ECLI:NL:RBALK:2012:BV3099

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/861
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en loondoorbetalingsverplichting in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 9 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkgever, eiseres, voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor haar werknemer die sinds juni 2008 ziek was. De rechtbank oordeelde dat de verplichting tot re-integratie-inspanningen pas begint op de eerste dag van de wachttijd, in dit geval 19 juni 2008, en niet eerder, zoals het UWV had gesteld. Eiseres had de werknemer voor 50% in aangepast werk geplaatst en had ook buiten het bedrijf naar werk gezocht. De rechtbank concludeerde dat het UWV ten onrechte een loonsanctie had opgelegd, omdat de re-integratie-inspanningen van eiseres voldoende waren, ondanks dat het resultaat niet bevredigend was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het UWV en herstelde de situatie door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en de loonsanctie op te heffen. De rechtbank oordeelde dat de werkgever niet verplicht was een re-integratiebureau in te schakelen, en dat de inspanningen die zij had verricht, in overeenstemming waren met de beleidsregels van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector bestuursrecht
zaaknummer: 11/861 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 februari 2012 in de zaak tussen
de vennootschap onder firma [naam], waarvan de vennoten zijn [naam 1] en [naam 2], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres
(vertegenwoordigd door: [naam 2]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor Alkmaar), verweerder
(gemachtigde: mr. W. van Nieuwburg).
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft verweerder eiseres een loondoorbetalingsverplichting opgelegd tot 17 juni 2011, betreffende [naam werknemer] (hierna: de werknemer), omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.
Bij besluit van 29 oktober 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 2] die werd vergezeld door H. Izaks, werkzaam als arbeidsdeskundige.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.
Overwegingen
1. Alvorens inhoudelijk het beroep te kunnen beoordelen dient de rechtbank eerst vast te stellen of het beroep tijdig is ingediend.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat eiseres op 28 februari 2011 telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder met de vraag wanneer de beslissing op bezwaar verwacht kon worden. Verweerder heeft vervolgens op 1 maart 2011 het bestreden besluit in kopie aan eiseres toegezonden. Verweerder heeft verder verklaard dat het bestreden besluit niet aangetekend is verzonden en dat ook geen registratie van de verzending is gemaakt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat het bestreden besluit pas op 1 maart 2010 aan eiseres is bekendgemaakt, waarna de beroepstermijn van zes weken is aangevangen. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 6 april 2011 en derhalve tijdig ingediend.
2. De rechtbank dient verder te beoordelen of verweerder terecht de termijn waarin eiseres gehouden is aan de werknemer loon door te betalen, heeft verlengd met 52 weken, omdat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zou hebben verricht.
3.1. Voor de beoordeling van het geschil is de volgende regelgeving relevant, zoals deze gold ten tijde van belang.
3.2. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geldt als eerste dag van de wachttijd de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en afwijkende regels worden gesteld in verband met het voor bijzondere gevallen vaststellen van welke dag als eerste werkdag wordt aangemerkt.
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA bepaalt dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het UWV het tijdvak verlengt gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA gaat de aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet vergezeld van een re-integratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
3.3. In de ministeriële Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar (regeling van 25 maart 2002, Stcrt. 2002, 60, zoals laatstelijk gewijzigd bij regeling van 6 december 2006, Stcrt. 2006, 252) is nader uitwerking gegeven aan artikel 25, eerste, tweede en derde lid, van de Wet WIA.
3.4. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 252, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224; hierna: de Beleidsregels) is bepaald dat het Uwv bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA, het beoordelingskader hanteert, zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De werknemer is sinds 1 juni 1986 bij eiseres in dienst geweest. Op 19 juni 2008 meldde hij zich ziek. Voor de datum van ziekmelding was de werknemer werkzaam in de functie van chauffeur/loodsmedewerker voor 40 uur per week. De ziekmelding had te maken met het feit dat zijn groot rijbewijs op 4 januari 2008 werd ingenomen in verband met oogklachten.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, zodat de loondoorbetalingsverplichting terecht is verlengd met maximaal 52 weken.
Verweerder stelt dat het voor eiseres al op 4 januari 2008 duidelijk had moeten zijn dat de werknemer ongeschikt was voor zijn eigen werk als chauffeur. Dat is de dag waarop de werknemer zijn groot rijbewijs kwijtraakte. Zijn werkzaamheden bestonden volgens verweerder voor 80% uit vrachtwagenchauffeurwerkzaamheden waarvoor het groot rijbewijs is vereist en voor 20% uit loodswerkzaamheden. Eiseres heeft de werknemer voor 50% geplaatst in aangepast werk, te weten loodswerkzaamheden. Er is verder geen werk voor de werknemer bij eiseres. Op basis hiervan had het voor eiseres duidelijk moeten zijn dat het tweede spoor al in januari 2008 had moeten worden ingezet.
Eiseres heeft de werknemer weliswaar geholpen met het zoeken naar werk buiten het bedrijf en dus het tweede spoor opgestart, maar dit is volgens verweerder onvoldoende snel en adequaat gebeurd. Pas eind 2009/begin 2010, toen bleek dat de inspanningen van eiseres in het tweede spoor onvoldoende resultaat hadden, heeft eiseres verweerder ingeschakeld en op 9 februari 2010 een re-integratiebureau.
Verder wijst verweerder erop dat sprake is van een heel lang dienstverband. In een dergelijk geval rust op eiseres als werkgever een extra verplichting tot re-integratie. Daarbij neemt verweerder in aanmerking dat de werknemer vanwege zijn leeftijd moeilijk plaatsbaar is op de arbeidsmarkt, een eenzijdig arbeidsverleden heeft en een gebrekkige opleiding. Aan dat laatste is in het kader van een re-integratietraject wat te doen. Een werknemer die altijd als vrachtwagenchauffeur heeft gewerkt en met 58 jaar zijn groot rijbewijs kwijtraakt, verliest daarmee vrijwel geheel zijn positie op de arbeidsmarkt. Om hem weer volledig te kunnen laten meedraaien, is een compenserende investering nodig. De begeleidende en bemiddelende activiteiten van eiseres acht verweerder te mager. Verweerder stelt dat niet verweerder moet bewijzen dat meer intensieve inspanningen tot een plaatsing zouden hebben geleid, maar dat eiseres moet aantonen dat haar inspanningen voor deze werknemer in deze situatie voldoende adequaat zijn geweest. Verweerder is van mening dat eiseres daarin niet is geslaagd.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiseres stelt dat sommige feiten en omstandigheden zoals genoemd in het rapport van de arbeidsdeskundige bij de WIA-aanvraag onjuist zijn weergegeven dan wel niet zijn vermeld. Zo is onder meer uitgegaan van een onjuist beeld van de werkzaamheden van de werknemer; die bestonden voor 50% uit chauffeurswerkzaamheden en voor 50% uit werkzaamheden als heftruckchauffeur/loodsmedewerker. Eiseres heeft daar in haar bezwaarschrift uitgebreid op gewezen. Verweerder is hier niet op ingegaan in het bestreden besluit en in dat besluit staan ook onjuistheden vermeld.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte stelt dat eiseres niet in een duur re integratietraject wilde investeren omdat zij dat zelf kan. De mogelijkheid om zelf het tweede spoor in te zetten staat in verweerders folder die eiseres in 2008 is uitgereikt. Het inschakelen van een re-integratiebedrijf - wat geld kost - is niet verplicht. Dit staat in verweerders beleid en werd door de Arboarts bevestigd. Eiseres voert aan dat zij bij het inzetten van het tweede spoor zelf juist actief heeft gezocht naar werk voor de werknemer. Ten onrechte stelt verweerder dat sprake is van ‘slechts begeleidende en bemiddelende activiteiten’. Vanaf augustus 2008 heeft eiseres veelvuldig contact gehad met het CWI in Schagen.
In november 2009 is arbeidsdeskundige Izaks en in maart 2010 het Poortwachterscentrum geraadpleegd met de vraag of het zinvol was het tweede spoor alsnog uit te besteden. De reactie was dat men positief was over de door eiseres verrichtte inspanningen.
Verder benadrukt eiseres dat het poortwachterstraject en de loondoorbetalingsverplichting gedurende twee jaar ingaan op de dag van ziekmelding. In dit geval was dat 19 juni 2008 en niet 4 januari 2008. Tussen 4 januari 2008 en 19 juni 2008 heeft eiseres ook inspanningen verricht om te zoeken naar een oplossing. Verweerder houdt hier geen rekening mee. De werknemer heeft in deze periode ook bezwaar gemaakt tegen de intrekking van het groot rijbewijs, wat mogelijk tot volledige werkhervatting zou leiden. Het tweede spoor is in augustus 2008 opgestart met het contact met CWI. Dat is 2 maanden na de ziekmelding en derhalve tijdig.
De werknemer werkte voor 50% in aangepast werk bij eiseres, te weten de bestaande werkzaamheden als heftruckchauffeur/loodsmedewerker. De werknemer zou met ingang van januari 2009 aan het werk kunnen bij een tegelhandel voor de andere 50%, maar door de onredelijke eisen van verweerder (detacheringscontract) vond dit geen doorgang. De inspanning van eiseres die hiermee gepaard ging wordt door verweerder niet genoemd.
Verder betwist eiseres het standpunt van verweerder dat de werknemer met het verliezen van zijn groot rijbewijs vrijwel geheel zijn positie op de arbeidsmarkt verliest. De werknemer heeft immers ook 25 jaar ervaring als heftruckchauffeur en loodsmedewerker en kan dit werk voor 100% verrichten. Het ligt voor de hand om naar dit soort werk te zoeken in plaats van om te scholen. Hij kan met zijn BE rijbewijs ook nog tot 10 ton vervoeren en vele andere werkzaamheden uitvoeren.
Eiseres betoogt dat verweerders stelling dat eiseres pas eind 2010 een re-integratiebureau (arbeidsdeskundige Izaks) heeft ingeschakeld nadat de eigen inspanningen in het tweede spoor onvoldoende resultaat hadden ook onjuist is. Eiseres heeft dit gedaan om de eigen aanpak te laten toetsen en niet om het tweede spoor uit te besteden.
Eiseres voert aan dat het eerste spoor is gestart in april 2008 toen een flexibel inzetbare parttime chauffeur kon worden aangetrokken, die de vrachtwagenchauffeurswerkzaamheden van de werknemer heeft overgenomen. De werknemer behield een dienstverband van 50% voor de werkzaamheden als heftruckchauffeur/loodsmedewerker, aangevuld met chauffeurswerk waarvoor slechts het BE-rijbewijs is vereist.
Deze chauffeur kon echter niet blijven waarna andere chauffeurs werden aangetrokken, waaronder de heer [naam 3] die ook gedeeltelijk arbeidsongeschikt was en vanaf begin 2009 tot oktober 2009 bij eiseres werkzaam was als chauffeur. Door gebrek aan medewerking van verweerder, waarover nog een klacht loopt bij het UWV, leidde dit echter niet tot het beoogde resultaat. Dit had tot gevolg dat het eerste spoor eind 2009 eindigde.
Het tweede spoor liep vanaf augustus 2008 (vacaturebank CWI) tot het einde van het poortwachterstraject (indienen WIA-aanvraag) en zelfs daarna is eiseres blijven zoeken.
Het eerste en tweede spoor werden dus deels gelijktijdig gevolgd. De noodzaak van het volgen van het tweede spoor was tot het vertrek van de heer [naam 3] ook eigenlijk niet aanwezig. Normaal moeten tweede spoor-activiteiten na een jaar worden aangevangen. Eiseres wilde de werknemer liever niet kwijt en besloot de energie van het tweede spoor te richten op een deeltijdbaan elders, teneinde de werknemer in staat te stellen een (samengestelde) dienstbetrekking van 100% te bereiken.
Eiseres voert aan dat arboarts Speller op 4 november 2008 heeft gezegd dat bij stagnatie een arbeidsdeskundige ingeschakeld moest worden. Dat moment werd volgens eiseres eind 2009 bereikt, waarna arbeidsdeskundige Izaks werd ingeschakeld die op 9 december 2009 een rapport heeft opgesteld. Daarin staat dat de huidige re-integratie in het aangepaste werk als het maximaal haalbare wordt beschouwd. Het eerder inschakelen van deze deskundige zou volgens eiseres dus niet tot een andere aanpak hebben geleid.
Eiseres heeft ook in maart 2010 het Poortwachterscentrum geraadpleegd, nadat verweerder had geconcludeerd dat het traject uitbesteed moest worden. De consulent bij het Poortwachterscentrum heeft eiseres meegedeeld dat eiseres het maximale heeft gedaan voor het behoud van de werknemer voor de arbeidsmarkt.
Verweerder acht een loonwaarde van 65% een adequaat resultaat van re-integratie-inspanningen. Dit is slechts een verschil van 15% die door eiseres bij een gunstige economische situatie had kunnen worden opgevangen.
Eiseres vindt het onredelijk dat verweerder achteraf vraagt om alle werkzaamheden die zij heeft gedaan nogmaals door een re-integratiebureau te laten uitvoeren. Ten slotte stelt eiseres dat verweerder heeft verzuimd te omschrijven wat er mankeert aan het door eiseres gevolgde traject.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de Beleidsregels blijkt dat bij de beoordeling van het re-integratietraject het bereikte resultaat voorop staat. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. De betreffende hervatting moet een structureel karakter hebben, dat wil zeggen: het moet aannemelijk zijn dat de werknemer ook na afloop van de verplichte loondoorbetalingperiode in deze arbeid kan blijven werken. Het is mogelijk dat ondanks inspanningen een dergelijk resultaat niet haalbaar is. Van een bevredigend resultaat is sprake wanneer betrokkene tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode is ingeschakeld in arbeid met een loonwaarde van tenminste 65% van het loon vóór de ziekte.
Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden onderzocht wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Bij de beoordeling van re-integratie-inspanningen acht verweerder het opvolgen van de voorschriften op grond van de Regeling procesgang secundair ten opzichte van de feitelijke re-integratie-inspanningen.
In de Beleidsregels is verder bepaald dat de werkgever en de werknemer zich in eerste instantie moeten inspannen om de werknemer – eventueel met aanpassingen – zijn eigen functie te laten oppakken. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan ligt het in de lijn om te zoeken naar ander passend werk binnen het bedrijf. Bij langdurig verzuim geldt evenwel, zeker ter gelegenheid van de evaluatie aan het einde van het eerste ziektejaar (opschudmoment), dat van werkgever en werknemer verwacht mag worden dat zij, naast eventueel nog lopende re integratieactiviteiten gericht op herplaatsing in het eigen bedrijf, uitdrukkelijk de mogelijkheden van werkhervatting bij een andere werkgever (het zogenoemde “tweede spoor”) bezien, indien op dat moment nog niet tot gedeeltelijke werkhervatting in het eigen bedrijf is gekomen en er ook geen uitzicht is dat dit op korte termijn zal gebeuren.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) ziet in beginsel geen reden om te oordelen dat het in de Beleidsregels neergelegde beoordelingskader in strijd komt met een juiste uitleg van de artikelen 65 en 25, negende lid, van de WIA (zie onder meer de uitspraak van 18 november 2009, LJN: BK3717).
8. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de re integratie inspanningen van eiseres ten aanzien van het tweede spoor in januari 2008 hadden moeten beginnen, omdat de werknemer toen zijn groot rijbewijs verloor.
De rechtbank is echter van oordeel dat het moment waarop een verplichting tot een re integratie inspanning van de werkgever ontstaat, niet eerder aanvangt dan de eerste dag van de wachttijd als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet WIA. Dit is de eerste werkdag waarop de werknemer wegens ziekte niet heeft gewerkt. Niet in geschil is dat in dit geval de eerste ziektedag van de werknemer op 19 juni 2008 moet worden vastgesteld. Dit moment ligt voor de hand, omdat voor de werknemer die nog werkzaamheden verricht en volledig loon krijgt doorbetaald geen re-integratie-inspanningen hoeven te worden verricht. Hieruit volgt dat verweerder een verkeerde periode heeft beoordeeld, namelijk vanaf januari 2008 in plaats van 19 juni 2008.
9. Verweerder heeft verder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de werknemer voor 80% chauffeurswerkzaamheden verrichte waarvoor het groot rijbewijs is vereist en 20% loodswerkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan. Eiseres heeft immers van meet af aan gemotiveerd gesteld dat de werkzaamheden voor 50% bestonden uit chauffeurswerkzaamheden waarvoor een groot rijbewijs vereist was en voor 50% uit heftruck- en loodswerkzaamheden. Deze werkzaamheden staan ook genoemd in het rapport van arbeidsdeskundige H. Izaks van 9 december 2009 die op verzoek van eiseres een rapport heeft opgesteld. Nu verweerder niet heeft aangetoond of aannemelijk gemaakt dat eiseres een onjuist beeld heeft geschetst van de feitelijke werkzaamheden van de werknemer, moet worden geoordeeld dat verweerder de verkeerde werkzaamheden ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de werknemer zijn heftruck- en loodswerkzaamheden, die voor 50% deel uitmaakten van zijn werkzaamheden, na zijn ziekmelding is blijven uitvoeren. De chauffeurswerkzaamheden werden na de uitval van de werknemer door een vennoot overgenomen, totdat een chauffeur zou kunnen worden aangetrokken voor de chauffeurswerkzaamheden die de werknemer verrichtte. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres zich heeft ingespannen om een parttime chauffeur in dienst te nemen, echter zonder het gewenste eindresultaat. Er waren verder geen andere werkzaamheden die de werknemer binnen het bedrijf zou kunnen uitvoeren, mede omdat het bedrijf van eiseres slechts bestaat uit twee vennoten en één werknemer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde beleidsregels blijkt dat, wil sprake zijn van een bevredigend resultaat, de loonwaarde van de werknemer tegen het einde van de verplichte loondoorbetalingsperiode tenminste 65% moet bedragen van het loon dat hij ontving vóór zijn ziekte. Nu de werknemer door het ontbreken van overige werkzaamheden in het bedrijf met zijn heftruck- en loodswerkzaamheden niet meer dan 50% loonwaarde kon genereren, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het tweede spoor in elk geval na de ziekmelding van de werknemer meteen had moeten worden ingezet. Dat eiseres een chauffeur in dienst probeerde te nemen maakt dit niet anders, omdat de werknemer ook dan niet meer dan 50% loonwaarde zou kunnen realiseren in het bedrijf van eiseres.
11.1. De rechtbank stelt voorop dat naar vaste rechtspraak van de CRvB – zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 april 2010, LJN: BM1424 – de verantwoordelijkheid voor de re integratie-inspanningen bij de werkgever ligt.
11.2. Thans dient beoordeeld te worden of eiseres voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het tweede spoor.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres over de periode oktober 2008 tot en met najaar 2009 de werknemer zeer behulpzaam is geweest met sollicitatieactiviteiten buiten het eigen bedrijf en dat zij ook binnen het eigen netwerk heeft gezocht naar werk. Deze activiteiten hebben ook geleid tot sollicitatiegesprekken bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2]. Op basis van het gesprek van de werknemer bij [bedrijf 2] heeft eiseres nader informatie ingewonnen bij haar accountant, het Poortwachterscentrum en meerdere malen bij het UWV. Dit heeft echter niet tot een positief resultaat geleid.
Verder heeft arbeidsdeskundige H. Izaks op verzoek van eiseres op 9 december 2009 een rapport uitgebracht. In dit rapport concludeert de arbeidsdeskundige dat de huidige re integratie in het aangepaste werk (de heftruck- en loodswerkzaamheden bij eiseres) als het maximaal haalbare dient te worden beschouwd. Dit komt door een complex van factoren, zoals de leeftijd van de werknemer, zijn opleidingsniveau en het niveau van het werk (eenvoudig en routinematig) dat hij verrichtte. Zijn concurrentiepositie is als zeer slecht te kwalificeren vanwege het aanbod van veel ongeschoolde of slecht geschoolde jongeren, die zijn aangewezen op werk van een vergelijkbaar niveau. Daar komt bij dat sprake is van een gespannen arbeidsmarkt. De arbeidsdeskundige acht een traject met intensieve begeleiding of bemiddeling bij voorbaat kansloos.
Eiseres heeft vervolgens advies gevraagd aan het Poortwachterscentrum, dat de mening van arbeidsdeskundige Izaks onderschreef. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat arbeidsdeskundige Izaks ook re-integratie-activiteiten heeft verricht door de werknemer op te nemen in het matchingbestand, waarna de werknemer is gematched met 4.000 werkgevers. Dit heeft geen resultaat opgeleverd.
11.3. Gezien deze inspanningen in het tweede spoor is de rechtbank van oordeel dat eiseres, gelet op de omstandigheden van het geval, voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De rechtbank verwerpt daarbij de stelling van verweerder dat juist vanwege de slechte concurrentiepositie van de werknemer een re integratiebureau had moeten worden ingeschakeld, Volgens het beleid moeten de feitelijke re-integratie-inspanningen worden beoordeeld en noch uit de wet noch uit het beleid volgt dat het inschakelen van een re-integratiebedrijf verplicht is. Dat het resultaat in de termen van het beleid onvoldoende is geweest maakt dit niet anders.
11.4. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in strijd met artikel 25, negende lid, van de Wet WIA een loonsanctie heeft opgelegd. Dit betekent dat verweerder eiseres bij besluit van 29 april 2010 ten onrechte gedurende 52 weken een loonsanctie heeft opgelegd tot 17 juni 2011.
12. Het beroep is dus gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 25, negende lid, van de Wet WIA. Nu verweerder geen ander besluit kan nemen dan het herroepen van het primaire besluit, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar alsnog gegrond verklaren en het primaire besluit – en daarmee de opgelegde sanctie – herroepen. De rechtbank zal bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het te vernietigen bestreden besluit.
13. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking (meer).
14.1. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de reiskosten vastgesteld op € 7,38 op basis van een retour met het openbaar vervoer, tweede klas.
14.2. Ten aanzien van het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten in verband met het verstrekken van inlichtingen door arbeidsdeskundige Izaks wijst de rechtbank erop dat de kosten van een deskundige op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen als het inroepen van die deskundige redelijk was en de desbetreffende kosten zelf redelijk zijn. Daarbij geldt als maatstaf of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. De rechtbank is van oordeel dat aan die voorwaarden is voldaan.
Verweerder heeft ter zitting verklaard twee uur reëel te achten voor de inbreng van deze deskundige. De rechtbank is het daarmee eens. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en artikel 8 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt bij het bepalen van de hoogte van het te vergoeden bedrag uitgegaan van een uurtarief van maximaal € 81,23 (exclusief omzetbelasting). De rechtbank stelt de vergoeding voor de deskundige, gelet op zijn expertise, vast op € 162,46.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 oktober 2010;
- verklaart het door eiseres tegen het besluit van 29 april 2010 gemaakte bezwaar gegrond;
- herroept het besluit van 29 april 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van (in totaal) € 169,84;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 302,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. W.P. van der Haak, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2012.
griffier rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.