RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.810390-11 (P)
Datum uitspraak: 18 januari 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd te Penitentiaire Inrichting Noord Holland Noord – Huis van Bewaring Zwaag te Zwaag.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 04 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G. Lieffijn, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
hij in of omstreeks de nacht van 08 augustus 2011 op 09 augustus 2011 te Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een of meermalen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
In de nacht van 8 augustus 2011 op 9 augustus 2011 is [slachtoffer] in zijn woning aan [adres] te Wieringerwerf overleden aan de gevolgen van meerdere messteken. Er waren spanningen tussen het slachtoffer en de verdachte en diens moeder, hetgeen uitliep op een confrontatie tussen de eerstgenoemde personen. Daarbij heeft de verdachte na enige tijd een mes gepakt en het slachtoffer meerdere keren gestoken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag.
B. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. De officier van justitie ziet in de uitlating van de verdachte dat hij het slachtoffer iets aan zou doen het beginpunt van de totstandkoming van het besluit om het slachtoffer te doden.
C. Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van moord. Ten aanzien van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
De rechtbank dient eerst te beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord dan wel doodslag.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer, [slachtoffer], in de nacht van 8 augustus 2011 op 9 augustus 2011 opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen:
- de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, afgelegd ten overstaan van de Rechter-Commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank op 12 augustus 2011 alsmede de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 januari 2012;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gedateerd 9 augustus 2011 (dossier E 06.1, pag. 10 e.v.);
- het pathologisch rapport van A. Maes, werkzaam bij het NFI, gedateerd 15 september 2011 (dossier F0.014, pag. 88 e.v.);
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5], gedateerd 26 augustus 2011 (dossier F0.002, pag. 7 e.v.);
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5], gedateerd 9 augustus 2011, dossier F.0.007, pag. 7 e.v.)
- het proces-verbaal van inbeslagneming en sectie van verbalisanten De [verbalisant 5] en [verbalisant 6], gedateerd 10 augustus 2011, dossier F0.007, pag. 66 e.v.)
- het proces-verbaal inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], gedateerd 9 augustus 2011 (dossier G03.1.1, pag. 11 e.v.);
- het proces-verbaal inhoudende de verklaring van getuige [getuige 1], gedateerd 11 augustus 2011 (dossier G03.2.1, pag. 25 e.v.);
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Van voorbedachte raad is in ieder geval sprake indien de verdachte het voornemen had het slachtoffer van het leven te beroven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat bij de verdachte het voornemen aanwezig was om het slachtoffer van het leven te beroven. In de enkele uitlating van de verdachte dat hij het slachtoffer iets zou aandoen, ziet de rechtbank, met de raadsman, niet het beginpunt van de totstandkoming van een besluit het slachtoffer te doden. Niet gebleken is dat die uitlating van de verdachte een uiting was, gericht op een later te plegen misdrijf. In de enkele heftige uitlating van de verdachte, inhoudende “ik doe hem zo wat aan”, ziet de rechtbank een uiting van woede zonder verdergaande betekenis.
Van voorbedachte raad in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht is daarnaast sprake indien de verdachte de tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Op de avond van 8 augustus 2011 hadden het latere slachtoffer en de moeder van de verdachte in de woonkamer van hun woning aan [adres] 62 een woordenwisseling waarbij ook de verdachte betrokken raakte. Ook door het slachtoffer werd hierbij geschreeuwd en gescholden. De verdachte zat op dat moment in de door middel van een bar van de woonkamer afgescheiden keuken. Nadat de verdachte had geprobeerd de ruzie te sussen, richtte het slachtoffer zijn boosheid op de verdachte. Het slachtoffer begon de verdachte uit te dagen en liep op hem af. De verdachte voelde zich geïntimideerd door het slachtoffer en raakte hevig geëmotioneerd. De afstand tussen beiden bedroeg volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting hooguit 1,5 meter. Naar eigen zeggen voelde de verdachte op dat moment een mengeling van boosheid en angst. Vanuit deze emoties heeft de verdachte een mes gepakt uit het droogrek dat op het aanrecht stond. De verdachte heeft zich losgerukt van zijn moeder, die hem probeerde tegen te houden, en heeft het slachtoffer vier messteken toegebracht. De gebeurtenissen hebben plaatsgevonden binnen een zeer kort tijdsbestek. Hoewel het exacte tijdsverloop niet kan worden vastgesteld, is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat tussen het moment waarop de verdachte, zich bedreigd voelend door het slachtoffer, het mes pakte en het moment waarop hij de eerste steek toebracht niet meer dan enkele seconden kunnen zijn verstreken.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de aan de verdachte verweten handelingen, die plaats vonden vanuit een hevige ogenblikkelijke gemoedsbeweging, zich derhalve afgespeeld in een zeer kort tijdsverloop. Wat betreft het tijdsverloop tussen de eerste en de vierde steek heeft de rechtbank geen bewijsmiddelen aangetroffen waarop een conclusie dienaangaande kan worden gebaseerd. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat geen sprake is geweest van een effectieve gelegenheid voor de verdachte om na te denken over en zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn handelingen.
Nadat de verdachte het slachtoffer met het mes had gestoken, heeft hij geprobeerd het slachtoffer te reanimeren. Hierin ziet de rechtbank een bevestiging van het gegeven dat de verdachte die korte tijdsspanne niet heeft kunnen benutten om zich rekenschap te geven als hierboven bedoeld.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is van voorbedachte raad.
Van het impliciet primair ten laste gelegde zal de rechtbank de verdachte dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de nacht van 08 augustus 2011 op 09 augustus 2011 te Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
7. De strafbaarheid van de verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte neemt de rechtbank het volgende in acht.
De GZ-psycholoog, drs. G.M. Jansen, heeft verdachte onderzocht en is, blijkens haar rapport van 7 november 2011 tot de conclusie gekomen dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Dit rapport houdt onder meer in:
De gehele jeugd van de verdachte heeft in het teken gestaan van geweld en ernstige affectieve verwaarlozing. Vader was alcoholist en gebruikte onder invloed van alcohol geregeld fysiek en psychisch geweld tegen de moeder van de verdachte, waar de verdachte getuige van was. Ook tegen de verdachte is regelmatig geweld gebruikt. De verdachte heeft zich altijd in sterke mate verantwoordelijk gevoeld voor zijn moeder. De situatie voorafgaande aan het ten laste gelegde vertoonde een sterke gelijkenis met eerdere geweldsituaties in de jeugd van de verdachte en heeft dieperliggende gevoelens van angst en woede bij hem opgeroepen, waardoor hij verminderd in staat was adequate gedragskeuzes te maken en van waaruit hij tot een ernstige agressiedoorbraak is gekomen. Het slachtoffer zou de verdachte, niet alleen in zijn gedrag, maar ook wat betreft uiterlijke kenmerken sterk aan zijn vader hebben doen denken. De verdachte werd overspoeld door angst, maar ook door woede. De verdachte belandde in een licht dissociatieve toestand waarbij hij vervreemd was van zichzelf en minder controle had over denken, voelen en handelen.
De verdachte heeft ten gevolge van zijn jeugd een complexe post-traumatische stressstoornis ontwikkeld. Geadviseerd wordt om de verdachte op grond van die stoornis als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank verenigt zich met de hierboven omschreven conclusie van de deskundige ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte en maakt deze conclusie tot de hare.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan de verdachte moet worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat dit dient te leiden tot strafvermindering. Daarnaast is ten aanzien van de verdachte geen (relevante) justitiële documentatie opgemaakt.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen:
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Hij heeft het slachtoffer in diens eigen woning op gewelddadige wijze om het leven gebracht, namelijk door hem vier maal met een mes te steken, waarbij zijn vitale organen geraakt zijn. De verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. De ernst van het gepleegde feit rechtvaardigt in beginsel een langdurige gevangenisstraf.
Omdat de rechtbank zal vrijspreken van de ten laste gelegde moord en dus tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank een andere strafoplegging dan door de officier van justitie gevorderd passend.
Voorafgaand aan de door de verdachte gepleegde handelingen heeft een ruzie plaatsgevonden tussen de moeder van de verdachte en het slachtoffer. Nadat de verdachte had geprobeerd deze ruzie te sussen, heeft het slachtoffer zijn boosheid op de verdachte gericht en heeft hij zich ten opzichte van de verdachte provocerend gedragen. De verdachte voelde zich hierdoor bedreigd en raakte als gevolg hiervan hevig geëmotioneerd. Hij voelde een mengeling van boosheid en angst en vanuit deze emotie heeft de verdachte gereageerd op de provocaties van het slachtoffer door het mes te pakken en te steken. De omstandigheden waaronder het gepleegde feit plaatsvond, waren voor de verdachte zeer beladen. De situatie voorafgaande aan het ten laste gelegde leek sterk op eerdere geweldsituaties in de jeugd van de verdachte en heeft dieperliggende gevoelens van angst en woede bij hem opgeroepen, van waaruit hij tot een ernstige agressiedoorbraak is gekomen.
Uit het over de verdachte opgemaakte psychologisch rapport, gedateerd 7 november 2011, blijkt dat de verdachte lijdt aan een post-traumatische stressstoornis die voortkomt uit de jeugd van de verdachte. De rechtbank houdt rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals deze naar voren komt uit het psychologisch rapport, gedateerd 7 november 2011.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies, gedateerd 28 oktober 2011, opgemaakt door N. Schilder, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Uit dit rapport blijkt dat de kans op herhaling als gering wordt ingeschat.
De verdachte is blijkens het Uittreksel uit het justitiële documentatie in Nederland niet eerder veroordeeld en hij heeft ook in Polen geen relevante documentatie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op het artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (VIJF) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. N. Cuvelier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. Vernes, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2012.