/haar daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, en/of die perso(o)n(en) uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in genoemd(e) land(en) en/of sta(a)t(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (onder meer) - tegen betaling van (een) geldbedrag(en) - voornoemd(e) perso(o)n(en) - die niet over een verblijfstitel voor Nederland beschikte(n) - informatie verstrekt over de reis (vanuit Oekraine) naar Nederland en/of hem/haar/hen, toen hij/zij in Nederland arriveerde(n), vervoerd en/of (verder) begeleid in hun/haar/zijn reis in Nederland en/of huisvesting en/of onderdak en/of werk voor haar/hem/hen geregeld en/of haar/hem/hen (een) niet op zijn/haar/hun naam gestelde paspoort(en) en/of (identiteits)document(en) verstrekt, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of dat verblijf wederrechtelijk was, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van bovenomschreven feit(en) een beroep en/of een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 september 2009 tot en met 22 maart 2011 in de gemeente(n) Schagen en/of Zijpe en/of (elders) in het arrondissement Alkmaar, althans in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer perso(o)n(en), te weten een persoon, genaamd [slachtoffer 1], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 2], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 3], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 4], en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en), die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had(den) verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, te weten in en/of voor en/of door tussenkomst van één of meer uitzendbureau('s), (waaronder een uitzendbureau, genaamd "[uitzendbureau]"), van welk(e) uitzendbureau('s) hij, verdachte, eigenaar en/of leidinggevende was, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat de toegang of dat verblijf in Nederland wederrechtelijk was, van het plegen van welk feit hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een beroep en/of een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 in de gemeente(n) Schagen en/of Zijpe en/of Oldenzaal en/of (elders) in Nederland meermalen, althans éénmaal, (telkens) één of meer factu(u)r(en), te weten:
- een factuur, nummer 25.25.06.10, gedateerd 30 juni 2010, van [onderneming 2] aan [uitzendbureau] en/of
- een factuur, nummer 28.28.07.10, gedateerd 22 juli 2010, van [onderneming 2] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 31.31.07.10, gedateerd 09 augustus 2010, van onderneming 1 [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 32.32.08.10, gedateerd 17 augustus 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 5050122010, gedateerd 23 december 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 5252122010, gedateerd 6 januari 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 0101012011, gedateerd 6 januari 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 10.10.03.2011, gedateerd 15 maart 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 01.01.01.10, gedateerd 18 januari 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en/of
- een factuur, nummer 02.02.01.10, gedateerd 18 januari 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en/of
- een factuur, nummer 03.03.01.10, gedateerd 25 januari 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en/of
- een factuur, nummer 04.04.01.10, gedateerd 31 januari 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en/of
- een factuur, nummer 13.13.04.10, gedateerd 5 april 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en/of
- een factuur, nummer 4343102010, gedateerd 5 november 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 4545112010, gedateerd 22 november 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 4848122010, gedateerd 9 december 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 36.36.09.10, gedateerd 17 september 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 35.35.09.10, gedateerd 8 september 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 0707022011, gedateerd 21 februari 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 0606022011, gedateerd 15 februari 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 0808022011, gedateerd 2 maart 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en/of
- een factuur, nummer 30.30.07.10, gedateerd 2 augustus 2010, ten bedrage van 5.412 euro en 6 eurocents, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en/of
- een factuur, nummer 30.30.07.10, gedateerd 2 augustus 2010, ten bedrage van 2.670 euro en 25 eurocents, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en/of
- een factuur, nummer 4949122010, gedateerd 16 december 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2],
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid die factu(u)r(en) opgemaakt op naam en/of voor (een) niet bestaande onderneming(en) en/of bedrijf/bedrijven, te weten [onderneming medeverdachte] en/of [onderneming 2] en/of met betrekking tot bovengenoemd(e) factu(u)r(en) de suggestie gewekt dat die niet bestaande onderneming(en) en/of dat/die bedrijf/bedrijven aan hem, verdachte, en/of aan zijn, verdachtes, onderneming(en) factu(u)r(en) verzond(en) en/of werkzaamheden voor hem, verdachte, en/of voor zijn, verdachtes, onderneming(en) heeft/hebben verricht, terwijl die bovengenoemd(e) factu(u)r(en) in werkelijkheid door hem, verdachte, is/zijn opgemaakt om contante uitgaven in verdachtes kasboek te verantwoorden, zulks (telkens) met het oogmerk om die factu(u)r(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Door verschillende Oekraïners is aangifte gedaan van mensenhandel. Zij hebben verklaard dat zij via een uitzendbureau in de Oekraïne naar Nederland zijn gekomen om hier legaal te gaan werken. Betrokkenen hebben hiervoor in de Oekraïne een hoog bedrag aan bemiddelingskosten betaald. Na aankomst in Nederland zijn betrokkenen opgehaald en vervoerd naar onderkomens in Noord-Holland. Vervolgens zijn zij onder een valse identiteit en door tussenkomst van een uitzendbureau aan het werk gegaan. Ook hiervoor hebben betrokkenen geld moeten betalen, terwijl betrokkenen bovendien niet of verre van volledig betaald hebben gekregen voor hun werkzaamheden.
In de onderhavige strafzaak dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte samen met zijn medeverdachten uit winstbejag Oekraïners behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van wederrechtelijke toegang of wederrechtelijk verblijf in Nederland (mensensmokkel) en deze personen, die zich wederrechtelijk verblijf hadden verschaft, arbeid hebben laten verrichten. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de verdachte valsheid in geschrifte heeft gepleegd.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich samen met de medeverdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel in de variant van artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr): het behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van voortgezet verblijf. Van winstbejag is volgens de officier van justitie sprake omdat de werknemers werden ingezet voor zijn bedrijf. Op deze wijze heeft de verdachte inkomsten gegenereerd. Volgens de officier van justitie staat hiermee in direct verband dat de verdachte arbeid heeft laten verrichten door wederrechtelijk in Nederland verblijvende personen, zodat sprake is van eendaadse samenloop. Tenslotte heeft de officier van justitie erop gewezen dat de verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde valsheid in geschrifte een bekennende verklaring heeft afgelegd.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen enkele bemoeienis had met de inreis in Nederland van de Oekraïners. Ten aanzien van het voortgezet verblijf heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet wist dat via hem illegale Oekraïners aan het werk waren en dat hij dit ook niet had kunnen vermoeden. Volgens de raadsman heeft de verdachte de personen die voor hem aan het werk waren altijd zorgvuldig gecontroleerd en is pas achteraf gebleken dat het om Oekraïners ging. Naar zijn mening moet de verdachte dan ook worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mensensmokkel. Ditzelfde geldt volgens de raadsman voor het tweede feit op de tenlastelegging. De raadsman heeft hieraan nog toegevoegd dat artikel 197b Sr veronderstelt dat de werkzaamheden uit hoofde van een arbeidsovereenkomst worden verricht. Volgens de raadsman is dit niet het geval nu het persoonlijke karakter aan de arbeid ontbreekt en van een gezagsverhouding geen sprake is. Ten aanzien van de valsheid in geschrifte heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte daarmee geen geldelijk gewin heeft beoogd. De bedragen op de facturen zijn daadwerkelijk uitbetaald. De verdachte heeft slechts beoogd zijn boekhouding in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 2.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij in juni 2010 ongeveer twee weken kranten heeft bezorgd voor uitgeverij [uitgeverijl]. Zijn baas was [medeverdachte] (naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]), maar de baas bij de kranten was [verdachte] (naar de rechtbank begrijpt: de verdachte). [slachtoffer 1] heeft tevens verklaard dat [verdachte] de eigenaar is van de huizen waar de Oekraïners wonen en dat [verdachte] wist dat hij, [slachtoffer 1], en zijn landgenoten illegaal in Nederland waren omdat hij hun paspoorten heeft gezien. [verdachte] betaalde [medeverdachte] voor het bezorgen van de kranten. Toen [verdachte] er achter kwam dat [medeverdachte] het geld niet doorgaf aan de krantenbezorgers, is hij hen rechtstreeks gaan betalen. [verdachte] kwam iedere donderdag geld brengen voor de kranten en hield dan een bedrag in voor de huur. [slachtoffer 1] herkent [verdachte] als de man op de foto op pagina 1059 in het dossier.
Getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij in september 2009 is begonnen bij uitzendbureau [uitzendbureau], tot hij in maart 2010 werd opgepakt en op 4 april 2010 naar Oekraïne is vertrokken. In deze periode heeft [slachtoffer 2] vanaf 7 of 8 januari 2010 kranten bezorgd. Op 7 juli 2010 is [slachtoffer 2] weer naar Nederland gegaan en is hij gelijk weer voor [uitzendbureau] gaan werken als krantenbezorger. Op 21 juli 2010 werd hij wederom opgepakt, waarna hij op 27 augustus 2010 weer voor [uitzendbureau] als krantenbezorger is gaan werken tot zijn aanhouding op 22 september 2010. Met betrekking tot het kranten bezorgen heeft [medeverdachte] alles voor [slachtoffer 2] geregeld.
[slachtoffer 2] noemt in zijn verklaring ook andere Oekraïners die onder een valse identiteit bij [uitzendbureau] hebben gewerkt, waaronder [naam 2] en ene [naam 1]. [verdachte] was op de hoogte dat hij illegale Oekraïners uitbetaalde, want in augustus 2010 hoorde [slachtoffer 2] van [naam 1], [naam 2], [naam 3] en [naam 4] dat zij rechtstreeks voor [verdachte] werkten en niet meer via [medeverdachte]. De reden hiervoor was dat [medeverdachte] hen niet betaalde en toen heeft [verdachte] zelf de leiding overgenomen. [verdachte] had voor hen een speciaal busje gekocht. Die bus werd door [naam 2] Lys bestuurd. Dat was vanaf ongeveer juni of juli 2010. [verdachte] wist vanaf het voorval in Bergen eind februari/begin maart 2010, toen [medeverdachte] werd aangehouden, dat hij te maken had met illegale Oekraïners. [medeverdachte] werd door de politie meegenomen en de zes bezorgers bleven achter. [slachtoffer 2] heeft toen [verdachte] gebeld en verteld wat er gebeurd was. [verdachte] vroeg toen of één van hen een rijbewijs had om het busje bij het politiebureau te halen. [slachtoffer 2] heeft toen tegen [verdachte] gezegd dat er een Oekraïner met een rijbewijs was. Die heeft toen het busje opgehaald. [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat [verdachte] de paspoorten van de Oekraïners heeft gezien en dat hij wist dat hij illegale Oekraïners huisvestte.
Getuige [slachtoffer 3] heeft drie weken als krantenbezorger gewerkt; in juli 2010 en in september 2010. Via [medeverdachte] (naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) werkten de Oekraïners ook bij [verdachte]. [verdachte] zorgde voor vervoer. [verdachte] was op de hoogte dat er Oekraïners bij hem werkten. De Oekraïners waar de getuige contact mee had vertelden hem dat [verdachte] wist dat zij illegaal waren. Er was ook een keer een voorval bij een benzinestation, waar [verdachte] bij was. Drie Oekraïners wilden toen betaald krijgen van [medeverdachte], en uiteindelijk heeft [verdachte] hen betaald. Dat heeft de getuige gehoord van [naam 5], een Oekraïner. [slachtoffer 3] verklaart ook dat hij weet dat de Oekraïners die rechtstreeks voor [verdachte] kranten bezorgden hun Oekraïnse paspoort aan [verdachte] moesten geven, waarvan [verdachte] een kopie maakte en die kopie ook hield.
Aangever [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij van juni tot eind september 2010 heeft gewerkt bij een boer via [uitzendbureau] voor € 7,50 per uur. [verdachte] betaalde dat eerst contant uit aan [slachtoffer 4], en later (vanaf januari 2011) via een bankrekening op naam van [naam valse ID]. [verdachte] had het document dat [slachtoffer 4] aan hem overhandigde geaccepteerd, dit was een identiteitsdocument op naam van [naam valse ID]. [verdachte] vond het goed en maakte er een kopie van, waarna [slachtoffer 4] voor [verdachte] kon blijven werken.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat [verdachte] hem € 6.000,- schuldig is. [medeverdachte] (naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) en [verdachte] werkten samen. [getuige] heeft een periode kranten bezorgd, en [verdachte] betaalde hiervoor aan [medeverdachte].
Verder heeft de getuige het volgende verklaard: Wij hadden al drie weken niet betaald gekregen en toen hebben wij ontevreden met [verdachte] gesproken, waarop [verdachte] rechtstreeks aan ons heeft betaald. De kosten voor ons verblijf werden door [verdachte] ingehouden op ons salaris. Hij wist via [medeverdachte] dat wij Oekraïners waren. Ik heb later ook nog twee weken voor [verdachte] gewerkt en hem mijn Oekraïnse paspoort gegeven, waarvan hij een kopie heeft gemaakt. Ik weet dat [slachtoffer 3], [naam 4] en [getuige 2] ook hun paspoort aan [verdachte] hebben afgegeven.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte] in december 2009 [uitgeverijl] Media heeft ontdekt. [uitgeverijl] betaalde [verdachte] voor de krantenbezorging, [verdachte] betaalde aan [medeverdachte] en [medeverdachte] betaalde aan de bezorgers. Als er Oekraïners kwamen, dan gaf [medeverdachte] ze de kans om kranten te bezorgen. [verdachte] wist daarvan, en daarom maakte hij de facturen. Ze begonnen in december 2009 met een groep van Polen en één Oekraïner. [verdachte] vond dat Oekraïners goed werk verrichtten, en [medeverdachte] denkt dat [verdachte] daarom het risico nam. [verdachte] werd, toen er twee Oekraïners waren aangehouden in Bergen, door de politie gebeld dat hij twee Oekraïense mannen kranten liet bezorgen.
In september 2010 heeft er een gesprek plaatsgevonden met [verdachte], omdat hij alle Oekraïners wilde ontslaan. De uitkomst was uiteindelijk dat de Oekraïners met een eigen groep, onder leiding van [naam 2], kranten zouden bezorgen. Deze groep bestond alleen uit Oekraïners.
De verdachte heeft verklaard dat hij twee uitzendbureaus bezit; [uitzendbureau] en [uitzendbureau 2]. Het werk voor [uitgeverijl] besteedde [verdachte] uit aan [medeverdachte]. [uitzendbureau 2] zat daar alleen tussen als bemiddelaar. De verdachte heeft verklaard dat hij in juli 2010 voor het eerst wist dat [medeverdachte] met Oekraïners werkte. Hij is toen gestopt met het aannemen van mensen van [medeverdachte] voor het uitzendbureau, maar wat betreft het krantenbezorgen heeft hij het laten lopen. Ter zitting heeft verdachte erkend dat hij jegens [uitgeverijl] eindverantwoordelijk is voor de bezorging van de kranten .
Bij de doorzoeking van het kantoorpand van uitzendbureau [uitzendbureau], gevestigd aan de [adres 1] in [vestigingsplaats], werden in een zwarte koffer negen kopieën van Oekraïnse paspoorten aangetroffen en één kopie van een Wit Russisch paspoort. Dit betreft onder meer de paspoorten van [slachtoffer 1], [naam 2] en [getuige]. Van acht van de negen Oekraïense personen waarvan kopieën van de paspoorten werden aangetroffen in de koffer van de verdachte, kan gesteld worden dat zij in Nederland arbeid hebben verricht. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze kopieën zijn gemaakt in juni 2010, toen [medeverdachte] met een aantal Oekraïners bij hem op kantoor is geweest. Hij heeft vervolgens in het weekoverzicht van 21 tot en met 26 juni 2010 acht keer de vermelding “UKR” opgenomen. Hij heeft dit gedaan als geheugensteuntje, omdat hij zou nagaan of het mogelijk was om voor deze personen een tewerkstellingsvergunning aan te vragen .
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 dat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het behulpzaam zijn bij het verschaffen van verblijf van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en andere personen, in Nederland, uit winstbejag. Evenmin acht de rechtbank bewezen dat verdachte voor deze personen werk heeft geregeld (verdachte heeft ze namelijk niet zelf actief aan werk geholpen maar heeft gebruik gemaakt van de door [medeverdachte] aangebrachte arbeidskrachten) en/of aan hen identiteitsdocumenten heeft verstrekt. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaringen van de Oekraïnse getuigen blijkt dat ze hun paspoorten aan verdachte hebben afgegeven. Daarvan zijn kopieën aangetroffen in de zwarte koffer van verdachte. Uit de verklaring van verdachte ter zitting blijkt dat dit uiterlijk eind juni 2010 moet zijn geweest. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte bij de politie dat hij in juli 2010 wist dat [medeverdachte] met Oekraïners werkte en dat hij het krantenbezorgen vervolgens ongewijzigd heeft laten doorlopen. Met betrekking tot de periode hieraan voorafgaand is de rechtbank van oordeel dat er bij verdachte in ieder geval sprake is geweest van ernstige redenen om zulks te vermoeden, gelet op de verklaringen ten aanzien van de aanhouding van [medeverdachte] in Bergen in maart 2010.
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen is de rechtbank bovendien van oordeel dat verdachte ten aanzien van dit feit een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt.
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, nu de Oekraïners niet in dienst waren van verdachte, maar van [medeverdachte]. Naar het oordeel van de rechtbank snijdt dit verweer geen hout, nu de verdachte ter zitting heeft erkend dat hij ten opzichte van [uitgeverijl] eindverantwoordelijk blijft voor de bezorging van de kranten en hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de kranten (ook) door Oekraïners werden bezorgd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 2 ten laste is gelegd.
Ten aanzien van feit 3.
Op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 24 november 2011;
- het ambtsedig proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming door verbalisant [verbalisant] gedateerd 22 maart 2011 (dossierpagina 5676 en 5677);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 25.25.06.10 van [onderneming 2] aan [uitzendbureau] B.V. gedateerd 30 juni 2010 (dossierpagina 5698);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 28.28.07.10 van [onderneming 2] aan [uitzendbureau 2] BV gedateerd 22 juli 2010 (dossierpagina 5699);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 31.31.07.10 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 9 augustus 2010 (dossierpagina 5700);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 32.32.08.10 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 17 augustus 2010 (dossierpagina 5701);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 5050122010 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 23 december 2010 (dossierpagina 5702);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 5252122010 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 6 januari 2011 (dossierpagina 5703);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 0101012011 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 6 januari 2011 (dossierpagina 5704);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 10.10.03.2011 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 15 maart 2011 (dossierpagina 5711);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 01.01.01.10 van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] gedateerd 18 januari 2010 (dossierpagina 5786);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 02.02.01.10 van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] gedateerd 18 januari 2010 (dossierpagina 5787);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 03.03.01.10 van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] gedateerd 25 januari 2010 (dossierpagina 5788);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 04.04.01.10 van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] gedateerd 31 januari 2010 (dossierpagina 5789);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 13.13.04.10 van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] gedateerd 5 april 2010 (dossierpagina 5790);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 4343102010 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 5 november 2010 (dossierpagina 5791);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 4545112010 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 22 november 2010 (dossierpagina 5792);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 4848122010 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 9 december 2010 (dossierpagina 5793);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 36.36.09.10 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 17 september 2010 (dossierpagina 5796);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 35.35.09.10 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 8 september 2010 (dossierpagina 5797);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 0707022011 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 21 februari 2011 (dossierpagina 5799);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 0606022011 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 15 februari 2011 (dossierpagina 5800);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 0808022011 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 2 maart 2011 (dossierpagina 5801);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 30.30.07.10 van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] gedateerd 2 augustus 2010 (dossierpagina 5806);
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 30.30.07.10 van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] gedateerd 2 augustus 2010 (dossierpagina 5807); en
- een schriftelijk stuk, te weten een factuur met nummer 4949122010 van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] gedateerd 16 december 2010 (dossierpagina 5808);
acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat hij zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 in Nederland schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 1 maart 2010 tot en met 22 maart 2011 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], en andere personen, die zich wederrechtelijk verblijf in Nederland hadden verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, te weten door tussenkomst van één of meer uitzendbureau's, waaronder een uitzendbureau, genaamd "[uitzendbureau]", van welke uitzendbureau's hij, verdachte, eigenaar en leidinggevende was, terwijl hij, verdachte,
- ten aanzien van de periode van 1 juli 2010 tot en met 22 maart 2011 wist, en
- ten aanzien van de periode van 1 maart 2010 tot 1 juli 2010 ernstige redenen had om te vermoeden,
dat verblijf in Nederland wederrechtelijk was, van het plegen van welk feit hij, verdachte, en zijn mededaders een beroep en/of een gewoonte hebben gemaakt;
3.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 maart 2011 in Nederland meermalen, facturen, te weten:
- een factuur, nummer 25.25.06.10, gedateerd 30 juni 2010, van [onderneming 2] aan [uitzendbureau] en
- een factuur, nummer 28.28.07.10, gedateerd 22 juli 2010, van [onderneming 2] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 31.31.07.10, gedateerd 09 augustus 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 32.32.08.10, gedateerd 17 augustus 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 5050122010, gedateerd 23 december 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 5252122010, gedateerd 6 januari 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 0101012011, gedateerd 6 januari 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 10.10.03.2011, gedateerd 15 maart 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 01.01.01.10, gedateerd 18 januari 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en
- een factuur, nummer 02.02.01.10, gedateerd 18 januari 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en
- een factuur, nummer 03.03.01.10, gedateerd 25 januari 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en
- een factuur, nummer 04.04.01.10, gedateerd 31 januari 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en
- een factuur, nummer 13.13.04.10, gedateerd 5 april 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en
- een factuur, nummer 4343102010, gedateerd 5 november 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 4545112010, gedateerd 22 november 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 4848122010, gedateerd 9 december 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 36.36.09.10, gedateerd 17 september 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 35.35.09.10, gedateerd 8 september 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 0707022011, gedateerd 21 februari 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 0606022011, gedateerd 15 februari 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 0808022011, gedateerd 2 maart 2011, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2] en
- een factuur, nummer 30.30.07.10, gedateerd 2 augustus 2010, ten bedrage van 5.412 euro en 6 eurocents, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en
- een factuur, nummer 30.30.07.10, gedateerd 2 augustus 2010, ten bedrage van 2.670 euro en 25 eurocents, van [onderneming medeverdachte] aan [Holding verdachte] en
- een factuur, nummer 4949122010, gedateerd 16 december 2010, van [onderneming medeverdachte] aan [uitzendbureau 2],
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen
- valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid die facturen opgemaakt op naam van niet bestaande ondernemingen, te weten [onderneming medeverdachte] en [onderneming 2] en met betrekking tot bovengenoemde facturen de suggestie gewekt dat die niet bestaande ondernemingen aan zijn, verdachtes, ondernemingen facturen verzonden en werkzaamheden voor zijn, verdachtes, ondernemingen hebben verricht, terwijl die bovengenoemde facturen in werkelijkheid door hem, verdachte, zijn opgemaakt om contante uitgaven in verdachtes kasboek te verantwoorden, zulks met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van: een ander, die zich wederrechtelijk verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, van welk feit hij een beroep en/of gewoonte heeft gemaakt;
Ten aanzien van feit 3:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, alsmede tot een werkstraf van 240 uren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en een geldboete van € 10.000,-.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de gevolgen die de arrestatie van de verdachte heeft gehad voor diens bedrijf en met het feit dat verdachte vrouw en kinderen heeft. Als de verdachte weer terug de gevangenis in moet, zal dit het faillissement van het bedrijf betekenen. De raadsman acht een geldboete van € 10.000,- te hoog.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging enerzijds acht geslagen op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en anderzijds op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdachte heeft, door zich samen met anderen schuldig te maken aan het arbeid laten verrichten door in Nederland verblijvende vreemdelingen die daartoe niet gerechtigd zijn meegewerkt aan het (voortgezet) verblijf in Nederland van personen die daartoe niet gerechtigd waren en aan de misstanden die daaruit kunnen voortvloeien. Daarnaast heeft verdachte zich met betrekking tot een groot aantal facturen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Daardoor heeft hij het vertrouwen beschaamd dat burgers en overheidsinstanties in het maatschappelijk verkeer moeten kunnen stellen in geschriften met een bewijsbestemming en de mogelijkheid geschapen dat financieel nadeel zou ontstaan.
Wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte door de onderhavige strafzaak, en met name door de voorlopige hechtenis die hij heeft moeten ondergaan, in persoonlijk en zakelijk opzicht reeds zwaar is getroffen. Een geldboete zoals door de officier van justitie gevorderd acht de rechtbank om die reden niet op zijn plaats.
9. Beslag
De rechtbank is van oordeel, dat de onder verdachte in beslag genomen goederen dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
10. Vordering van de benadeelde partijen
Voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] in de zaak van verdachte zijn ingediend, zal de rechtbank deze vorderingen afwijzen, nu de vorderingen kennelijk betrekking hebben op schade die is veroorzaakt door mensenhandel, welk feit niet op de tenlastelegging van verdachte voorkomt.
11. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 197b, 197c en 225 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12. Beslissing
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek Bewezenverklaring aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 en 3 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek Bewezenverklaring bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek Strafbaarheid van het bewezen verklaarde vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderd veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 120 dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht, volgens de maatstaf van 2 uren voor elke dag.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1 1.00 STK Telefoontoestel, SONY ERICSSON
2 1.00 STK Papier, Belastingdienst en factuur
3 1.00 STK Agenda
4 1.00 STK Kaart, Visitekaartje
5 1.00 STK Papier, Kamer van Koophandel
6 1.00 STK Sleutelbos, met label [adres 2]
7 1.00 STK Papier, bezorgbonnen
8 1.00 STK Papier, stukken van [uitzendbureau]
9 1.00 STK Ordner Kl:Zwart, [Holding] B.V. te [vestigingsplaats]
10 1.00 STK Ordner Kl:Blauw, [uitgeverijl] Verspreiding
11 1.00 STK Ordner Kl:Blauw, Kasbetalingen 1e en 2e kwartaal 2011 [uitzendbureau]
12 1.00 STK Ordner Kl:Blauw, bankbetalingen 2011 + 6 rekeningen
13 1.00 STK Ordner Kl:Blauw, Pools 2011
14 1.00 STK Ordner Kl:Blauw, Urenbriefjes
15 1.00 STK Ordner Kl:Blauw, weekmarge [uitzendbureau] 2011
16 1.00 STK Ordner Kl:Blauw, loonstukken P 1.1 t/m 31.1 jaaropgave 2010
17 1.00 STK Ordner Kl:Blauw, urenbriefjes [uitzendbureau] 2010 urenlijst [uitzendbureau] 2010
18 1.00 STK Map, rekeningafschriften [uitzendbureau]
19 1.00 STK Ordner, bankbetalingen 1e en 2e kwartaal 2010
20 1.00 STK Papier, kasbetalingen 3e en 4e kwartaal 2010
21 1.00 STK Ordner, Uit dienst Pools 2010
22 1.00 STK Ordner, Polen 2010 uitdienst
23 1.00 STK Papier, losse bescheiden weeklijsten
24 1.00 STK Papier, urenregistratie [bedrijf] Dienstverlening B.V.
25 1.00 STK Papier, salarisspecificatie
26 1.00 STK Identiteitsbewijs, ID-bewijzen
27 1.00 STK Papier, Salarisspecificatie
28 1.00 STK Kasboek
29 1.00 STK Papier, Loonstroken
30 1.00 STK Papier, rekeningoverzichten
31 1.00 STK Identiteitsbewijs, ID-bewijzen
32 1.00 STK Map Kl:Groen, diverse bescheiden
33 1.00 STK Map, [uitzendbureau 2] facturen, nota’s, enz.
34 1.00 STK Bankbescheiden, bankbetaling [uitzendbureau 2] 2010
35 1.00 STK Papier, Factuur [uitzendbureau 2] 2010
36 1.00 STK Papier, facturen + certificaten
37 1.00 STK Papier, expeditielijst [uitzendbureau 2]
38 1.00 STK Papier, standaard contracten
39 1.00 STK Ordner Kl:Groen, [uitzendbureau 2] kasbetalingen
40 1.00 STK Navicatiesysteem (GPS), NAVMAN
41 1.00 STK Ordner Kl:Groen, bankafschriften [uitzendbureau 2] 2011
42 1.00 STK Agenda Kl:Zwart
43 1.00 STK Harddisk
44 1.00 STK Computer Kl:Beige, computerkast
45 1.00 STK Computer Kl:Zwart, computerkast
46 1.00 STK Memorecorder, usb stick
47 1.00 STK Computer Kl:Zwart, computerkast merkloos
Wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3].
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. M.E. Francke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. de Jong, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 december 2011.