ECLI:NL:RBALK:2012:BV1605

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
23 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/17
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisvesting buitenlandse werknemers op vakantiepark 'Het Grootslag' te Andijk en bestuursdwang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 23 januari 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van recreatiewoningen op vakantiepark 'Het Grootslag' te Andijk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik. Dit besluit hield in dat verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang werd gelast om de niet-recreatieve bewoning van twee recreatiewoningen te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende feiten zijn die het vermoeden rechtvaardigen dat de recreatiewoningen worden gebruikt voor de huisvesting van buitenlandse werknemers, wat in strijd is met het bestemmingsplan dat 'verblijfsrecreatieve doeleinden' voorschrijft.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker, waaronder een beroep op overgangsrecht en het gelijkheidsbeginsel, verworpen. Het beroep op overgangsrecht slaagde niet omdat niet kon worden aangetoond dat het eerdere gebruik vergelijkbaar was met het huidige gebruik. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat de gemeente een consistent handhavingsbeleid voert. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was tot handhavend optreden en dat de termijn van vier weken voor het beëindigen van de overtreding niet onredelijk was. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de gemeente haar handhavingsmaatregelen kan voortzetten.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/17
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2012 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Medemblik, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker onder aanzegging van bestuurdwang gelast om binnen vier weken na verzending van dit besluit de niet-recreatieve bewoning van twee recreatiewoningen, gelegen op vakantiepark “Het Grootslag”, aan de Proefpolder 4 te Andijk, gemeente Medemblik, met de nummers [nummer] en [nummer] (hierna: de recreatiewoningen) te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is vermeld dat indien niet binnen vier weken aan de last wordt voldaan, verweerder de overtreding onverwijld feitelijk zal beëindigen door de recreatiewoningen te ontruimen en verzegelen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 5 januari 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van dezelfde datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang wordt geschorst.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld ter zitting van 20 januari 2012. Verzoeker is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden
S. Huisma en T.J.M. Rood.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen, te weten het schorsen van het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor toewijzing van het verzoek bestaat aanleiding, indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zwaarder dient te wegen dat verweerders belang bij (uitvoering van) zijn besluit. Daarbij is met name van belang het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van het besluit en derhalve de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
2. Verzoeker is eigenaar van de recreatiewoningen, gelegen op vakantiepark “Het Grootslag” te Andijk. Hij verhuurt deze recreatiewoningen via zijn bedrijf, [naam], aan individuele gebruikers.
3. Op vakantiepark “Het Grootslag” te Andijk is het bestemmingsplan “IJsselmeergebied 1997” van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan rust op het park de bestemming “verblijfsrecreatieve doeleinden”. Onder verblijfsrecreatie wordt ingevolge artikel 1, onder q, van de planvoorschriften verstaan: recreatief buitenverblijf, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans en recreatiewoningen. Een recreatiewoning is ingevolge artikel 1, onder r, van de planvoorschriften een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of een ander bouwsel op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het gehele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden om de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in het bestemmingsplan bepaalde.
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de recreatiewoningen in strijd met het bestemmingsplan worden gebruikt. Verweerder heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat de bevindingen uit de verschillende controles die vanaf 15 september 2011 op regelmatige basis bij de recreatiewoningen zijn verricht, het vermoeden rechtvaardigen dat de recreatiewoningen worden gebruikt voor de huisvesting van buitenlandse werknemers, zodat sprake is van niet-recreatief gebruik.
Verzoeker kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen gemotiveerd bezwaar gemaakt.
5. In geschil is in de eerste plaats of verweerder bevoegd is tot handhavend optreden. In dat verband heeft verzoeker onder meer betoogd dat uit de controlerapporten niet kan worden afgeleid dat de recreatiewoningen worden gebruikt voor huisvesting van buitenlandse werknemers. Verweerder heeft zich volgens verzoeker dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van strijdig gebruik. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in dit betoog.
Vooropgesteld wordt dat het op de weg van verweerder ligt om de voor het vermoeden dat sprake is van een overtreding van de planvoorschriften vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan verzoeker om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van de feiten, zoals verweerder die heeft vastgesteld, uit te gaan.
Uit de door verweerder verstrekte controlerapporten blijkt dat tijdens de verschillende controles in de periode van 15 september 2011 tot en met 10 januari 2012, derhalve gedurende een relatief lange periode van bijna vier maanden, de recreatiewoningen telkens een bewoonde indruk maakten. De controles vonden allemaal plaats in de avonduren. Er waren personen in en rond de woningen aanwezig, er brandde verlichting en de televisie stond aan, waarbij gebruik werd gemaakt van schotelantennes en waarbij ook een aantal malen gebruik werd gemaakt van een kabel via de buren. Gedurende vrijwel deze gehele periode werden bij en in de recreatiewoningen veelal telkens dezelfde personen aangetroffen, in wisselende samenstelling. Eén van de aangetroffen personen is reeds eerder in 2011 bij controles in het kader van handhaving bij een andere recreatiewoning, vermoedelijk een woning tevens in eigendom bij verzoeker, aangetroffen. Ook werden er gedurende de gehele periode steeds dezelfde spullen bij de woningen waargenomen, zoals rieten stoelen, een fiets, droogrekken, speelgoed en vuilnis, hetgeen als een bevestiging kan worden aangemerkt voor de eerdere bevinding dat er telkens dezelfde personen in de woningen verbleven.
Uit de rapporten blijkt verder dat er bij de recreatiewoning met nummer [nummer] op 27 september 2011 een Poolse bezoeker is aangetroffen die heeft verklaard dat hij met de bewoners een tijd kwam afspreken voor vertrek naar een klus de volgende dag. Daarnaast - zo heeft verweerder ter zitting medegedeeld - is er tijdens een controle kort voor het onderzoek ter zitting, namelijk op 19 januari 2011, bij de recreatiewoning met nummer [nummer] een persoon aangetroffen die tijdens een handhavingscontrole in het voorjaar van 2011 al bij een andere recreatiewoning werd aangetroffen en die op 19 januari 2011 heeft verklaard dat hij daar verbleef om te werken.
Vast staat ten slotte dat het vakantiepark “Het Grootslag” een langdurige geschiedenis kent van permanente bewoning en huisvesting van buitenlandse werknemers en dat er ten aanzien van de recreatiewoningen van verzoeker al eerder is vastgesteld dat er in strijd met het bestemmingsplan buitenlandse werknemers werden gehuisvest, zo blijkt uit de door partijen aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 november 2007.
Gezien al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het vermoeden dat de recreatiewoningen worden gebruikt op een wijze strijdig met de bestemming “verblijfsrecreatieve doeleinden” voldoende met feiten onderbouwd. Verzoeker heeft de juistheid van dit vermoeden weliswaar steeds ontkend, maar deze ontkenning niet met concrete feiten, bijvoorbeeld door het overleggen van stukken, onderbouwd. De door verzoeker ter zitting overgelegde verklaring, ondertekend door een Poolse bewoner van de recreatiewoning met nummer [nummer], dat de woning wordt gehuurd voor recreatieve doeleinden, acht de voorzieningenrechter op zichzelf genomen onvoldoende om het vermoeden van strijdig gebruik te ontkrachten. Bij de huidige stand van zaken heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat sprake is van strijdig gebruik.
6. Verzoeker heeft voorts betoogd dat verweerder niet bevoegd is tot handhavend optreden, omdat hij een geslaagd beroep kan doen op het overgangsrecht, zoals neergelegd in artikel 17 van de planvoorschriften.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan - behoudens in dit artikellid - bepaalde en dat bestaat op het tijdstip, waarop het plan voor zover betrekking hebbend op de strijdigheid van dat gebruik van kracht wordt, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid met het plan niet wordt vergroot.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften is het bepaalde in het tweede lid niet van toepassing op gebruik als daar bedoeld, dat reeds in strijd was met het tot het daar genoemde tijdstip ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat tot op drie maanden voor dat tijdstip nog niet bekend was.
Gelet op de door verzoeker overgelegde stukken, acht de voorzieningenrechter het niet onaannemelijk dat de recreatiewoningen reeds voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan werden gebruikt voor de huisvesting van buitenlandse werknemers en derhalve toen al in strijd met het bestemmingsplan werden gebruikt. In het bijzonder kent de voorzieningenrechter daarbij betekenis toe aan de door verzoeker overgelegde verklaring van de heer [naam] van 29 september 2010, die eigenaar van een recreatiewoning op vakantiepark “Het Grootslag” is en vanaf 1996 lid van het bestuur is geweest. Deze heeft
- onder meer - verklaard dat alle recreatiewoningen in ieder geval vanaf 1995 bij toerbeurt werden verhuurd aan buitenlandse werknemers. Daarbij was sprake van langverhuur en de werknemers verbleven gedurende drie weken in een bepaalde recreatiewoning en verhuisden daarna naar een andere recreatiewoning, zodat de woning goed kon worden schoongemaakt en de verhuuropbrengst dan eerlijk werd verdeeld. Bij zijn verklaring heeft hij een verhuur- en beheerovereenkomst overgelegd.
Dat er reeds voor de inwerkingtreding van het huidige bestemmingsplan mogelijk sprake was van strijdig gebruik, maakt evenwel nog niet dat verzoeker een geslaagd beroep op het overgangsrecht toekomt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is namelijk niet komen vast te staan dat dit strijdige gebruik heeft voortgeduurd zonder een daarbij in aanmerking te nemen onderbreking en heeft plaatsgevonden zonder dat daarbij de bestaande strijdigheid met het bestemmingsplan is vergroot, zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften. Niet kan op voorhand worden aangenomen dat het voor het inwerkingtreden van het bestemmingsplan bestaande strijdige gebruik qua aard en omvang vergelijkbaar is met het huidige strijdige gebruik. De overgelegde stukken bieden vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de recreatiewoningen op het vakantiepark op eenzelfde structurele wijze voor de huisvesting van buitenlandse werknemers werden gebruikt als waarvan thans sprake is. Ten slotte heeft verzoeker vooralsnog niet aannemelijk weten te maken dat verweerder in ieder geval drie maanden vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan ervan op de hoogte is geraakt dat de recreatiewoningen in strijd met het bestemmingsplan werden gebruikt voor de huisvesting van buitenlandse werknemers.
Het betoog van verzoeker dat vanwege een geslaagd beroep op het overgangsrecht de bevoegdheid tot handhavend optreden ontbreekt, treft dan ook thans geen doel.
7. Verzoekers betoog dat hij niet kan worden aangemerkt als overtreder van het gebruiksverbod in artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften, omdat dit verbod alleen is gericht tot de gebruiker en niet tot de eigenaar van de recreatiewoningen, leidt evenmin tot het voorlopig oordeel dat verweerder niet bevoegd is tot de oplegging van een last onder bestuursdwang. Ook indien verzoeker niet zou kunnen worden aangemerkt als overtreder van het gebruiksverbod, is hij immers, gelet op het bepaalde in artikel 5:24, derde lid, van de Awb, als eigenaar van de recreatiewoningen terecht aangeschreven. Niet weersproken is dat hij het als eigenaar van de woningen feitelijk in zijn macht heeft om uitvoering te geven aan de last.
8. De voorzieningenrechter volgt verzoeker ten slotte niet in zijn betoog dat verweerder op grond van het handhavingsbeleid, zoals neergelegd in de Beleidsregel handhaving onrechtmatig gebruik recreatiewoningen gemeente Medemblik, had moeten besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom in plaats van een last onder bestuursdwang. Hoewel ingevolge artikel 2, derde lid, van dat beleid verweerder bij voorkeur optreedt door middel van het opleggen van een last onder dwangsom, heeft verweerder daarvan in dit geval op grond van het vierde lid van artikel 2 kunnen afwijken en een last onder bestuursdwang kunnen opleggen. Een last onder dwangsom kan ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb immers alleen worden opgelegd aan de overtreder, terwijl een last onder bestuursdwang ook kan worden opgelegd aan onder meer de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft. Verweerder heeft bovendien ter zitting afdoende toegelicht dat het opleggen van een last onder dwangsom aan de overtreders, in dit geval de feitelijke gebruikers van de recreatiewoningen, onuitvoerbaar is, gezien de frequente wisseling van deze gebruikers.
9. Het vorenstaande leidt dan ook tot het voorlopig oordeel dat verweerder bevoegd is tot handhavend optreden.
10. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Niet gebleken is van een concreet zicht op legalisatie, nu verweerder niet bereid is daaraan mee te werken. Verzoeker heeft met een beroep op het gelijkheidsbeginsel betoogd dat er niettemin sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe dienen te nopen om van handhavend optreden af te zien. In dit kader heeft hij gesteld dat verweerder heeft nagelaten handhavend op te treden tegen andere, vergelijkbare gevallen van overtreding van het bestemmingsplan op vakantiepark “Het Grootslag.”
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen, gelet op het gevoerde handhavingsbeleid en de toelichting daarop namens verweerder ter zitting. Verweerder heeft naar voren gebracht conform de in het handhavingsbeleid opgenomen prioriteitstelling te handelen, met inachtneming van het daarin opgenomen tijdspad. Feitelijk houdt dit in dat op het vakantiepark “Het Grootslag”, waaraan prioriteit 1 is toegekend, inmiddels reeds een aantal woningen is gecontroleerd en dat in een aantal concrete gevallen daadwerkelijk tot handhavend optreden is besloten. Daarbij is in eerste instantie de nadruk gelegd op de huisvesting van buitenlandse werknemers, terwijl later zal worden gecontroleerd op permanente bewoning. Het handhavingstraject met betrekking tot vakantiepark “Het Grootslag” zal in 2012 worden voortgezet en afgerond, aldus verweerder. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende komen vast te staan dat verweerder een consistent en doordacht handhavingsbeleid voert en dat beleid op de juiste wijze uitvoert.
Uit het voorgaande volgt dat er op voorhand geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe moeten brengen om van handhavend optreden af te zien.
11. Anders dan verzoeker, acht de voorzieningenrechter voorts een begunstigingstermijn van vier weken niet onredelijk. Een begunstigingstermijn dient er slechts toe om de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd of er bestuursdwang wordt toegepast. Verzoeker heeft geen omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven te veronderstellen dat de gestelde begunstigingstermijn te kort is voor het uitvoeren van de last.
12. De voorzieningenrechter stelt ten slotte vast dat in het bestreden besluit niet is bepaald dat de kosten van bestuursdwang op verzoeker zullen worden verhaald, zodat hetgeen verzoeker daarover heeft aangevoerd onbesproken kan blijven.
13. Gelet op het voorgaande, bestaat er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit naar verwach-ting in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening komt derhal-ve niet voor toewijzing in aanmerking.
14. Bij deze beslissing is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2012.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.