RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2012 in de zaak tussen
[verzoeker], te [plaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. R.R.B. Dayala),
de burgemeester van de gemeente Alkmaar, verweerder
(gemachtigde: mr. E.C.W. van der Poel).
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2011 heeft verweerder geweigerd aan verzoeker een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een seksinrichting, bestaande uit vier werkkamers, in het pand aan [adres] te [plaats] (het pand).
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 28 december 2011 bezwaar gemaakt. Bij brief van
2 januari 2012 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld ter zitting van 27 januari 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. V. Platteeuw, kantoorgenote van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Schnerr, M. Hartog en zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter acht de spoedeisendheid van het onderhavige verzoek in voldoende mate aannemelijk gemaakt. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij ten behoeve van het pand huurverplichtingen is aangegaan en ook daadwerkelijk maandelijks huur betaalt, dat hij ten behoeve van de exploitatie investeringen heeft gedaan en dat hij met de onderhavige procedure mede beoogt zijn rechten te waarborgen in de thans lopende procedure rond het ontwerpbestemmingsplan “Achterdam”. De voorzieningenrechter heeft geen redenen hieraan te twijfelen. Aan verzoeker kan dan ook een spoedeisend belang niet worden ontzegd.
De gevraagde voorziening strekt ertoe het primaire besluit tot weigering van een exploitatievergunning te schorsen en verzoeker te behandelen als ware hij in het bezit van de gevraagde exploitatievergunning. Dit dient als een verstrekkende voorlopige voorziening te worden aangemerkt. Een dergelijk verzoek komt in beginsel alleen voor toewijzing in aanmerking, indien het evident is dat de gevraagde exploitatievergunning niet had mogen worden geweigerd. Die situatie doet zich in dit geval niet voor, zoals blijkt uit het navolgende.
2. Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Alkmaar (de APV) is het verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV wordt de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, geweigerd indien de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening.
3. Ter plaatse vigeert het bestemmingsplan “Oostelijk deel binnenstad I”. Op het betreffende perceel rust de bestemming ‘woondoeleinden I”.
Ingevolge artikel II van de planvoorschriften bij het “Paraplubestemmingsplan prostitutiebeleid”, dat is goedgekeurd op 14 augustus 2001 en van toepassing is het bestemmingsplan “Oostelijk deel binnenstad I”, wordt tot strijdig gebruik van de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken in ieder geval gerekend het gebruik als seksinrichting.
Ingevolge artikel III, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan bepaalde. Ingevolge het tweede lid verlenen Burgemeester en Wethouders vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
4. Verweerder heeft de gevraagde exploitatievergunning wegens strijd met het bestemmingsplan op grond van het bepaalde in artikel 3.3.2 van de APV geweigerd.
Verzoeker kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen gemotiveerd bezwaar gemaakt.
5. Vast staat dat het gebruik van het pand ten behoeve van een seksinrichting in strijd is met de op het perceel rustende bestemming “Woondoeleinden I” en dat op grond van artikel II van de planvoorschriften bij het “Paraplubestemmingsplan prostitutiebeleid” sprake is van strijdig gebruik. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of deze strijdigheid met het op 24 maart 2003 genomen - onherroepelijke - besluit tot vrijstelling van het bestemmingsplan en verlening van een bouwvergunning is opgeheven. Daarbij zijn partijen in het bijzonder verdeeld over de reikwijdte van dit besluit.
Op basis van de gedingstukken, waaronder het besluit van 24 maart 2003 en de daarbij behorende bouwtekening, en mede gezien de toelichting van partijen ter zitting, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanknopingspunten voor het voorlopig oordeel dat op
24 maart 2003 vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend voor het bouwplan en het beoogd gebruik als seksinrichting met drie werkkamers. Op voorhand is niet aannemelijk geworden dat is beoogd met dit besluit vier werkkamers toe te staan. Verzoeker heeft dit ter zitting ook niet langer bestreden.
Het betoog van verzoeker dat alleen vrijstelling kon worden verleend voor strijdig gebruik in algemene zin en dat destijds ten onrechte een beperking is gelegd op het aantal werkkamers, kan hem in de onderhavige procedure niet baten. Dit betoog had aan de orde kunnen en dienen te komen in de procedure rond de vrijstelling en verlening van de bouwvergunning in 2003 en kan thans niet alsnog met succes naar voren worden gebracht.
Verzoekers stelling voorts dat er in 2005 alsnog legalisatie heeft plaatsgevonden voor het gebruik van vier werkkamers in de seksinrichting, in plaats van de eerder toegestane drie werkkamers, leidt bij gebreke aan een toereikende onderbouwing evenmin tot een ander oordeel. Dat de politie in 2005 mogelijk in het kader van de haar destijds toekomende bevoegdheid tot het verlenen van een exploitatievergunning alsnog vier werkkamers heeft toegestaan, laat immers onverlet dat niet is gebleken dat daarvoor ook door het bevoegde orgaan vrijstelling van het bestemmingsplan is verleend.
6. Het beroep van verzoeker op het overgangsrecht in het vigerende bestemmingsplan, slaagt evenmin. Voor een geslaagd beroep op het overgangsrecht dient immers aannemelijk te worden gemaakt dat het pand op de peildatum in gebruik was als seksinrichting met vier werkkamers en dit gebruik sindsdien ononderbroken heeft plaatsgevonden. Tot op heden is gesteld noch gebleken dat van een dergelijk ononderbroken gebruik van het pand met vier werkkamers in dit geval sprake is geweest. Het op 24 november 2003 genomen besluit tot vrijstelling en verlening van een bouwvergunning vormt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter juist een aanwijzing voor het tegendeel. Zoals hierboven reeds is overwogen, moet er immers vooralsnog vanuit worden gegaan dat het besluit uit 2003 betrekking heeft op het gebruik van het pand als seksinrichting met slechts drie werkkamers. Daarbij moet worden aangenomen dat het feitelijk gebruik van het pand met dit besluit in overeenstemming was. Dit leidt tot het voorlopig oordeel dat er in ieder geval gedurende een aanzienlijke periode van ongeveer twee jaar, namelijk in ieder geval totdat er op 15 november 2005 een exploitatievergunning is afgegeven voor vier werkkamers, sprake is geweest van een relevante onderbreking in het gebruik. Reeds hierom kan het beroep op het overgangsrecht niet slagen.
7. Het vorenstaande leidt tot het voorlopig oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de in artikel 3.2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV opgenomen imperatieve weigeringgrond van strijd met het bestemmingsplan zich in dit geval voordoet, zodat verweerder terecht de gevraagde exploitatievergunning heeft geweigerd.
Hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd, waaronder zijn beroep op het vertrouwensbeginsel, kan daaraan niet afdoen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is immers vereist dat door verweerder zodanig duidelijke en ondubbelzinnige uitlatingen zijn gedaan aan verzoeker dat daardoor bij hem de rechtens te honoreren verwachting is gewekt dat hem een exploitatievergunning voor een seksinrichting met vier werkkamers zou worden verleend. Hiervan is op geen enkele wijze gebleken.
8. Gelet op het voorgaande, bestaat er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit naar verwach-ting in bezwaar geen stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening komt derhal-ve niet voor toewijzing in aanmerking.
9. Bij deze beslissing is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Slijkhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2012.
griffier voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.