RECHTBANK ALKMAAR
Sector straf
Parketnummer: 14.702071-10 (P)
Datum uitspraak: 19 januari 2012
VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het [adres en woonplaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat
1.
Primair hij op of omstreeks 20 juni 2010 te [plaatsnaam], gemeente Wieringen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
* te rijden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
* onvoldoende rekening te houden met de aanwezigheid van overig (wandel)verkeer en/of
* met hoge snelheid te rijden terwijl zich op dat moment veel, althans meerdere, voetgangers op die weg bevonden,
waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde bromfiets in botsing of aanrijding is gekomen met een aldaar zich bevindende voetganger, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) bovenbeenbreuk werd toegebracht, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair hij op of omstreeks 20 juni 2010 te [plaatsnaam], gemeente Wieringen, als bestuurder van een voertuig (tweewielige bromfiets), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam], * heeft gereden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en/of
* onvoldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van overig(wandel)verkeer en/of
* met hoge snelheid heeft gereden terwijl zich op dat moment veel, althans meerdere, voetgangers op die weg bevonden,
waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde bromfiets in botsing of aanrijding is gekomen met een aldaar zich bevindende voetganger, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2010 te [plaatsnaam], gemeente Wieringen, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op [straatnaam], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. Overweging ten aanzien van het bewijs
Op 20 juni 2010 omstreeks 02.15 uur heeft op [straatnaam] in [plaatsnaam] een verkeersongeval plaatsgevonden. De verdachte is met zijn bromfiets tegen [slachtoffer] (hierna ook te noemen: [slachtoffer]) aangereden, die op dat moment over [straatnaam] liep in dezelfde richting als de verdachte met zijn bromfiets reed. Als gevolg van deze aanrijding heeft [slachtoffer] een (gecompliceerde) bovenbeenbreuk opgelopen. Nadat de verdachte met zijn bromfiets tegen [slachtoffer] was aangereden, heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit en de identiteit van de door hem bestuurde bromfiets behoorlijk te laten vaststellen.
De rechtbank dient te beoordelen of het aan de schuld van de verdachte te wijten is dat het verkeersongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Indien de rechtbank tot de slotsom komt dat dit niet het geval is, moet de rechtbank beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in gevaar brengen van het verkeer als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994. Tot slot zal aan de orde komen of bewezen kan worden dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder de gelegenheid te geven zijn identiteit en de identiteit van de door hem bestuurde bromfiets behoorlijk te laten vaststellen.
4.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van zowel het onder 1 primair als subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht het aannemelijk dat [slachtoffer] een beweging met zijn been naar links heeft gemaakt waardoor de verdachte met zijn bromfiets tegen het been van [slachtoffer] is aangereden. De officier van justitie is van mening dat de aanrijding heeft plaatsgevonden door een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij niet kan worden gesteld dat sprake is van een zodanige mate van schuld aan de zijde van de verdachte dat het onder 1 primair dan wel subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Wel acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder de gelegenheid te geven zijn identiteit en de identiteit van de door hem bestuurde bromfiets behoorlijk te laten vaststellen.
4.3 Standpunt van de verdediging
Met de officier van justitie is de raadsman van oordeel dat de verdachte geen schuld heeft aan het ongeval omdat de aanrijding heeft plaatsgevonden doordat [slachtoffer] zijn been naar links heeft bewogen, als gevolg waarvan de verdachte met zijn bromfiets het been van [slachtoffer] heeft geraakt. Gelet daarop verzoekt de raadsman de verdachte vrij te spreken van zowel het onder 1 primair als subsidiair ten laste gelegde.
De raadsman heeft opgemerkt dat het onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.4 Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 20 juni 2010 vindt in [plaatsnaam], gemeente Wieringen, een dorpsfeest plaats. Nadat het dorpsfeest was afgelopen, loopt [slachtoffer] samen met zijn vriendin [vriendin slachtoffer] om omstreeks 02.15 uur over [straatnaam] in de richting van Hippolytushoef. Op dat moment rijdt de verdachte met zijn bromfiets over [straatnaam] in dezelfde richting als [slachtoffer] en [vriendin slachtoffer] lopen. Op het moment dat de verdachte met zijn bromfiets [slachtoffer] aan de linkerkant passeert, vindt er een aanrijding plaats tussen de bromfiets van de verdachte en het linkerbovenbeen van [slachtoffer]. Vervolgens verlaat de verdachte - zonder te stoppen - de plaats van het ongeval. Nadat de verdachte een oproep in de krant had gezien, meldt hij zich twee dagen later op het politiebureau.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Voor bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel van een ander heeft plaatsgevonden. Het juridische begrip “schuld” in het kader van de Wegenverkeerswet, houdt in dat voor strafbaarheid minimaal sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Wanneer sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Bij de beoordeling of het verkeersgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, zeer onvoorzichtig en/of onoplettend of roekeloos is geweest, gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 30 km/u. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij reed met een snelheid van ongeveer 40 tot 45 km/u. Op 22 juni 2010 is een rollerbanktest uitgevoerd waaruit is gebleken dat de constructiesnelheid van de bromfiets van de verdachte 41 km/u bedroeg. Hoewel de verdachte op de terechtzitting heeft aangegeven dat hij bij de politie niet meer precies wist hoe hard hij reed, maar dat hij net was opgetrokken en derhalve niet op volle snelheid reed, stelt de rechtbank vast dat aan de verklaringen van verdachte niettemin wel kan worden ontleend dat hij in elk geval reed met een hogere snelheid dan veilig was voor de situatie ter plaatse. De rechtbank heeft daartoe in aanmerking genomen dat er zeer veel personen op de weg liepen vanwege het dorpsfeest dat net was afgelopen. Voorts blijkt uit de in het dossier opgenomen verklaring van de getuige [getuige 1] dat de verdachte reed met een hogere snelheid dan veilig was voor de situatie ter plaatse. Ondanks dat diverse personen de verdachte hebben gemaand zijn snelheid te minderen, heeft de verdachte met een hoge snelheid zijn weg tussen de zich op de weg bevindende mensen vervolgd. Daarbij heeft de verdachte onvoldoende afstand bewaard tussen hem en de zich op de weg bevindende mensen. Dat blijkt niet alleen uit de verklaring van [getuige 2] dat zij een vriend van haar moest wegtrekken voor de verdachte en dat hij de jongen op een haar na miste, maar ook uit het feit dat de verdachte met zijn bromfiets tegen het linkerbovenbeen van [slachtoffer] is aangereden en aldus [slachtoffer] op zeer korte afstand moet zijn gepasseerd.
Causaliteit
De officier van justitie en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat het ongeval niet aan de schuld van de verdachte te wijten is, omdat het ongeval heeft plaatsgevonden doordat [slachtoffer] zijn been naar links heeft uitgestoken.
Bij de beoordeling of het verkeersongeval in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend, is het van belang of de verdachte het verkeersongeval had kunnen vermijden alsmede of de verdachte naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs kon voorzien dat zijn gedrag dit gevolg met zich mee zou kunnen brengen. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel is dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer] met zijn linkerbeen een beweging naar links heeft gemaakt, doet dit niet af aan het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en de aanrijding. De rechtbank stelt vast dat de verdachte met zijn bromfiets tegen het linkerbovenbeen van [slachtoffer] is aangereden. Ongeacht of [slachtoffer] zijn linkerbeen naar links heeft uitgestoken, kan de verdachte met de bovenkap van zijn bromfiets alleen tegen het linkerbovenbeen van [slachtoffer] zijn gereden als de verdachte zeer dicht langs [slachtoffer] is gereden. De verdachte had het ongeval kunnen vermijden door [slachtoffer] op een grotere afstand te passeren. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte dit heeft nagelaten. Voorts heeft de verdachte verklaard dat er zeer veel mensen op de weg liepen, waarbij de verdachte de situatie heeft omschreven als een “zwalkbaan” waarbij de mensen van de ene kant van de weg naar de andere kant van de weg liepen. Gelet daarop had de verdachte redelijkerwijs kunnen voorzien dat het mogelijk was dat [slachtoffer] een beweging naar links zou maken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verkeersongeval redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend. Voorts oordeelt de rechtbank dat de verdachte – door te rijden met een hogere snelheid dan veilig was voor de situatie ter plaatse, terwijl zeer veel voetgangers zich op de door hem bereden weg bevonden en hij deze voetgangers op zeer dichte afstand is gepasseerd, waarbij hij onvoldoende rekening heeft gehouden met onverwachte bewegingen van dit wandelende verkeer – zeer onvoorzichtig heeft gereden.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van het verkeersongeval heeft [slachtoffer] onder meer een gecompliceerde linkerbovenbeenbreuk bekomen, waaraan hij is geopereerd. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat het herstel maanden in beslag zal nemen, waarbij de kans bestaat op blijvend letsel. Uit de verklaring van [slachtoffer] op de terechtzitting blijkt dat hij ook na geruime tijd nog veel last heeft van het letsel aan zijn linkerbovenbeen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Op basis van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en dat hij vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder de gelegenheid te geven zijn identiteit en de identiteit van de door hem bestuurde bromfiets behoorlijk te laten vaststellen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Primair
hij op 20 juni 2010 te [plaatsnaam], gemeente Wieringen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig,
* te rijden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse en
* onvoldoende rekening te houden met de aanwezigheid van overig wandelverkeer en
* met hoge snelheid te rijden, terwijl zich op dat moment veel voetgangers op die weg bevonden, waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde bromfiets in aanrijding is gekomen met een aldaar zich bevindende voetganger, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gecompliceerde bovenbeenbreuk werd toegebracht;
2.
hij op 20 juni 2010 te [plaatsnaam], gemeente Wieringen, als bestuurder van een motorrijtuig, bromfiets, door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op [straatnaam], de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijze moest vermoeden, aan een ander te weten [slachtoffer] letsel was toegebracht.
6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het feit 1, primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
7. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.
8. De oplegging van de straf en maatregel
8.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde te veroordelen tot een geldboete van € 250,- subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis.
8.2 Standpunt van de verdediging
Gelet op het tijdsverloop heeft de raadsman verzocht de verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde schuldig te verklaren zonder oplegging van straf en maatregel.
8.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede op grond van de persoon van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting, het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitieel Documentatieregister, gedateerd 15 november 2010 en uit het over de verdachte opgestelde rapport, gedateerd 1 december 2011, van J. Collin, als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door zeer onvoorzichtig te rijden een verkeersongeval veroorzaakt als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. De verdachte heeft immers met een onverantwoord hoge snelheid gereden, terwijl er ter plaatse van het ongeval veel voetgangers over de weg liepen en hij heeft daarbij tijdens het voorbijrijden van die voetgangers te weinig afstand tot in ieder geval het slachtoffer [slachtoffer] gehouden. Dat hij hiermee de veiligheid van die [slachtoffer] ernstig in gevaar heeft gebracht, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Voorts is de verdachte na het ongeval doorgereden zonder zich te bekommeren om het slachtoffer en zonder gelegenheid te geven zijn identiteit en de identiteit van de door hem bestuurde bromfiets behoorlijk te laten vast stellen. Aldus heeft verdachte zich op dat moment aan zijn verantwoordelijkheid voor de gevolgen van die aanrijding onttrokken. Hoewel de rechtbank dit kwalijk vindt, moet zij wel opmerken dat in het voordeel van de verdachte strekt, dat hij zich twee dagen na het ongeval – nadat hij een oproep in de krant had zien staan – zelf bij de politie heeft gemeld.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank daarnaast in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder ter zake van enig verkeersdelict is veroordeeld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging – conform artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – voorts acht geslagen op het vonnis van deze rechtbank van heden, gewezen onder parketnummer 14.810529-10, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het voortzetten van de ambulante behandeling bij de Divisie Forensische Psychiatrie van de GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke instelling.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis passend en geboden.
Voorts acht de rechtbank het passend en geboden de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen. Hoewel de ernst van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit een dergelijke ontzegging in onvoorwaardelijke vorm rechtvaardigt, acht de rechtbank termen aanwezig de ontzegging in voorwaardelijke vorm op te leggen. Omdat het een oud feit betreft en niet is gebleken dat de verdachte zich na dit feit wederom schuldig heeft gemaakt aan een verkeersdelict, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
Deze in voorwaardelijke vorm op te leggen straf die er mede toe strekt verdachte ervan te weerhouden om gedurende de op twee jaren te stellen proeftijd opnieuw strafbare feiten te begaan, kan worden ten uitvoer gelegd, wanneer verdachte zich voor het einde van die proeftijd wederom aan een strafbaar feit schuldig maakt.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
• Verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert de hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feiten.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
• Veroordeelt de verdachte voor het bewezen verklaarde tot een taakstraf voor de duur van 40 (veertig) uren.
Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 20 (twintig) dagen.
Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.
• Ontzegt de verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. R.E.A. Toeter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.J. Ros, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2012.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.