ECLI:NL:RBALK:2012:BV2667

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1108
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van WW-uitkering met inkomsten als zelfstandige na beëindiging van de uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WW-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had toestemming gekregen om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden als zelfstandige te verrichten, terwijl zijn WW-uitkering doorliep. Na beëindiging van de WW-uitkering heeft het UWV een bedrag van € 10.855,00 teruggevorderd van de eiser, omdat hij teveel als voorschot had ontvangen. De eiser was van mening dat de berekening van de terugvordering niet correct was, omdat het UWV geen rekening had gehouden met de ondernemersaftrek en dat het bestreden besluit in strijd was met het vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de regels omtrent de verrekening van inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap met de WW-uitkering correct waren toegepast. De rechtbank oordeelde dat het UWV de herziening en terugvordering op basis van de toepasselijke regels had berekend en dat er geen aanleiding was om het Besluit onverbindend te verklaren. De rechtbank verwierp ook de stelling van de eiser dat het bestreden besluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de informatie die aan de eiser was verstrekt voldoende was en dat hij niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de regels omtrent de verrekening van zijn inkomsten. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1108
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. E.E.F.H.M. van Sark),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: mr. M. van der Feer).
Procesverloop
Eiser heeft over de periode van 22 september 2008 tot en met 22 maart 2009 een voorschot op zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
Bij besluit van 8 december 2010 (het primaire besluit I) heeft verweerder een bedrag van € 10.855,00 van eiser teruggevorderd wegens over voornoemde periode teveel als voorschot betaalde WW-uitkering.
Bij besluit van 24 januari 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder vastgesteld dat eiser maandelijks een bedrag van € 553,63 moet terugbetalen.
Bij besluit van 19 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I gegrond verklaard en daarbij de hoogte van de terugvordering vastgesteld op een bedrag van € 8.516,82. Het bezwaar tegen het primaire besluit II heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Met ingang van 1 juli 2008 heeft verweerder aan eiser een WW-uitkering toegekend. Bij het besluit van 19 september 2008 heeft verweerder aan eiser toestemming verleend om gedurende de periode van 22 september 2008 tot en met 22 maart 2009 werkzaamheden in de uitoefening van een eigen bedrijf te verrichten. In dat besluit is bepaald dat tijdens deze periode de WW-uitkering doorloopt en dat op die uitkering 70% van zijn inkomsten als zelfstandige in mindering worden gebracht. Tot slot is bepaald dat de uitkering over deze periode als voorschot betaalbaar wordt gesteld.
Eiser is vervolgens met een schoonmaakbedrijf gestart. Met ingang van 23 maart 2009 heeft verweerder de WW-uitkering van eiser beëindigd. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten genomen.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de herziening en terugvordering correct heeft berekend op grond van de toepasselijke regels, met dien verstande dat verweerder ten gunste van eiser geen rekening heeft gehouden met de ondernemersaftrek.
2. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de inkomsten van eiser als zelfstandige verkregen na de beëindiging van de WW-uitkering heeft verrekend met de WW uitkering.
3.1. Eiser voert aan dat het Inkomstenbesluit WW onverbindend moet worden verklaard, omdat het in strijd is met artikel 35aa in samenhang met artikel 77a van de WW. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat deze regeling in strijd is met de doelstelling ervan. Deze regeling kan niet als een stimulans worden gezien, zoals blijkens de toelichting is beoogd.
3.2. Op grond van artikel 77a, eerste lid, van de WW, voor zover van belang, kan het UWV een werknemer toestemming verlenen om gedurende maximaal 26 kalenderweken werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep te verrichten.
Op grond van artikel 35aa, eerste lid, van de WW wordt de uitkering indien de werknemer toestemming heeft verkregen van het UWV om werkzaamheden als bedoeld in artikel 77a, eerste lid, te verrichten en het recht op uitkering op grond van het tweede lid van dat artikel blijft bestaan, verminderd met 70% van de inkomsten uit of in verband met die werkzaamheden.
Op grond van artikel 35aa, tweede lid, van de WW kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de inkomsten, bedoeld in het eerste lid, de berekening daarvan en de periode waaraan deze worden toegerekend.
3.3. De rechtbank stelt vast dat de regels als bedoeld in artikel 35aa, tweede lid, van de WW ten tijde van de periode in geding waren neergelegd in het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW (hierna: het Besluit). Dit besluit is opgevolgd door het Inkomstenbesluit WW van 26 juni 2009, welk besluit - naar ter zitting door verweerder is bevestigd - ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Aangezien de berekening op grond van het Besluit in het onderhavige geval tot eenzelfde uitkomst leidt
- wat ter zitting is bevestigd - ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Voormelde beroepsgrond van eiser leest de rechtbank als een verzoek om het Besluit onverbindend te verklaren.
3.4. Voornoemde artikelen zijn bij de Wet Wijziging van de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met de wijziging van het WW-stelsel en wijziging van het ontslagrecht (hierna: Wet wijziging WW-stelsel en ontslagrecht) opgenomen in de WW.
Blijkens de Nota van wijziging van 6 december 2005 (TK, vergaderjaar 2005-2006, 30 370, nr. 5) hebben de wijzigingen tot doel om belemmeringen weg te nemen die worden ervaren door ondernemers die starten vanuit een WW-uitkering. Door dit voorstel worden de mogelijkheden om startende zelfstandigen vanuit een WW-uitkering te faciliteren verruimd, met als verwacht effect (duurzame) uitstroom uit de uitkering.
In deze Nota van wijziging zijn onder meer de volgende belemmeringen genoemd:
* De WW-gerechtigde die zich wil oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap kan op dit moment gebruik maken van een oriëntatieperiode van drie maanden. Tijdens deze oriëntatieperiode mogen geen werkzaamheden voor het eigen bedrijf verricht worden. Doordat ook opdrachtverwerving tijdens de oriëntatieperiode niet is toegestaan, kan geen goed inzicht verkregen worden in de haalbaarheid van het te starten bedrijf;
* De huidige duur van de oriëntatieperiode van drie maanden wordt als te beperkt ervaren om levensvatbaarheid van het bedrijf te kunnen inschatten;
* Urenverrekening en sollicitatieplicht bij (deeltijd)start: wanneer er werkzaamheden voor het eigen bedrijf worden verricht wordt de uitkering gekort voor het aantal uren dat die werkzaamheden verricht worden, zonder dat hier in de meeste gevallen van startende zelfstandigen een redelijk inkomen tegenover staat. Daarnaast geldt voor het overig aantal uren dat een uitkering wordt ontvangen de sollicitatieplicht; […].
Waarna de Nota van wijziging vervolgt met:
‘Om deze belemmeringen weg te nemen wordt voorgesteld de WW op een aantal punten te wijzigen.
Ten eerste wordt de WW-gerechtigde toegestaan, na toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV), om gedurende zes maanden te starten als zelfstandige, en dus ook werkzaamheden te verrichten, met behoud van uitkering. Eventuele inkomsten worden wel voor 70% verrekend met de uitkering. De startende zelfstandige is hierdoor gedurende de termijn dat de toestemming bestaat om de werkzaamheden te verrichten, verzekerd van inkomsten. Om de WW-gerechtigde niet te bevoordelen ten opzichte van andere startende ondernemers, worden de inkomsten verrekend met de uitkering. Door 70% te verrekenen en doordat een deel van de inkomsten behouden mag worden wordt een prikkel gegeven om snel inkomsten te genereren. Er is gekozen voor een termijn van zes maanden omdat deze termijn overeenkomt met de gemiddelde verblijfsduur van veel WW-gerechtigden, met een korte afstand tot de arbeidsmarkt, in de uitkering. Daarnaast mag de termijn niet te lang zijn om concurrentievervalsing tegen te gaan, de startende zelfstandige is immers door deze regeling verzekerd van inkomsten gedurende zes maanden.’
Verder is in de Nota van wijziging bij artikel 35aa van de WW toegelicht:
‘De werknemer die op grond van artikel 77a, eerste lid, toestemming krijgt om werkzaamheden te verrichten in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep behoudt op grond van het tweede lid van dat artikel zijn recht op uitkering. Inkomsten die de werknemer uit of in verband met deze werkzaamheden verwerft, zullen tot 70% van die inkomsten worden verrekend met deze uitkering. Over de wijze waarop deze inkomsten zullen worden berekend en aan welke periode zij kunnen worden toegerekend, zullen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld.’
In de Nadere Memorie van Antwoord van 21 april 2006 (EK, vergaderjaar 2005-2006, 30 370, E) is onder meer aangegeven:
‘In de huidige situatie is het uitvoeren van activiteiten ten behoeve van een eigen bedrijf reden om de WW uitkering met onmiddellijke ingang te beëindigen. Betrokkene is immers niet meer werkloos. Met onderhavig wetsvoorstel worden in wet- en regelgeving mogelijkheden gecreëerd om het starten als zelfstandig ondernemer te stimuleren. WW-gerechtigden die willen starten als zelfstandig ondernemer kunnen na toestemming van het UWV gedurende maximaal 6 maanden werkzaamheden verrichten ten behoeve van een eigen bedrijf met behoud van uitkering en zonder sollicitatieplicht. […]. Van de inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap wordt 70% verrekend met de WW-uitkering. De wijze van verrekening wordt geregeld in het Besluit vaststelling inkomsten startende zelfstandigen WW.’
3.5. Gelet op voormelde passages uit de geschiedenis van totstandkoming van de Wet wijziging WW-stelsel en ontslagrecht kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn betoog dat het Besluit onverbindend moet worden verklaard. De doelstelling van deze wetswijziging was om de in de Nota van wijziging aangegeven belemmeringen weg te nemen. De mogelijkheden om startende zelfstandigen vanuit een WW-uitkering te faciliteren werden door dit voorstel verruimd. De zinsnede ‘Met onderhavig wetsvoorstel worden in wet- en regelgeving mogelijkheden gecreëerd om het starten als zelfstandig ondernemer te stimuleren’ in de Nadere Memorie van Antwoord van 21 april 2006 ziet de rechtbank in samenhang met de twee daaraan voorafgaande zinsneden. Hieruit volgt dat ten tijde van het wetsvoorstel van de WW geen stimulerende werking uitging om activiteiten ten behoeve van een eigen bedrijf uit te voeren. Immers, de WW-uitkering werd met onmiddellijke ingang beëindigd als werkzaamheden ten behoeve van een eigen bedrijf werden uitgevoerd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat bij de verrekening alleen die inkomsten in aanmerking worden genomen die gedurende de periode van zes maanden worden gegenereerd. De rechtbank verwerpt dan ook de beroepsgrond van eiser dat het Besluit in strijd is met de doelstelling van de artikelen 35aa en 77a van de WW.
4.1. Eiser voert voorts aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
4.2. In de uitspraak van 20 juli 2011 (LJN: BR2422) heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat het Uwv geen ruimte heeft om af te wijken van de toepasselijke wettelijke voorschriften. Het Besluit biedt geen mogelijkheid om de inkomsten verkregen na de beëindiging van de WW-uitkering buiten beschouwing te laten. Verweerder kan daarom bij het nemen van dat besluit geen rekening houden met de belangen van eiser. Voor toetsing van het bestreden besluit aan het evenredigheidsbeginsel bestaat dan ook geen ruimte. De rechtbank verwerpt ook deze beroepsgrond van eiser.
5.1. Eiser voert tot slot aan dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Hij heeft begrepen en kunnen begrijpen dat bij de berekening van de hoogte van zijn inkomsten alleen rekening zou worden gehouden met inkomsten die zien op de startperiode van zes maanden. De informatie die verweerder heeft verstrekt in de folder ‘Kan ik met een uitkering ook voor mezelf beginnen’ uit 2007 (hierna: de folder) was volgens eiser niet volledig.
Ter zitting heeft eiser betoogd dat hij zich niet kan herinneren dat hij de folder heeft ontvangen. Voor zover hij de folder heeft ontvangen, zou hij hem wellicht niet hebben begrepen. Eiser pikt dingen pas op als het hem wordt voorgelezen. Voorts lag het volgens eiser op de weg van verweerder om adequate informatie te verstrekken. De re integratiecoach is tijdens de gesprekken niet uitvoerig ingegaan op de verrekeningsmethode. De coach bracht de verhouding 70-30% in het kader van de 26 weken van de startperiode. Dit heeft eiser ook uit de folder begrepen. Als de folder correct en volledig was, had de heer Van Ogtrop geen notitie geschreven. Ook zou de folder in latere redacties niet zijn veranderd. Verder blinken de brieven van 14 april 2009 en 18 november 2010 niet uit in duidelijkheid, aldus eiser ter zitting.
5.2. De rechtbank stelt vast dat blijkens het door eiser ondertekende en teruggestuurde Gespreksverslag Rechten en Plichten, eigen bedrijf, de folder op 19 september 2008 aan eiser is meegegeven. In het aanvullend bezwaarschrift van 3 maart 2011 heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat eiser de folder (versie 2007) heeft meegekregen. De betwisting van ontvangst van deze folder ter zitting acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
De rechtbank stelt voorts vast dat de folder algemene informatie bevat en de lezer die preciezer wil weten wat voor hem in zijn situatie geldt naar het Uwv verwijst. De folder vermeldt onder meer:
‘Tijdens de startperiode krijgt u uw WW-uitkering als voorschot. Na twee jaar bekijkt UWV of en zo ja, hoeveel u moet terugbetalen. Hoeveel dat is, ligt aan de winst die u heeft gemaakt. Ook uw inkomsten van na de startperiode tellen mee. Het kan dus zijn dat u in de startperiode weinig verdient, maar dat u toch moet terugbetalen over deze periode.’
Daarbij is een voorbeeld opgenomen. In dit voorbeeld maakte de zelfstandige geen winst in de startperiode van 26 weken, maar wel in de periode na het eindigen van deze periode. In dit voorbeeld stelt verweerder de inkomsten vast door optelling van € 0 over de eerste 26 weken en een gedeelte van de behaalde jaarwinst na de startperiode. Vervolgens rekent verweerder de helft van de berekende inkomsten toe aan de startperiode en van dit bedrag verrekent verweerder 70% met de WW-uitkering over de startperiode.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit voormelde passage en het rekenvoorbeeld zonneklaar dat de inkomsten van na de startperiode meetellen bij de berekening van de inkomsten.
5.3. De door eiser overgelegde notitie van F. van Ogtrop, jurist bij het Juridisch Kenniscentrum van verweerder, van 10 februari 2011 leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze notitie blijkt dat het in de eerste periode na de invoering van de startersregeling is voorgekomen dat betrokkenen informatie hebben gekregen waarin de systematiek van de aftrek niet is uitgelegd. In de vanaf oktober 2006 uitgegeven folders is volgens Van Ogtrop wel een duidelijke uitleg gegeven. De rechtbank deelt deze visie over de door eiser ontvangen folder. Voor zover de folder nadien zou zijn gewijzigd, zoals door de gemachtigde van eiser is betoogd, impliceert dit niet dat de folder die eiser heeft ontvangen, niet duidelijk zou zijn.
5.4. De rechtbank is voorts niet gebleken van uitdrukkelijke en ondubbelzinnige mededelingen van de re-integratiecoach over de verrekening van inkomsten die eiser als zelfstandige zou genereren na de startperiode van 26 weken. In het gespreksverslag van 19 september 2008 is slechts vermeld dat inkomsten achteraf worden verrekend op basis van de aanslag van de Belastingdienst.
5.5. Ook de zinsnede in het toestemmingsbesluit van 19 september 2008 ‘Omdat de hoogte van uw inkomsten als zelfstandige pas nà de startperiode bekend zal zijn, betalen we over de startperiode uw uitkering uit als voorschot’ kan naar het oordeel van de rechtbank niet bij eiser een gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt. Hoe de hoogte van de inkomsten zou worden berekend, blijkt namelijk niet uit deze zinsnede. Daarbij is aangekondigd dat verweerder eiser na de startperiode nader zal informeren over de verrekening van zijn inkomsten. Indien eiser op voorhand nadere informatie had willen ontvangen met betrekking tot de berekeningswijze, had het op zijn weg gelegen om zich op de hoogte te stellen van de op de startperiode betrekking hebbende regelgeving. Hij had contact kunnen opnemen met de uitkeringsafdeling van verweerder en kennis kunnen nemen van door verweerder vervaardigd foldermateriaal over de startersregeling. Voor zover eiser moeite heeft om teksten te lezen, had het op zijn weg gelegen de folder door anderen te laten voorlezen en/of uit te leggen.
5.6. In het besluit van 14 april 2009 tot beëindiging van de WW-uitkering heeft verweerder nadere informatie verstrekt over de verrekening van de inkomsten met de WW uitkering. De rechtbank is van oordeel dat uit dit besluit, anders dan door eiser is betoogd, duidelijk blijkt dat bij de vaststelling van de inkomsten wordt uitgegaan van de belastbare winst over de kalenderjaren 2008 en 2009. Voor zover er bij eiser onduidelijkheden bestonden over de wijze van verrekening, had het naar het oordeel van de rechtbank op zijn weg gelegen daarover navraag te doen.
5.7. Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank dat het eiser, anders dan in de door hem genoemde uitspraak van de Rechtbank Zwolle van 16 maart 2010 (LJN: BM0082), niet aan tijdige en adequate mondelinge en/of schriftelijke voorlichting over zijn rechten en plichten op grond van de WW voorafgaand aan, tijdens én na afloop van de re integratieperiode heeft ontbroken. De rechtbank verwerpt daarom ook de beroepsgrond van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Bankert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2012.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.