ECLI:NL:RBALK:2012:BV6386

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.810113-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake ontucht en seksueel binnendringen door zorgverlener met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Alkmaar op 21 februari 2012 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een zorgverlener die beschuldigd werd van ontucht en seksueel binnendringen van twee minderjarige jongens, beiden met een beperking. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 handelingen gepleegd met een jongen die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en in de periode van 1 juni 2010 tot en met 19 maart 2011 met een andere jongen die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen seksueel binnendringen heeft gepleegd, waarbij de slachtoffers ernstig zijn benadeeld. De rechtbank heeft de noodzaak van een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden overwogen, maar heeft ook aangegeven dat nader onderzoek naar de mogelijkheden voor de invulling van deze maatregel noodzakelijk is. De rechtbank heeft de zaak heropend om een nieuw maatregelrapport op te stellen, waarbij de belangen van de slachtoffers en de maatschappelijke onrust die door de daden van de verdachte is ontstaan, zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien zijn psychische toestand, maar heeft ook benadrukt dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en TBS met voorwaarden eist. De zaak is geschorst voor onbepaalde tijd om het maatregelrapport te laten opstellen.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810113-11 (P)
Datum uitspraak: 29 november 2011
TEGENSPRAAK
TUSSENVONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit tussenvonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2011.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 31 december 2009 op een of meer verschillende tijdstippen in de gemeente Alkmaar en/of te Zuid-Scharwoude in de gemeente Langedijk, (telkens) met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
-zijn penis en/of vinger(s) gebracht in de anus van die [slachtoffer 1] en/of
-zijn penis gebracht in de mond van die [slachtoffer 1] en/of
-de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond gebracht en/of gelikt aan die penis en/of balzak en/of
-de penis van die [slachtoffer 1] betast en/of die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of
-gebeten in de kont van die [slachtoffer 1] en/of
-zijn penis doen of laten betasten door die [slachtoffer 1];
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met 19 maart 2011 op een of meer verschillende tijdstippen te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte
-zijn penis gebracht in de mond van die [slachtoffer 2] en/of
-zijn vinger(s) gebracht in de anus van die [slachtoffer 2] en/of
-die [slachtoffer 2] een tongzoen gegeven en/of die [slachtoffer 2] op de mond gezoend en/of
-zijn penis doen of laten likken door die [slachtoffer 2] en/of
-de penis van die [slachtoffer 2] in zijn mond gebracht en/of gelikt aan die penis en/of
-de penis en/of de kont van die [slachtoffer 2] betast en/of die [slachtoffer 2] afgetrokken en/of
-zijn penis en/of kont doen of laten betasten door die [slachtoffer 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
4.1 Inleiding
Op 2 juli 2010 heeft mevrouw [moeder slachtoffer 1] telefonisch contact opgenomen met de afdeling Zeden van de politie te Hoorn. Zij heeft verteld dat haar 11-jarige zoon [slachtoffer 1] (hierna ook te noemen [slachtoffer 1]), die het syndroom van Asperger heeft, seksueel zou zijn misbruikt door zijn persoonlijke thuis-hulpverlener [verdachte] (verder te noemen: de verdachte). Op 2 september 2010 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met de heer en mevrouw [moeder slachtoffer 1], waarna mevrouw [moeder slachtoffer 1] op 22 november 2010 aangifte heeft gedaan tegen de verdachte.
Op 19 maart 2011 heeft mevrouw [moeder slachtoffer 2] telefonisch contact opgenomen met de politie afdeling Zeden. Ook zij heeft aangegeven dat de verdachte, die als gezinsbegeleider werkzaam was bij het gezin, seksuele handelingen zou hebben gepleegd met haar zoon [slachtoffer 2] (hierna ook te noemen [slachtoffer 2]), die het down syndroom heeft. Op 21 maart 2011 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met mevrouw [moeder slachtoffer 2], waarna zij op 28 maart 2011 aangifte heeft gedaan tegen de verdachte.
De verdachte heeft bekend seksuele handelingen te hebben gepleegd met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van deze jongens.
De rechtbank dient te beoordelen of het ten laste gelegde bewezen te achten is.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen hetgeen onder 1 aan de verdachte ten laste is gelegd, met uitzondering van het brengen van de penis van de verdachte in de mond van [slachtoffer 1].
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat ook het onder 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Daarbij acht de officier van justitie niet bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] een tongzoen heeft gegeven en dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft afgetrokken. Gelet op de verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] en het studioverhoor van [slachtoffer 2], is de officier van justitie van mening dat wel kan worden bewezen dat de verdachte zijn vinger in de anus van [slachtoffer 2] heeft gebracht.
4.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen opmerkingen gemaakt.
4.4 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 15 november 2011 afgelegd;
- het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [moeder slachtoffer1] d.d. 22 november 2010 (dossierpagina 14 tot en met 24);
- het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van het studioverhoor van getuige [slachtoffer 1] d.d. 26 januari 2011 (dossierpagina 32 tot en met 38);
heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 in de gemeente Alkmaar en in Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, meermalen handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ter terechtzitting van 15 november 2011 afgelegd;
- het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [moeder slachtoffer 2] d.d. 28 maart 2011 (dossierpagina 55 tot en met 65);
- het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van het studioverhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 30 maart 2011 (dossierpagina 89 tot en met 109);
heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte in de periode van 1 juni 2010 tot en met 19 maart 2011 in Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die op dat moment de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van [slachtoffer 2].
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte zijn vinger in de anus van [slachtoffer 2] heeft gebracht. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 2] wel bij zijn anus heeft aangeraakt doch niet is binnengedrongen in zijn anus, alsmede de beschrijving van [slachtoffer 2] tijdens het studioverhoor die naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig gewag maakt van het daadwerkelijk met de vinger binnendringen in de anus. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat de verdachte zijn vinger in de anus van [slachtoffer 2] heeft gebracht.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2009 op verschillende tijdstippen in de gemeente Alkmaar en te Zuid-Scharwoude in de gemeente Langedijk, telkens met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
-zijn penis en vingers gebracht in de anus van die [slachtoffer 1] en/of
-de penis van die [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond gebracht en gelikt aan die penis en balzak en/of
-de penis van die [slachtoffer 1] betast en die [slachtoffer 1] afgetrokken en/of
-gebeten in de kont van die [slachtoffer 1] en/of
-zijn penis doen of laten betasten door die [slachtoffer 1];
2.
hij in de periode van 1 juni 2010 tot en met 19 maart 2011 op verschillende tijdstippen te Zuid-Scharwoude, gemeente Langedijk, telkens met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte
-zijn penis gebracht in de mond van die [slachtoffer 2] en/of
-die [slachtoffer 2] op de mond gezoend en/of
-zijn penis doen of laten likken door die [slachtoffer 2] en/of
-de penis van die [slachtoffer 2] in zijn mond gebracht en gelikt aan die penis en/of
-de penis en de kont van die [slachtoffer 2] betast en/of
-zijn penis en kont doen of laten betasten door die [slachtoffer 2].
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De straf en maatregel
8.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest, en de maatregel terbeschikkingstelling (hierna te noemen: TBS) met voorwaarden op te leggen.
8.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan een voorwaardelijk strafdeel van 6 maanden met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, omvattende een behandelverplichting, meer op haar plaats is.
Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd en bereid te zijn tot het ondergaan van een behandeling.
8.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot de op te leggen straf en maatregel in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft als gezinsbegeleider twee zeer kwetsbare jonge jongens, beiden met een beperking, meerdere malen seksueel misbruikt, waarbij het misbruik onder meer heeft bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Met zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn slachtoffers in ernstige mate geschonden. Het is bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de belangen van de slachtoffers en slechts heeft gehandeld ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens.
De verdachte heeft door zijn handelwijze misbruikt gemaakt van het vertrouwen dat de jongens en de ouders in hem als zorgverlener hadden gesteld. Blijkens de op de terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat niet alleen de jongens zelf, maar ook de gezinnen van de beide jongens, getroffen zijn door het handelen van de verdachte.
Het gegeven dat de verdachte de feiten heeft gepleegd in zijn hoedanigheid van zorgverlener, heeft veel maatschappelijke onrust teweeg gebracht, hetgeen de verdachte ernstig wordt aangerekend.
Toerekenbaarheid
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoek (hierna te noemen: het triple-rapport), gedateerd 27 juli 2011, opgesteld door M. Boas, psychiater, R. de Vries, GZ-psycholoog en M.L. van der Wielen, forensisch milieuonderzoeker. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat de verdachte zowel lijdt aan een ziekelijke stoornis als aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De ziekelijke stoornis is in diagnostische zin te omschrijven als een autisme spectrum stoornis, meer specifiek een pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven (hierna: NAO). Daarnaast is er sprake van pedofilie, het zich seksueel aangetrokken voelen tot mannen, niet-exclusieve type. De gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens is in diagnostische zin te omschrijven als een persoonlijkheidsstoornis NAO met vooral narcistische-, waarnaast theatrale- en ontwijkende trekken.
Vanuit zijn autisme spectrum stoornis functioneert de verdachte in emotioneel opzicht deels op een kinderlijk niveau, zodat hij zich bij kinderen meer op zijn gemak voelt en grenzen naar hen niet goed weet te hanteren. Vanuit zijn pedofilie voelde de verdachte seksuele aantrekkingskracht tot de slachtoffers. De intieme toenadering werd verder gevoed door de persoonlijkheidscomponent van verdachte’s sterke behoefte aan aandacht, bevestiging en bewondering. Dit beïnvloedde zijn handelen in aanzienlijke mate, maar de verdachte heeft altijd wel inzicht gehad in het wederrechtelijke karakter van zijn handelen.
Op grond van bovenstaande, wordt de rechtbank geadviseerd de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
Op verzoek van de verdediging heeft drs. E.H. Ameling, psycholoog, een contra-expertise verricht en op basis daarvan een rapport opgesteld, gedateerd 8 november 2011. De deskundige Ameling voornoemd (hierna ook kortweg te noemen Ameling) concludeert dat de verdachte lijdt aan een Pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, enigszins in remissie, aan een relatief milde vorm van autisme en aan pedoseksuele gedragingen. Tevens is er sprake van een karakterpathologie die geclassificeerd kan worden als een persoonlijkheidsstoornis NAO met theatrale, passief-agressieve en ontwijkende kenmerken, waarbij het kernprobleem een probleem is met de verzelfstandiging.
Ameling concludeert in zijn rapport dat het er op lijkt dat de verdachte al zijn leven lang bezig is zich te ontworstelen aan de dominantie van zijn moeder. Dat heeft tot problemen geleid in zijn ontwikkeling, samen met het autistiforme gedrag. Steeds vaker leidde dit tot pogingen zijn (seksuele) identiteit vast te stellen, iets eigens te ontdekken. In dat kader moet zijn pedoseksueel gedrag worden geïnterpreteerd, waardoor er sprake is van een deels functionele pedofilie, aldus Ameling.
Ook de deskundige Ameling adviseert de rechtbank de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich met deze conclusies en beschouwt de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar.
Recidiverisico
De rechtbank stelt vast dat de adviezen van de deskundigen over de op te leggen straf dan wel maatregel uiteen lopen op grond van de inschatting van het recidiverisico.
In het triple-rapport wordt het recidiverisico als aanzienlijk beschouwd. Voor de inschatting van het recidiverisico wordt in het triple-rapport voorop gesteld dat statistisch het feit van seksuele activiteit met jongens buiten de eigen familie een verhogende invloed heeft op het recidiverisico. Daarnaast wordt individueel bezien van belang geacht de pedofiele gevoelens van de verdachte naar jongens, de behoefte aan aandacht en bewondering, veiligheid en gelijkwaardigheid, het misvatten van sociale interactie bij het ontbreken van wezenlijke wederkerigheid in het contact en samenhangend daarmee een bepaalde sociale isolatie. Ook het feit dat de verdachte niet werd geremd in zijn handelen vanuit zijn juist door hemzelf zo benadrukte professionaliteit, het gegeven dat hij geen andere beroepsmatige identiteit kent en hij ook in relationeel opzicht is geïsoleerd, draagt bij aan de kans op recidive, aldus de rapporteurs.
In het triple-rapport wordt geadviseerd de verdachte te doen behandelen ter voorkoming van recidive en wel binnen het kader van een TBS met voorwaarden. Een behandeling binnen het kader van een bijzondere voorwaarde is door rapporteurs overwogen, maar wordt gezien de noodzaak tot behandeling, de voorziene duur ervan en de ernst van het ten laste gelegde ontoereikend geacht.
Wat betreft de behandeling menen de rapporteurs dat een klinische start met name aangewezen is om bij de verdachte de notie van de noodzaak van forensische behandeling aan te brengen en zijn eigen verklaringen voor zijn gedrag en de bijbehorende cognities voldoende te kunnen beïnvloeden.
Op de terechtzitting heeft de deskundige Boas het triple-rapport nader toegelicht. Zij bevestigt dat bij het opstellen van het rapport is uitgegaan van een maximale proeftijd voor de duur van twee jaren bij een voorwaardelijke straf. Zij geeft echter aan dat zij
– ook indien een proeftijd voor de duur van tien jaren tot de mogelijkheden behoort –
de oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf ontoereikend acht. Mocht de verdachte zich niet houden aan de bijzondere voorwaarden zou hij, nadat een eventuele voorwaardelijke opgelegde straf ten uitvoer is gelegd, zonder behandeling weer terugkeren in de maatschappij. Mevrouw Boas acht dit gelet op het recidiverisico niet wenselijk. Zij benadrukt dat het van groot belang is dat verdachte zal worden behandeld als hij zich niet aan de hem gestelde voorwaarden zou houden. Dat zal bij opname in een TBS-kliniek wel gebeuren, maar bij terugkeer in detentie niet.
Desgevraagd heeft de deskundige gepersisteerd in haar advies de behandeling klinisch te laten aanvangen. Zij heeft daartoe opgemerkt dat de pedofiele overtuigingen waardoor hij zijn handelen heeft gerechtvaardigd, in samenhang met zijn vanuit zijn autisme voortkomende rigide denken, ertoe leidt dat hij moeilijk is te behandelen en dat een ambulante behandeling niet toereikend zal zijn. Zij ziet de functionaliteit van de pedofilie veeleer in de door de verdachte verkregen bevestiging in zijn werk en dat is niet tijdelijk.
Ameling heeft in zijn rapport het recidiverisico lager ingeschat. Nu de pedoseksualiteit grotendeels een ‘functionele pedoseksualiteit’ is en niet een aanlegbepaalde behoefte tot seksueel contact met prepuberale jongetjes, is de heer Ameling van oordeel dat daarmee de recidivekans anders moet worden beoordeeld dan de deskundigen in de triple-rapportage hebben gedaan. Er is volgens Ameling sprake van een situatief dus meer incidenteel bepaalde vorm van pedofilie en niet van de moeilijk behandelbare diepe interne drang. Gelet daarop acht de heer Ameling een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf met een proeftijd van vier tot vijf jaren toereikend.
Ook de deskundige Ameling heeft op de terechtzitting zijn rapport nader toegelicht. Hij erkent dat het recidiverisico groter is nu de verdachte eenmaal de grens over is gegaan, maar hij is van mening dat de sanctie die nu zal volgen, in samenhang met het besef bij de verdachte over het kwalijke van zijn handelen, het recidiverisico inperkt tot een aanvaardbaar risico. Ook deze deskundige bevestigt dat de behandeling niet eenvoudig zal zijn. Een behandeling van een aantal jaren zal volgens Ameling nodig zijn om de lijn die bij de verdachte tot zijn handelen heeft geleid, te doorbreken. Zonder behandeling acht Ameling de kans op extreem handelen door de verdachte om in te gaan tegen de dominantie van diens moeder groot. Dat extreem handelen hoeft niet per definitie het seksueel misbruiken van jongens in te houden, maar kan ook uit iets heel anders bestaan
TBS met voorwaarden
De rechtbank stelt vast dat zowel mevrouw Boas als de heer Ameling hebben aangegeven dat een behandeling van lange duur noodzakelijk is en dat de behandeling niet eenvoudig zal zijn. De rechtbank deelt niet het oordeel van de deskundige Ameling dat het recidiverisico “aanvaardbaar” is, met name niet gelet op het risico waarvan sprake is, namelijk misbruik van jonge kinderen. Hoewel de verdachte heeft verklaard beter te aarden in een situatie waar minder druk op hem ligt, is de rechtbank van oordeel dat met een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur – gelet op het belang van de behandeling – niet kan worden volstaan.
Nu het bewezen verklaarde misdrijven betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld alsmede gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de hiervoor weergegeven adviezen van de deskundigen – met name met betrekking tot de ernst van de stoornissen en het gevaar dat verdachte zonder behandeling opnieuw tot een dergelijk feit zal komen – is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen minst genomen de oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden eist.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet kan worden volstaan met de oplegging van voornoemde maatregel en dat tevens de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Wat betreft de duur van de op te leggen straf acht de rechtbank passend een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft daartoe mede in aanmerking genomen dat de verdachte in het kader van een op te leggen maatregel een langdurig behandeltraject voor zich heeft liggen. Tevens heeft de rechtbank in overweging genomen dat uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitieel Documentatieregister, gedateerd 1 maart 2011, blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld, dat er geen sprake is geweest van intensief en langdurig misbruik en dat de verdachte – nadat hij met de verklaringen van zijn slachtoffers werd geconfronteerd – het misbruik meteen heeft toegegeven.
Al het voorgaande in overweging nemende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden passend zou zijn.
9. Heropening van de behandeling van de zaak
Met betrekking tot de invulling van de voorwaarden die kunnen worden verbonden aan de oplegging van een TBS met voorwaarden heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte Maatregelrapport, gedateerd 10 november 2011, van P.C. Olie, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit dat rapport blijkt dat de verdachte op 2 november 2011 een intakegesprek heeft gehad bij de Forensische Psychiatrische Kliniek (hierna te noemen: FPK) te Assen. De FPK wil hem nog geen definitief behandelaanbod doen maar heeft voorgesteld de verdachte eerst een proefbehandeling te laten ondergaan. Volgens de opnamecoördinator is er echter pas over een jaar ruimte om de verdachte op te nemen, hetgeen ook geldt voor een proefbehandeling.
De heer Olie heeft op de terechtzitting zijn rapport nader toegelicht.
Op de vraag waarom – in afwijking van het advies in het triple-rapport is gekozen voor een intake bij de FPK te Assen, heeft de heer Olie verklaard dat de Indicatiestelling Forensische Zorg (hierna te noemen: IFZ) op basis van een gedragsincident tijdens het verblijf van de verdachte in het Huis van Bewaring in Zwaag een hoger beveiligings-niveau nodig achtte.
Beide gedragsdeskundigen, mevrouw Boas en de heer Ameling voornoemd, hebben daarop ter terechtzitting verklaard dat het vereiste beveiligingsniveau bij een klinische opname laag is, daar er geen kans bestaat op impulsieve seksuele toenaderingen tot kinderen. Ook overigens achten zij het beveiligingsniveau van een Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna te noemen: FPA), bijvoorbeeld in Heiloo toereikend.
De heer Olie heeft zich aangesloten bij het oordeel van voornoemde deskundigen.
Voorts heeft de heer Olie verklaard dat hij de ochtend voor de zitting telefonisch contact heeft gehad met de FPK te Assen en dat hem daarbij is gebleken dat er een goed contact bestaat tussen de FPK te Assen en de FPA te Heiloo, en dat het mogelijk is dat de verdachte op basis van het intakegesprek met de FPK te Assen bij de FPA te Heiloo zou kunnen starten met een proefbehandeling.
De rechtbank is, evenals de ter zitting gehoorde deskundigen, van oordeel dat het in het belang van zowel de verdachte als de maatschappij noodzakelijk is te achten dat direct aansluitend op de detentie – waarvan de te verwachten duur hierboven is aangeduid – met een klinische behandeling wordt aangevangen. De rechtbank merkt daarbij op dat zij met de gedragsdeskundigen van oordeel is dat het beveiligingsniveau van een inrichting van een FPA, bijvoorbeeld de FPA te Heiloo daarbij volstaat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het dossier, behoudens het ten laste gelegde, geen enkele aanwijzing bevat dat de verdachte een beveiligingsrisico zou kunnen vormen. Een enkel incident onder bijzondere omstandigheden tijdens detentie doet daaraan niet af.
De rechtbank stelt voorts vast dat thans geen inrichting bekend is waar de verdachte is geaccepteerd voor een behandeling en waar de verdachte aansluitend op zijn detentie ook daadwerkelijk terecht kan. Weliswaar biedt artikel 11, lid 1, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden de rechtbank de mogelijkheid om een inrichting aan te wijzen die de verdachte moet opnemen, maar de rechtbank acht het niet opportuun om op dit moment van die bevoegdheid gebruik te maken. De rechtbank acht het noodzakelijk dat nader onderzoek wordt verricht naar de mogelijkheden tot het invulling geven aan de voorwaarden die kunnen worden verbonden aan de op te leggen maatregel.
Daarbij heeft de rechtbank het volgende meegewogen. De verdachte heeft zich weliswaar gemotiveerd getoond voor behandeling en hij heeft zich ook bereid getoond om alle aan hem te stellen voorwaarden na te leven, maar hij heeft ook te kennen gegeven een behandeling in het kader van TBS met voorwaarden vooralsnog niet te accepteren. Hij geeft de voorkeur aan behandeling in een ander kader. Nu de rechtbank tot de slotsom is gekomen dat behandeling in een ander, lichter, kader niet aan de orde zal komen, dient ingevolgde artikel 38, lid 3, van het wetboek van strafrecht te worden onderzocht of de verdachte bereid is de voorwaarden als volgens een nader op te stellen maatregelrapport na te leven.
Het onderzoek ter terechtzitting dient daarom te worden heropend. De stukken zullen in handen worden gesteld van de officier van justitie om te bevorderen dat Reclassering Nederland, in overleg met IFZ en met de gedragsdeskundigen en met een FPK of FPA, een nieuw maatregelrapport zal opstellen.
10. Vordering van de benadeelde partijen
Namens de (naar de rechtbank begrijpt: wettelijk vertegenwoordiger van) de benadeelde partij [slachtoffer 1], heeft mr. A. Koopsen vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 8.000,- wegens immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.-
Namens de (naar de rechtbank begrijpt: wettelijk vertegenwoordiger van) de benadeelde partij [slachtoffer 2], heeft [moeder slachtoffer 2] vóór aanvang van de terechtzitting in het geding over de strafzaak bij de officier van justitie opgave gedaan van de inhoud van de vordering tot vergoeding van € 8.071,48 wegens materiële en immateriële schade die de verdachte aan de benadeelde partij heeft toegebracht.
10.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade voor beide benadeelde partijen kan worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- per persoon. Ook de door [slachtoffer 2] gevorderde vergoeding van materiële schade acht de officier van justitie voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partijen voor het overige gedeelte van de vorderingen niet ontvankelijk verklaren.
10.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de verdachte bereid is schadevergoeding te betalen, maar dat hij over weinig financiële middelen beschikt. De raadsman acht een bedrag van € 2.000,- à € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding passend.
10.3 Oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een gedeelte van de vorderingen van de benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert zodat deze zich lenen voor behandeling in deze strafzaak.
Hiervoor heeft de rechtbank onder 9. in dit vonnis beslist dat het onderzoek ter terechtzitting zal worden heropend. Daarom kan nog niet definitief worden beslist over de vorderingen van de benadeelde partijen. De rechtbank zal hierna de vorderingen echter wel reeds inhoudelijk behandelen.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank merkt op dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van dergelijke feiten later nadelige, psychische gevolgen daarvan zullen ondervinden. Omdat nog niet concreet kan worden vastgesteld welke omvang de immateriële schade als gevolg van het handelen heeft en zal hebben, zal de rechtbank deze schade gelet op de thans beschikbare onderbouwing begroten op een bedrag van minst genomen € 5.000,-.
De vordering ligt in zoverre voor toewijzing gereed.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van de verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 71,48 aan materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geldt hetzelfde als hierboven overwogen ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]. Omdat nog niet concreet kan worden vastgesteld welke omvang de immateriële schade als gevolg van het handelen heeft en zal hebben, zal de rechtbank deze schade gelet op de thans beschikbare onderbouwing begroten op een bedrag van minst genomen € 5.000,-. De vordering ligt tot een bedrag van € 5.071,48 voor toewijzing gereed.
De verdachte dient daarnaast bij de einduitspraak te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak moeten maken.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Gelet hierop zal de rechtbank bij de einduitspraak bepalen dat de benadeelde partijen in dat deel van de vorderingen niet ontvankelijk zijn. De benadeelde partijen kunnen dit deel van de vorderingen desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
11. Beslissing
De rechtbank:
Heropent het onderzoek ter terechtzitting.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting – in het belang daarvan – voor onbepaalde tijd, doch niet langer dan drie maanden, met als klemmende redenen waarom een langere termijn van schorsing dan één maand dient te worden gesteld, dat niet valt te verwachten dat het door de reclassering uit te brengen Maatregelrapport binnen één maand gereed zal zijn.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de officier van justitie, met het verzoek om Reclassering Nederland opdracht te geven zorg te dragen voor het doen opstellen van voornoemd Maatregelrapport.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het tijdstip van hervatting van het onderzoek ter terechtzitting.
Beveelt de kennisgeving aan de raadsman van de verdachte, de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] alsmede de raadsvrouw van de benadeelde partijen, mr. A. Koopsen, van het tijdstip van hervatting van het onderzoek ter terechtzitting.
Dit tussenvonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2011.