ECLI:NL:RBALK:2012:BV6718

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
19 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
14.701212-11
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens aanmerkelijk onvoorzichtig handelen in het verkeer met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 5 juni 2011 vond in Wieringerwerf een verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een personenauto, een verkeersregelaar aanreed. De verkeersregelaar was aanwezig in verband met de wielerronde De Meertour, waarbij de weg was afgezet met een afzethek. De verdachte negeerde de geslotenverklaring en de aanwijzingen van de verkeersregelaar, wat leidde tot een aanrijding waarbij de verkeersregelaar zwaar lichamelijk letsel opliep, namelijk een rechteronderbeenbreuk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gehandeld, ondanks dat niet kon worden vastgesteld dat de verkeersregelaar een duidelijk stopteken had gegeven. De verdachte had zich in de bijzondere verkeerssituatie extra voorzichtig moeten opstellen en had moeten verifiëren of het veilig was om door te rijden. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband bestond tussen het handelen van de verdachte en het ongeval, en dat de verdachte het ongeval had kunnen vermijden door zijn snelheid te verminderen en te stoppen. De rechtbank legde een geldboete van € 750,- op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat het ongeval een grote impact op hem had gehad.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.701212-11 (P)
Datum uitspraak: 19 januari 2012
TEGENSPRAAK
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. P.G. Wemmers, advocaat te Alkmaar, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
Primair hij op of omstreeks 05 juni 2011 in de gemeente Wieringermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] te Wieringerwerf, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, op of nabij de kruising of splitsing van die weg met de [straatnaam], welke kruising of splitsing (in verband met een wielerronde) was afgezet middels een afzethek conform model BM14 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en op welk afzethek een bord conform model C1 van de genoemde bijlage was aangebracht, de geslotenverklaring te negeren en/of (vervolgens) om het genoemde afzethek te rijden en/of (vervolgens) de aanwijzing(en) van een aldaar geposteerde verkeersregelaar te negeren en/of op die verkeersregelaar toe te rijden en/of toe te blijven rijden en/of (vervolgens) tegen die verkeersregelaar aan te rijden of op te botsen, waardoor die verkeersregelaar, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een (rechteronder)beenbreuk, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair hij op of omstreeks 05 juni 2011 in de gemeente Wieringermeer als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de weg, de [straatnaam] te Wieringerwerf en (vervolgens) gekomen op of nabij de kruising of splitsing van die weg met de [straatnaam], welke kruising of splitsing (in verband met een wielerronde) was afgezet middels een afzethek conform model BM14 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en op welk afzethek een bord conform model C1 van de genoemde bijlage was aangebracht, de geslotenverklaring heeft genegeerd en/of (vervolgens) om het genoemde afzethek is gereden en/of (vervolgens) de aanwijzing(en) van een aldaar geposteerde verkeersregelaar heeft genegeerd en/of op die verkeersregelaar is toegereden en/of toe is blijven rijden en/of (vervolgens) tegen die verkeersregelaar aan is gereden of opgebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
4.1 Inleiding
Op 5 juni 2011 omstreeks 12.00 uur heeft op de splitsing van de [straatnaam] met de [straatnaam] te Wieringerwerf een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte is met zijn personenauto aangereden tegen [slachtoffer] (hierna ook te noemen: [slachtoffer]), die zich op dat moment op die splitsing bevond ter uitvoering van zijn taak als verkeersregelaar bij een wielerronde. Als gevolg van deze aanrijding heeft [slachtoffer] een rechteronderbeenbreuk opgelopen.
De rechtbank dient te oordelen of het aan de schuld van de verdachte te wijten is dat het verkeersongeval, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, heeft plaatsgevonden. Indien de rechtbank tot de slotsom komt dat dit niet het geval is, moet de rechtbank beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in gevaar brengen van het verkeer als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft daartoe opgemerkt dat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat [slachtoffer] een stopteken aan de verdachte heeft gegeven. De verdachte heeft verklaard dat voor hem duidelijk was dat [slachtoffer] hem een teken gaf dat hij mocht doorrijden. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de situatie voor de verdachte niet duidelijk was. Hierdoor kan hem niet verweten worden dat hij op grond van deze door hem als teken om door te rijden geïnterpreteerde beweging is doorgereden. Nu de aanwijzingen van een verkeersregelaar gelden boven andere verkeersregels en verkeerstekens mocht de verdachte aldus onder deze omstandigheden zijn weg vervolgen, aldus de officier van justitie.
Gelet op het voorgaande is de officier van justitie van mening dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in de tenlastelegging genoemde verkeersovertredingen waardoor niet kan worden bewezen dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld ten aanzien van het veroorzaken van gevaar op de weg.
4.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft eveneens integrale vrijspraak bepleit. De raadsman is met de officier van justitie van mening dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] een stopteken heeft gegeven. Voorts heeft de verdachte, veronderstellende dat hij door mocht rijden, voldoende voorzichtigheid betracht door zijn snelheid te minderen en zich er zelf van te vergewissen of er geen wielrenners aan kwamen rijden.
Mocht de rechtbank tot de conclusie komen dat de verdachte wel verwijtbaar heeft gehandeld, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het verkeersongeval ontbreekt. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat [slachtoffer] zelf voor de auto is gestapt en dat niet is komen vast te staan dat het verkeersongeval ook zou hebben plaatsgevonden indien [slachtoffer] niet voor de auto van de verdachte zou zijn gestapt.
4.4 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 5 juni 2011 vindt in Wieringerwerf, gemeente Wieringermeer, de wielerronde De Meertour plaats. In verband met die wielerronde is de splitsing van de [straatnaam] met de [straatnaam] voor het verkeer dat rijdt over de [straatnaam], afgezet middels een afzethek conform model BM14 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Op dit afzethek is een bord conform model C1 van de genoemde bijlage aangebracht. Op de splitsing bevindt zich tevens [slachtoffer] ter uitvoering van zijn taak als verkeersregelaar ten behoeve van die wielerronde.
Om omstreeks 12.00 uur komt de verdachte met zijn personenauto vanuit Kreileroord aanrijden over de [straatnaam] in de richting van de splitsing met de [straatnaam]. Op het moment dat de verdachte zich op een afstand van ongeveer 300 meter van de splitsing bevindt, ziet hij het afzethek staan, laat hij zijn gaspedaal los en laat hij zijn auto uitrollen. Op het moment dat de verdachte de splitsing op een afstand van ongeveer 100 meter is genaderd, maakt [slachtoffer] een beweging met zijn arm, welke beweging de verdachte interpreteert als een teken dat hij mag doorrijden. De verdachte rijdt met een snelheid van ongeveer 30 km/u om het afzethek heen. Op de splitsing vindt vervolgens een aanrijding plaats tussen het voertuig van de verdachte en [slachtoffer].
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” in het kader van de Wegenverkeerswet houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Bij de beoordeling of de verdachte op zijn minst genomen aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. De rechtbank heeft in deze zaak de volgende omstandigheden van het geval vastgesteld.
De verdachte woont op een paar honderd meter afstand van de splitsing en is aldus bekend met de situatie ter plaatse. De verdachte is er daarbij van op de hoogte dat elk jaar de wielerronde De Meertour wordt georganiseerd en dat daarbij de splitsing van de [straatnaam] met de [straatnaam] wordt afgesloten. De verdachte heeft daaraan toegevoegd dat mensen die op de [straatnaam] wonen, meestal mogen doorrijden als er op dat moment geen wielrenners in de buurt van de splitsing rijden. Voorts heeft de verdachte, op het moment dat hij de splitsing en het afzethek dicht is genaderd, gezien dat de verkeersregelaar een beweging met zijn arm maakt waaruit hij heeft opgemaakt dat hij door mocht rijden.
De echtgenote van de verdachte, die zich op het moment van de aanrijding bij de verdachte in de auto bevond, heeft gezien dat de verkeersregelaar met zijn arm zwaait. Weliswaar heeft zij verklaard dat de verkeersregelaar niet echt een stopteken gaf, maar zij heeft het gebaar van de verkeersregelaar wel zo opgevat als dat deze bedoelde dat zij moesten stoppen.
De verkeersregelaar, [slachtoffer], heeft verklaard dat hij de verdachte – nog voordat deze het afzethek was gepasseerd – een stopteken heeft gegeven door zijn rechterhand omhoog te steken.
Hoewel de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel is dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] aan de verdachte een duidelijk stopteken heeft gegeven, volgt daaruit niet dat deze zijn weg onder deze omstandigheden en op deze wijze had mogen vervolgen. De echtgenote van de verdachte heeft verklaard dat zij het door de verkeersregelaar gegeven teken heeft opgevat als een teken om te stoppen en dat zij normaal gesproken ook daadwerkelijk stoppen om de verkeersregelaar te vertellen dat zij verderop wonen, waarna zij hun weg meestal mogen vervolgen. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat bewoners van de [straatnaam] meestal mogen doorrijden, maar hij heeft ook verklaard dat het [slachtoffer] niet bekend was dat zij daar woonachtig zijn. In plaats van te stoppen om [slachtoffer] toestemming te vragen om de weg te mogen vervolgen, is de verdachte met een snelheid van ongeveer 30 km/u om het afzethek heen gereden.
Daar komt bij dat er sprake was van een bijzondere verkeerssituatie. Nu er een wielerronde gaande was, de splitsing was afgezet en er een verkeersregelaar op de splitsing het verkeer regelde, is de rechtbank van oordeel dat in die bijzondere verkeerssituatie van de verdachte een extra voorzichtigheid kon worden gevergd. De verdachte had in de omstandigheden van het geval, alvorens zijn weg te vervolgen, zich er zelf van moeten vergewissen of hij dit kon doen zonder gevaar voor de zich op de weg bevindende verkeersregelaar. Dit heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank nagelaten. Ondanks dat de verdachte wist dat er een verkeersregelaar op de splitsing het verkeer regelde, is de verdachte met een snelheid van ongeveer 30 km/u de splitsing opgereden, heeft hij de [straatnaam] ingekeken en heeft hij zich er aldus onvoldoende van vergewist waar de verkeersregelaar zich op dat moment bevond.
Gelet op al het voorgaande - in samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld.
Causaliteit
De raadsman heeft aangevoerd dat het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het verkeersongeval ontbreekt, omdat [slachtoffer] zelf in de richting van de auto zou zijn gestapt. Bij de beoordeling of het verkeersongeval in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend, is het van belang of de verdachte het verkeersongeval had kunnen vermijden alsmede of de verdachte naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs kon voorzien dat zijn gedrag dit gevolg met zich mee zou kunnen brengen.
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier onvoldoende duidelijk naar voren komt of [slachtoffer] feitelijk in de richting van de auto is gestapt. Veronderstellende dat dit wel het geval is, doet dit naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het verkeersongeval. Ten eerste had de verdachte het verkeersongeval kunnen vermijden door, zoals hij gewoon is te doen tijdens de wielerronde, zijn voertuig tot stilstand te brengen en [slachtoffer] aan te spreken over de situatie ter plaatse. Daarnaast had de verdachte tijdig kunnen anticiperen op bewegingen van de verkeersregelaar indien hij tevoren zijn snelheid nog verder verminderd had, waarbij hij zich er telkens van had moeten vergewissen waar de verkeersregelaar zich op de weg bevond.
Voorts was naar het oordeel van de rechtbank voor de verdachte te voorzien dat [slachtoffer] zich, in de uitvoering van zijn taak als verkeersregelaar, in de richting van de auto zou kunnen begeven, om deze bijvoorbeeld de doorgang te verhinderen of om uitleg te geven over de situatie ter plaatse, zoals blijkens de verklaring van de echtgenote van de verdachte gebruikelijk was.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat uit de feiten en omstandigheden blijkt dat het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van het handelen van de verdachte aan hem kan worden toegerekend en verwerpt zij het verweer van de raadsman.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van het verkeersongeval heeft [slachtoffer] onder meer een rechteronderbeenbreuk bekomen, waaraan hij is geopereerd. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat de genezingsduur drie tot zes maanden bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] daarom kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Op basis van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair
hij op 5 juni 2011 in de gemeente Wieringermeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de [straatnaam] te Wieringerwerf, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, op de splitsing van die weg met de [straatnaam], welke splitsing in verband met een wielerronde was afgezet middels een afzethek conform model BM14 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en op welk afzethek een bord conform model C1 van de genoemde bijlage was aangebracht, de geslotenverklaring te negeren en vervolgens om het genoemde afzethek te rijden en de aanwijzingen van een aldaar geposteerde verkeersregelaar te negeren en op die verkeersregelaar toe te rijden en toe te blijven rijden en vervolgens tegen die verkeersregelaar aan te rijden, waardoor die verkeersregelaar, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een rechteronderbeenbreuk, werd toegebracht.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De strafoplegging
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede op grond van de persoon van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting en het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitieel Documentatieregister, gedateerd 24 november 2011.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig te handelen een verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van het slachtoffer op die weg en de taak die deze op dat moment uitvoerde en aldus diens veiligheid in gevaar heeft gebracht. Daarbij merkt de rechtbank op dat de ernst van de gedraging van de verdachte zich nabij de ondergrens van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bevindt.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank voorts in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder ter zake van enige strafbaar feit is veroordeeld. Voorts is niet gebleken dat de verdachte er een gewoonte van maakt zich gevaarlijk te gedragen in het verkeer. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat hij zijn verkeersgedrag sinds het verkeersongeval heeft aangepast, hetgeen duidelijk maakt dat het ongeval een grote impact op hem heeft gehad. Voorts heeft de verdachte aangegeven zich verantwoordelijk te voelen voor het letsel van het slachtoffer en heeft hij zelf contact opgenomen met het slachtoffer, dat – naar ter terechtzitting is gebleken – door het slachtoffer ook op prijs is gesteld.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid in onvoorwaardelijke vorm zeker op zijn plaats is, zal de rechtbank deze bijkomende straf in geheel voorwaardelijke vorm opleggen. De rechtbank heeft daartoe in aanmerking genomen dat de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat de verdachte – gelet op de ernst van het bewezen verklaarde – onevenredig gestraft zal worden, indien hij zijn rijbewijs nu zal kwijtraken.
Deze in voorwaardelijke vorm op te leggen straf die er mede toe strekt verdachte ervan te weerhouden om gedurende de op twee jaren te stellen proeftijd opnieuw strafbare feiten te begaan, kan worden ten uitvoer gelegd, wanneer verdachte zich voor het einde van die proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Al het voorgaande in overweging nemende acht de rechtbank de oplegging van een geldboete van € 750,- alsmede een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden passend en geboden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. Beslissing
De rechtbank:
• Verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een geldboete van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 15 (vijftien) dagen.
• Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Boonstra, voorzitter,
mr. M.E. Francke en mr. R.E.A. Toeter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.