RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummers: 14.810501-11; 14.700054-12 (ttz. gev.) (P)
Datum uitspraak: 2 februari 2012
TEGENSPRAAK
(raadsvrouw gemachtigd)
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem.
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
19 januari 2012.
Verdachte heeft tijdens de behandeling op 19 januari 2012 verschillende malen de orde op de terechtzitting verstoord. Nadat de voorzitter hem had gewaarschuwd, heeft de voorzitter zijn verwijdering uit de zittingzaal bevolen. Verdachte is door de parketpolitie naar een cel in het gerechtsgebouw geleid. Daar heeft de raadsvrouw, tijdens een korte onderbreking van de behandeling, overlegd met verdachte. De raadsvrouw heeft de rechtbank vervolgens meegedeeld door verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om verdachte te verdedigen. Hierna is de behandeling - bij afwezigheid van verdachte - voortgezet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam, raadsvrouw van verdachte (waarnemend voor mr. C.W. Dirkzwager) naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
in de zaak met parketnummer 14.810501-11:
1
hij op 22 oktober 2011 in de gemeente Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een vitrinekast, toebehorend aan een winkel, gevestigd op/aan [adres], heeft weggenomen 5, althans een of meer horloge('s), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2 primair
hij op 22 oktober 2011 in de gemeente Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel, gevestigd op/aan [adres], heeft weggenomen scheermesjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
hij op 22 oktober 2011 in de gemeente Heerhugowaard opzettelijk scheermesjes, geheel of ten dele toebehorende aan de [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als degene die een tas had gevonden waarin deze scheermesjes zich bevonden, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toege-eigend;
in de zaak met parketnummer 14.700054-12:
hij op of omstreeks 03 augustus 2011 te Purmerend met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, in/uit en winkel, gelegen op/aan de [adres] (no.[huisnummer] aldaar) heeft weggenomen een kniptang en/of 2 metaalborensets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat in de zaak met parketnummer 14.810501-11, op grond van wettige bewijsmiddelen, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[aangeefster 1] doet op zaterdag 22 oktober 2011 aangifte (p. 8) van winkeldiefstal. Ze is die dag omstreeks 14.50 uur aan het werk in de [benadeelde partij 1] aan [adres] in Heerhugowaard. Ze ziet achter in de winkel een man staan. Ze adviseert hem over scheerschuim. De man heeft een geel met rode plastic supermarkttas in zijn handen. In de tas ziet ze zilverfolie zitten. De man rekent een bus scheerschuim af en verlaat de winkel. Een half uur later komt de politie bij haar met drie pakjes scheermesjes. Aangeefster herkent deze als goederen van [benadeelde partij 1].
Voorts verklaart aangeefster (p. 7) dat zij de man in de winkel heeft gezien bij de scheermesjes. Aanvullend gehoord, verklaart zij (p. 11) dat zij de scheermesjes die de politie haar toonde, herkende aan de cassettes waarin ze zaten en aan de etiketten die erop waren geplakt. Nadat de man die het scheerschuim had gekocht de winkel had verlaten, had ze gemerkt dat er een aantal lege plekken was bij de scheermesjes. Die mesjes zijn die zaterdag niet verkocht.
Op zaterdag 22 oktober 2011 doet [aangeefster 1] aangifte (p. 13) van winkeldiefstal. Ze is die dag rond 15.10 uur aan het werk in de winkel [benadeelde partij 2] aan [adres] in Heerhugowaard. Ze ziet dat het deurtje van de vitrinekast met horloges die buiten staat op een kiertje staat. Ze loopt naar buiten en ziet dat uit de vitrinekast horloges zijn verdwenen. Op ongeveer drie meter afstand staat een man, een junkachtig type. Hij heeft een gele tas in zijn hand. Ze vraagt of ze in zijn tas mag kijken. “Nee” zegt hij, en rent weg. Zij rent achter hem aan en ziet hem in een auto stappen. Het junkachtige type roept tegen de bestuurder dat hij moet doorrijden. Ze roept door het open raam dat ze in de tas wil kijken. Aangeefster pakt de gele tas weg bij de passagier. Ze ziet in de tas vijf horloges. Aan het merk en de prijskaartjes herkent ze deze als de horloges die waren weggenomen uit de vitrinekast. Aangeefster ziet verder in de tas twee of drie verpakkingen scheermesjes met [benadeelde partij 1]-etiketten en een bus scheerschuim. Ze loopt terug naar de winkel en ziet dat vijf horloges zijn weggenomen uit de vitrinekast en dat het slot van de vitrinekast is beschadigd. Terug bij de auto ziet ze dat de man die wegrende en in de auto was gesprongen, wordt aangehouden door de politie.
[Betrokkene], de bestuurder van de auto, verklaart (p. 16) de man te hebben meegenomen als lifter. Aangekomen op [adres] in Heerhugowaard, parkeert hij de auto en gaat wat eten. Daarna stapt hij in zijn auto. De man stapt ook in en zegt direct: “Rijden, rijden!” Een vrouw die bij de auto komt staan, zegt dat ze graag in de tas van de man naast hem wil kijken. De man gooit de plastic zak waar de vrouw naar vroeg naar buiten. De plastic zak is voorzien van aluminiumfolie.
De aangehouden man identificeert zich tegenover de gearriveerde politie (p. 20); het is verdachte.
Verdachte verklaart dat hij in de [benadeelde partij 1] een bus scheerschuim heeft gekocht, en dat hij met een gele plastic tas heeft gestaan vóór de winkel waar horloges werden vermist.
De rechtbank gaat in de zaak met parketnummer 14.700054-12, op grond van wettige bewijsmiddelen, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever [aangever 3] verklaart (p. 3) dat hij op 3 augustus 2011 aan het werk is in zijn winkel in Purmerend, als hij ziet dat een man een kniptang uit een stelling pakt en in de binnenzak van zijn jas doet. Voorts wordt gezien dat de man een kistje met boren in zijn broek laat zakken en tenslotte dat de man nog een kistje met boren in zijn jaszak stopt. De man rekent wat haakjes af en loopt naar buiten. Daar houdt aangever hem aan. Als de politie komt (p. 12), zegt aangever dat de man drie goederen heeft weggenomen uit de winkel. Nadat de man de cautie is gegeven, vraagt de politie of hij heeft gedaan wat aangever zei. De man zegt: “Ik heb dit inderdaad gedaan” en haalt een striptang en twee borensets te voorschijn. De man toont de politie zijn id-bewijs; het is verdachte. Ook in een later verhoor (p. 15) bekent verdachte deze winkeldiefstal te hebben gepleegd.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
Hetgeen in de zaak met parketnummer 14.810501-11 onder 1 en 2 primair en in de zaak met parketnummer 14.700054-12 is ten laste gelegd, kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3 Standpunt van de verdediging
Parketnummer 14.810501-11: geen van beide aangeefsters heeft gezien dat verdachte goederen heeft weggenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij de tas heeft gevonden op straat. Voor deze feiten dient vrijspraak te volgen.
Parketnummer 14.700054-12: de verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4 Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ontleent aan de onder 4.1 opgenomen wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte het ten laste heeft begaan.
De rechtbank oordeelt omtrent de gevoerde verweren als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte op 22 oktober 2011 kort voor drie uur in de [benadeelde partij 1] geweest en dat hij daar bij de scheermesjes heeft gestaan, waar lege plekken te zien zijn nadat hij de winkel heeft verlaten. Iets later staat hij voor de vitrinekast van [benadeelde partij 2] en wordt gezien dat de vitrinekast is opengebroken en dat er enkele horloges zijn verdwenen. Verdachte rent weg, maar kan worden aangehouden. In de tas die hij bij zich heeft worden zowel scheermesjes afkomstig uit de [benadeelde partij 1] als horloges afkomstig uit de vitrinekast van [benadeelde partij 2] aangetroffen.
Gelet op de aanwezigheid van de verdachte op twee plekken, waar kort na elkaar spullen zijn verdwenen, welke spullen korte tijd later bij de verdachte zijn aangetroffen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de tas op straat heeft gevonden, ongeloofwaardig.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de twee diefstallen heeft gepleegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
in de zaak met parketnummer 14.810501-11:
1
hij op 22 oktober 2011 in de gemeente Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een vitrinekast, toebehorend aan een winkel, gevestigd aan [adres], heeft weggenomen 5 horloges, toebehorend aan [benadeelde partij 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking;
2 primair
hij op 22 oktober 2011 in de gemeente Heerhugowaard met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel, gevestigd aan [adres], heeft weggenomen scheermesjes, toebehorend aan [benadeelde partij 1];
in de zaak met parketnummer 14.700054-12:
hij op 3 augustus 2011 te Purmerend met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel, gelegen aan [adres], heeft weggenomen een kniptang en 2 metaalborensets, toebehorend aan een ander of anderen dan aan verdachte.
6. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 14.810501-11, feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking;
ten aanzien van parketnummer 14.810501-11, feit 2 en 14.700054-12, telkens:
7. Strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. Oplegging van de maatregel ex art. 38m Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
Verdachte wordt aangemerkt als stelselmatige dader. Hem dient de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: de ISD-maatregel) te worden opgelegd. De veiligheid van goederen eist oplegging van die maatregel. Aan de wettelijke eisen voor oplegging is voldaan. De tenuitvoerlegging van de maatregel kan na een jaar worden getoetst.
Standpunt van de verdediging
Verzocht wordt een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel met een paar maanden daar bovenop, of een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met toezicht door de reclassering. Dat geeft verdachte het signaal dat hij er niet meer vanaf komt met een paar weken gevangenisstraf.
De verdediging meent - kort gezegd - dat de ISD-maatregel niet moet worden opgelegd. Verdachte is de maatregel eerder opgelegd, en hij is daar slechter uitgekomen dan voordat hem de maatregel werd opgelegd. Toen hij buitenkwam, was hij alcoholist. De reclassering heeft na afloop van de maatregel (behalve het regelen van een woning in Haarlem, terwijl hij zijn sociale leven in Hoorn heeft) niets voor verdachte gedaan.
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede met de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft drie winkeldiefstallen gepleegd.
Het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële documentatie telt 27 pagina’s veroordelende vonnissen vanaf 1986, bijna alle wegens inbraken en winkeldiefstallen.
Bij vonnis van 24 oktober 2006 is verdachte de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van 2 jaren. Na deze periode is hij, met het plegen van de ene na de andere winkeldiefstal, vervallen in zijn oude patroon. Verdachte heeft geen enkel respect voor andere mensen en hun eigendommen. Hij heeft door de jaren heen heel veel overlast veroorzaakt. De veroordelingen tot gevangenisstraf, regelmatig van aanzienlijke duur, hebben verdachte er tot dusver niet van weerhouden steeds weer te recidiveren.
De eerdere oplegging van de ISD-maatregel waarbij, naast het doel van beveiliging van de maatschappij, wordt getracht een veroordeelde via behandeling en trainingen te weerhouden van het plegen van nieuwe criminele feiten, heeft kennelijk (nog) niet het daarmee beoogde effect gehad op verdachte.
Omdat verdachte op geen enkele wijze wilde meewerken aan de totstandkoming van rapportage over zijn persoon, heeft de officier van justitie een aantal recente voorlichtings- en adviesrapporten van de reclassering toegevoegd aan het dossier.
Palier forensische & intensieve zorg heeft een reclasseringsadvies opgesteld, gedateerd 18 januari 2012. Als samenvattend beeld van verdachte is daarin het volgende opgenomen:
“Tot op heden hebben werkstraffen, gevangenisstraffen, oplegging van de ISD-maatregel en twee toezichten (via het GAVO en een regulier toezicht) recidive niet kunnen voorkomen.
Betrokkene is rond zijn zeventiende jaar begonnen met cocaïne- en heroïnegebruik. Inmiddels is hij langdurig verslaafd aan deze middelen. Hiermee is hij bekend bij Brijder verslavingszorg. De behandeling is met name gericht geweest op methadonverstrekking en begeleiding bij praktische zaken. Er zijn vier kortstondige opnames in de kliniek van Brijder verslavingszorg geweest, van één tot zeven dagen; van behandeling is geen sprake geweest. Er is sprake van slechte sociale integratie. Betrokkene heeft geen vaste woon- of verblijfplaats maar zou deels bij zijn moeder en kennissen verblijven. Hij heeft vrijwel geen werkervaring en een dagbesteding ontbreekt. Zijn financiële situatie is zorgelijk. Ten grondslag aan bovengenoemde problematische levensstijl lijkt zijn jarenlange verslavingsproblematiek te liggen.”
Palier adviseert tot oplegging van de ISD-maatregel, met een toetsmoment na een jaar.
De rechtbank acht, alles afwegende, de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat het middelengebruik van verdachte de kern van de problematiek is en dat verdachte voor deze verslaving een behandeling nodig heeft om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom strafbare feiten pleegt onder meer om deze verslaving in stand te houden.
Verdachte is in de periode van vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit ten minste driemaal onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsstraffen. Deze straffen zijn ten uitvoer gelegd voorafgaand aan de onderhavige strafbare feiten. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Er ligt een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen eist het opleggen van de maatregel. Hieruit volgt dat is voldaan aan de door de wet gestelde voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel. Dat er geen behandelplan is en dat verdachte heeft aangegeven niet te zullen meewerken aan een behandeling in het kader van de maatregel, vormt geen beletsel voor oplegging van de maatregel, die immers in de eerste plaats strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive.
9. Vordering van benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft vóór de aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 200,- aan schade die verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarom wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
10.Toegepaste wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 14.810501-11 onder 1 en 2 primair, en in de zaak met parketnummer 14.700054-12, zoals hierboven in de rubriek 'Bewezenverklaring' aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek 'Bewezenverklaring' bewezen is verklaard, en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek 'Strafbaarheid van het bewezen verklaarde' vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat in deze zaak uiterlijk 12 maanden na de aanvang van de maatregel ter terechtzitting van deze rechtbank een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2], [adres], niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. A.E. van Montfrans-Wolters en mr. E.M. Devis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Huisman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2012.