ECLI:NL:RBALK:2011:BV6667

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810459-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging in juwelierszaak te Medemblik

Op 20 september 2011 vond een gewapende overval plaats in de juwelierszaak [naam] in [plaatsnaam], gemeente Medemblik. De verdachte, samen met een medeverdachte, heeft zes gouden halskettingen gestolen. De overval werd uitgevoerd met een koevoet, waarbij de verdachte zijn gezicht gedeeltelijk bedekte en handschoenen droeg. De eigenaar van de juwelierszaak en zijn zus waren op dat moment in de winkel aanwezig en werden bedreigd door de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte samenwerkten om de diefstal te plegen, waarbij de medeverdachte de juwelierszaak binnenging en de vitrine met de koevoet kapot sloeg. De verdachte fungeerde als uitkijk en zorgde ervoor dat ze konden ontsnappen in een auto. De rechtbank oordeelde dat de diefstal gepaard ging met bedreiging met geweld, wat de situatie voor de slachtoffers zeer bedreigend maakte. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar de rechtbank achtte de bewijsvoering overtuigend. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en wees schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810459-11 (P)
Datum uitspraak: 20 december 2011
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord, Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 december 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van de verdachte, mr. L.A. Utrillas Zechner, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij op of omstreeks 20 september 2011 te [plaatsnaam], gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes gouden halskettingen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan juwelier "[naam] ", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader
* de mond heeft/hebben bedekt en/of
* een capuchon heeft/hebben opgezet en/of
* een koevoet ter hand heeft/hebben genomen en/of
* die koevoet heeft/hebben opgeheven en/of
* (alzo, met [grotendeels] bedekt gezicht/hoofd en/of met opgeheven koevoet) (met versnelde pas) die juwelierswinkel is/zijn ingelopen;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 20 september 2011 te [plaatsnaam], gemeente Medemblik, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes gouden halskettingen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan juwelier [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte]
* de mond heeft bedekt en/of
* een capuchon heeft opgezet en/of
* een koevoet ter hand heeft genomen en/of
* die koevoet heeft opgeheven en/of
* (alzo, met (grotendeels) bedekt gezicht/hoofd en/of opgeheven koevoet)(met versnelde pas) die juwelierswinkel is ingelopen;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte
op of omstreeks 20 september 2011 te [plaatsnaam], gemeente Medemblik, en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- mee te gaan naar die juwelierswinkel (al dan niet tijdens een voorverkenning) en/of
- op de uitkijk te staan en/of
- zich in de directe omgeving van die juwelierswinkel op te houden en/of
- (wachtend) te zitten in een voertuig om - zonodig - [medeverdachte] te vervoeren en/of een vluchtmogelijkheid te bieden en/of de buit te vervoeren;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
A. Inleiding
Op 20 september 2011 vond een beroving plaats in de juwelierszaak [naam], gevestigd aan [adres] in [plaatsnaam]. Omstreeks 13.15 uur kwam een man snel de winkel inlopen. Hij had een capuchon over zijn hoofd, zijn gezicht was gedeeltelijk bedekt, hij droeg handschoenen en hij had een koevoet in zijn hand. De man liep recht op een vitrine af en sloeg met zijn opgeheven koevoet het glas van de vitrine in. Vervolgens heeft de man zes gouden halskettingen uit de vitrine weggenomen waarna hij de winkel is uitgelopen. Ten tijde van de beroving bevonden de eigenaar van de juwelierszaak en zijn bij hem werkzame zus zich in de werkruimte achterin de winkel.
Na de beroving zijn in een auto op de autosnelweg A7 twee verdachten aangehouden . Dit betrof de verdachte [medeverdachte] en de verdachte [verdachte]. Tijdens de fouillering op het politiebureau van de verdachte [medeverdachte] zijn zes gouden kettingen en zwarte handschoenen aangetroffen.
De verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de diefstal op 20 september 2011 in de juwelierswinkel in [plaatsnaam] alleen heeft gepleegd.
De verdachte [verdachte] heeft iedere betrokkenheid bij voornoemde diefstal ontkend.
Hij heeft verklaard dat hij zich ten tijde van de beroving rond zijn geparkeerde auto in [plaatsnaam] bevond, nadat hij eerder in [plaatsnaam] met [medeverdachte] had rond gewandeld en winkels had bekeken.
De rechtbank dient te beoordelen of de verdachte [verdachte] samen met de verdachte [medeverdachte] de onderhavige diefstal heeft gepleegd dan wel medeplichtig aan deze diefstal is geweest en of deze diefstal gepaard is gegaan met (bedreiging met) geweld tegen de in de winkel aanwezige eigenaar en zijn zus.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte samen met [medeverdachte] de ten laste gelegde diefstal heeft begaan, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld.
C. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig maar vooral overtuigend bewijs.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 20 september 2011 bevond de [benadeelde partij 1] zich in zijn juwelierszaak [naam] aan de [adres] in [plaatsnaam]. Hij was daar die dag werkzaam met zijn zus genaamd [benadeelde partij 2]. Omstreeks 13.15 uur zaten zij te eten in de werkruimte achterin de zaak van waaruit [benadeelde partij 1] zijn winkel kon overzien. Op dat tijdstip kwam een man in snelpas de winkel inlopen. De man had een koevoet in zijn hand, zijn mond was bedekt en over zijn hoofd droeg hij een capuchon. [Benadeelde partij 1] riep in een schrikreactie: “Hé”. Hij stond op en zijn zus trok hem terug. [Benadeelde partij 1] voelde zich bedreigd en riep tegen zijn zus “wegwezen”. Vervolgens is hij samen met zijn zus via de deur van de werkruimte naar achteren gevlucht. Terwijl zij wegvluchtten zag en hoorde [benadeelde partij 1] dat de man met de koevoet een vitrine stuksloeg, waarin gouden kettingen lagen uitgestald. Toen zij niets meer hoorden is [benadeelde partij 1] gaan kijken en zag hij dat de man weg was. [Benadeelde partij 1] had de man nooit zijn gang laten gaan als de situatie niet zo bedreigend was geweest. Er waren zes gouden halskettingen weggenomen. [Benadeelde partij 1] heeft de beelden van twee camera’s die in zijn winkel hangen beschikbaar gesteld aan de politie.
[benadeelde partij 2], de zus van de aangever, hoorde haar broer “Hé” roepen. Zij keek op en zag een man halverwege de winkel lopen met een koevoet in zijn hand. Hij had zijn arm opgeheven en hij hield de koevoet omhoog. Haar broer stond op van zijn stoel en zij trok hem direct terug. Zij voelde zich zeer bedreigd en hoorde haar broer “wegwezen” roepen. Vervolgens zijn ze door de deur van de werkruimte naar achteren gevlucht.
Op 20 september 2011 omstreeks 11.30 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een melding dat een getuige had gezien dat twee personen zich opvallend hadden gedragen bij de winkel van juwelier [naam] in [plaatsnaam]. De getuige had gezien dat de personen reden in een personenauto van het merk Mercedes-Benz, kleur blauw, [kenteken]. Ter plaatse hebben verbalisanten de Mercedes niet meer aangetroffen. Omstreeks 13.21 uur kregen verbalisanten een melding dat genoemde juwelier was overvallen en dat bovengenoemde auto ook weer in de buurt van bovengenoemde winkel was gezien. Hierop zijn verbalisanten naar de autosnelweg A7 gereden waar zij omstreeks 13.27 uur bovengenoemde auto uit de richting [plaatsnaam] aan zagen komen rijden. Zij zagen dat zich twee personen in de auto bevonden. Beide personen zijn aangehouden op 20 september 2011 te 13.42 uur. Dit bleken de verdachten [verdachte] (bestuurder) en [medeverdachte] (passagier) te zijn.
Tijdens de fouillering op het politiebureau van Hoorn zijn bij de verdachte [medeverdachte] zes gouden kettingen en zwarte handschoenen aangetroffen en in beslag genomen.
De verdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie toegegeven dat hij deze kettingen op 20 september 2011 in de juwelierszaak in [plaatsnaam] heeft gestolen. Hij heeft zijn gezicht gedeeltelijk met zijn kleding bedekt en is met een koevoet in zijn hand de winkel ingelopen. Hij heeft deze koevoet opgeheven en de vitrine kapot geslagen. Vervolgens is hij met de sieraden de winkel uitgerend.
De verdachte [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] samen met hem op internet heeft gezocht naar een juwelierswinkel en dat hij, [verdachte], wist waar die winkel was. Zij zijn vervolgens in een Mercedes naar dat plaatsje gereden. [verdachte] was de bestuurder en [medeverdachte] zat naast hem. In het plaatsje zijn zij samen uitgestapt en hebben zij naar winkels gekeken. Op een gegeven moment heeft [verdachte] de auto gestart om weg te rijden. Hij zag [medeverdachte] aan komen rennen en die stapte bij hem in de auto. Later werden zij aangehouden.
Op 1 oktober 2011 heeft [verbalisant 4] de camerabeelden die de [benadeelde partij 1] beschikbaar had gesteld, bekeken. Met betrekking tot de weergave van de tijd moet worden opgemerkt dat de systeemtijd 1 uur en 4 minuten achterloopt op de werkelijke tijd.
Er zijn camerabeelden van 20 september 2011 tussen 10:01:04 uur en 10:13:19 uur. Op deze beelden is te zien dat de verdachten langs de juwelierszaak lopen en meerdere keren in de richting van het pand kijken, dat de verdachten enige tijd blijven staan, dat de verdachten naar de etalage lopen, dat de verdachten uit beeld verdwijnen, dat de verdachte 1 alleen terugkomt en in de richting van de juwelierszaak kijkt, dat de verdachte 1 wegloopt en kort daarna twee klanten de juwelierszaak verlaten, dat beide verdachten weer terugkomen en nogmaals langs het pand lopen.
Voorts zijn er camerabeelden van 20 september 2011 tussen 12:15:37 uur 12:15:52 uur. Op deze beelden is te zien dat de verdachte 1 met versnelde pas het pand binnenloopt. Hij draag donkerkleurige handschoenen, heeft de capuchon van zijn jas over zijn hoofd en heeft een langwerpig voorwerp gelijkend op een koevoet in zijn hand. De verdachte loopt in de richting van de vitrinekast en heft zijn hand met de koevoet op.
Vervolgens slaat hij de vitrine stuk, doet een greep in de vitrine en raapt iets van de grond op. De verdachte verlaat met versnelde pas de winkel.
De getuige [getuige 1] heeft in de ochtenduren (omstreeks 10.45 uur) van 20 september 2011 de Mercedes en de twee mannen in [plaatsnaam] gezien. Zij namen de winkel van juwelier [naam] heel aandachtig in zich op.
De getuige [getuige 2] was op 20 september 2011 aan het werk in een kledingwinkel aan de [adres] in [plaatsnaam]. Ook zij heeft omstreeks 10.00 uur twee mannen gezien. Toen zij omstreeks 13.15 uur de winkel uitliep zag zij de twee mannen lopen. De kleine man had zijn arm tegen zijn lichaam alsof hij iets vasthield. De grotere man ging op de hoek staan bij de winkel ‘[naam]. [Getuige 2] zag de kleinere man de juwelier binnen lopen. De grotere man bleef kijken naar de kleinere man. Tussen het moment waarop zij de grotere man bij het muurtje op de hoek zag gaan staan en het moment dat de kleinere man bij de juwelier naar binnen ging, zat niet meer dan 10 seconden.
De getuige [getuige 3] was op 20 september 2011 werkzaam in dezelfde winkel als [getuige 2]. Na de lunch stond zij met [getuige 2] buiten voor de winkel. Zij zag toen twee buitenlandse mannen ter hoogte van de winkel ‘[naam]’ staan. Zij had de indruk dat één van de mannen iets onder zijn jas hield.
In zoverre bevestigt de getuige [getuige 3] de verklaring van de getuige [getuige 2].
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] samen via internet naar adressen van juwelierszaken hebben gezocht en vervolgens op 20 september 2011 naar de juwelierszaak [naam] in [plaatsnaam] zijn gegaan. Zij reden in een personenauto van het merk Mercedes. In de ochtenduren van die dag hebben beide verdachten een voorverkenning met betrekking tot de juwelierszaak [naam] gehouden. Rond het middaguur van 13.15 uur is de verdachte [verdachte] met de verdachte [medeverdachte] meegelopen naar de juwelierszaak [naam]. [verdachte] is op een hoek op de uitkijk gaan staan en [medeverdachte] is de juwelierszaak ingegaan alwaar hij zes gouden kettingen heeft gestolen. Even later zijn beide mannen weggereden in de Mercedes, waarbij [verdachte] als bestuurder optrad. Deze feitelijke gang van zaken brengt de rechtbank tot de conclusie dat beide verdachten zich in een nauwe en bewuste samenwerking en in een gezamenlijke uitvoering schuldig hebben gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal. De verdachte [medeverdachte] heeft met handschoenen aan, een gedeeltelijk bedekt gezicht, een capuchon over zijn hoofd en met een koevoet in zijn hand de juwelierswinkel met versnelde pas betreden. In de winkel heeft hij de koevoet opgeheven. Hierdoor ontstond voor de in de winkel aanwezige eigenaar en zijn zus een dreigende situatie. In plaats van te pogen de beroving te verhinderen zijn beiden naar achteren gevlucht. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de diefstal is voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen deze in de winkel aanwezige personen.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte tezamen en in vereniging met de verdachte [verdachte] de ten laste gelegde diefstal, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, heeft begaan.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 september 2011 te [plaatsnaam], gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zes gouden halskettingen, toebehorende aan juwelier [naam], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat de mededader van verdachte
* de mond heeft bedekt en
* een capuchon heeft opgezet en
* een koevoet ter hand heeft genomen en
* alzo, met grotendeels bedekt gezicht en met koevoet met versnelde pas die
juwelierswinkel is ingelopen en
* die koevoet heeft opgeheven.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
7. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich, in samenwerking met een ander, in een juwelierswinkel schuldig gemaakt aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen. De beroving vond plaats op klaarlichte dag en in aanwezigheid van de aangever (de eigenaar van de juwelierszaak) en zijn zus in de winkel. Rond het middaguur heeft de mededader van de verdachte, gedeeltelijk vermomd en met een koevoet in de hand, de winkel met versnelde pas betreden. In de winkel heeft hij de koevoet opgeheven. Vervolgens heeft hij daarmee met geweld de vitrine stuk geslagen en daaruit zes gouden kettingen weggenomen. De verdachte heeft op de uitkijk gestaan en zij zijn er samen vandoor gegaan in de auto waarin de verdachte als bestuurder optrad. Dit handelen is zeer bedreigend voor de aangever en zijn zus geweest en zij hebben hiervan psychisch nadelige gevolgen ondervonden, hetgeen ook is gebleken uit hun ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen. Ook heeft de aangever ten gevolge van dit handelen schade en overlast ondervonden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
22 september 2011, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland
veroordeeld; gegevens over veroordelingen elders heeft de rechtbank evenmin in het
dossier aangetroffen.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport in het kader van de vroeghulp, gedateerd 23
september 2011, van M. Dozeman, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering
Nederland, adviesunit Alkmaar. Dit rapport houdt onder meer in dat gezien de
ontkennende houding van de verdachte en diens wens om zo spoedig mogelijk terug te
keren naar Servië, nader onderzoek of een begeleidingscontact niet is geïndiceerd.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstaf van langere duur in dit geval passend en geboden is. In de omstandigheid dat de verdachte als first offender is te beschouwen vindt de rechtbank aanleiding de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te matigen.
9. Vorderingen van de benadeelde partijen
9.1 [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 240,42 wegens schade (bestaande uit reiskosten ad
€ 40,42 en immateriële schade ad € 200,--) die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al is een andere dader daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan door de raadsman betoogd, is uit het onderzoek gebleken dat de reiskosten niet dubbel zijn opgevoerd door de aangever [benadeelde partij 1] en zijn zus [benadeelde partij 2], nu zij afzonderlijk van elkaar deze reiskosten hebben gemaakt.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
9.2 [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 240,42 wegens schade (bestaande uit reiskosten ad € 40,42 en immateriële schade ad € 200,--) die de verdachte met zijn mededader aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte - ook al is een andere dader daarbij betrokken - rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag kan de vordering worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Anders dan door de raadsman betoogd, is uit het onderzoek gebleken dat de reiskosten niet dubbel zijn opgevoerd door de aangever [benadeelde partij 1] en zijn zus [benadeelde partij 2], nu zij afzonderlijk van elkaar deze reiskosten hebben gemaakt.
De verdachte dient daarnaast te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De verdachte is niet tot vergoeding gehouden voor zover het toewijsbare reeds door de mededader aan de benadeelde partij is voldaan.
10.Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank heeft tot het opleggen van de hierna te noemen maatregelen besloten omdat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht aan de benadeelden. De toepassing van hechtenis, bij gebreke van voldoening van de verschuldigde bedragen, heft de opgelegde verplichtingen niet op.
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
12.Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 240,42 (tweehonderdveertig euro en tweeënveertig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader is voldaan.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] te betalen een som geld ten bedrage van € 240,42 (tweehonderdveertig euro en tweeënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 (vier) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2].
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een bedrag van € 240,42 (tweehonderdveertig euro en tweeënveertig cent) als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten die de benadeelde partij tot op heden heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moet maken.
De tot heden gemaakte kosten begroot de rechtbank op nihil.
Bepaalt dat de verdachte niet tot betaling gehouden is indien en voor zover de verschuldigde bedragen reeds door de mededader is voldaan.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] te betalen een som geld ten bedrage van € 240,42 (tweehonderdveertig euro en tweeënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 20 september 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 (vier) dagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de betaling aan de Staat.
Bepaalt dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de betaling aan de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van J.K. Krijnen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2011.